standbiedende laag op ge
ringe diepte in de onder
grond aanwezig was (zoals
bijvoorbeeld bij het gat van
Oudenhoorn), ontstonden in
korte tijd reusachtige gaten,
met een uitgebreid geulen
stelsel in het overstroomde
achterliggende polderland.
Het onlangs met grote
moeite gesloten gat bij
Schelphoek op Schouwen
was hiervan wel het meest
lugubere voorbeeld.
Een doorbraak, welke
lager reikt dan dagelijks laag-
water, wordt geen stroom-
gat, indien buiten de dijk
een voldoend hoog en vol
doend breed voorland ligt.
Dit geval komt in het ramp
gebied vrij veel voor en deze
gaten konden dan ook spoe
dig gedicht worden onder
bescherming van het hoge Aero-photo „Nederland"
VOOrland. Afb. I. Het westelijke stroomgat in de zeedijk van het waterschap Kruiningen. Op de achter
grond het gat in de Veerhaven.
Tn het algemeen kan men
aan een doorbraak achteraf niet meer vaststellen Voor het naspeuren van de oorzaken der vernie-
op welke wijze zij is ontstaan, daar alle stille lingen zijn daarom de beschadigingen (dat zijn
getuigen" van dit ontstaan meestal zijn opgeruimd. doorbraken in wording) veel interessanter. Het
komt ons derhalve nuttig
voor, deze beschadigingen
zo goed mogelijk te beschrij
ven en te klassificeren.
Ten aanzien van de ge
ografische verspreiding van
de beschadigingen kan men
vaststellen, dat zij ernstiger
en talrijker zijn aan de van
de heersende windrichting
afgekeerde dijken dan aan
de dijken, welke op de wind
liggen. Deze schijnbare para
dox kan worden verklaard
uit het feit, dat de dijken
aan de lijzijde van de eilan
den, globaal gesproken,
lager waren dan aan de loef
zijde, daar de waakhoogte
in de praktijk vastgesteld
werd naar de hoogst be
kende golfoploop. Tijdens
de storm van 1 Februari
1953 werd de hoogstbekende
waterstand echter plotseling
met meer dan een halve
meter overschreden en. hoc-
Foto Stuvei, Voorburg wel de golfoploop vermocde-
Afb. 2. Erosie-geul oostelijke stroomgat in de zeedijk van het waterschap Kruiningen. lijk nergens zijn maximaal
105