LinksMuntstukjes in een schoteltjesymbool van het voorbije plezierRechtsDe ceremoniemeester heeft zijn „rede" uitgesproken en zegent het „lijk". De begrafenis
stoet kan vertrekken.
het zwart gestoken, terwijl men er in andere buurten
niet voor terugschrok de rol van de dode te laten spe
len door 'n springlevend man, die voor de gelegenheid
met wat krijt extra bleek was gemaakt. Plechtig in het
zwart en met een statige hoge hoed op het hoofd,
stonden de herbergbazen van de wijk om de baar
geschaard, wachtend op vrienden en kennissen die
er op stonden, een laatste groet te brengen. Eén
voor één schoven de klanten aan, wenend en huilend,
om hun herbergier „innige deelneming" te wensen.
Sommigen brachten bloemen en kransen mee. Doch
de voorbije week heeft hen moe en arm gemaakt.
De meeste geldbeugels zijn leeg. Maar de „kamera
den" willen de dode niettemin iets meegeven om de
lange reis naar de onderwereld te ondernemen.
Veel hebben ze niet meer en als erkentelijkheid
voor het genoten pleizier offeren ze dus de laatste
stuiver die is overgebleven.
Een ceremoniemeester, van top tot teen in het wit,
spreekt een afscheidsrede uit, roemt de vele gaven
van de „duurbare overledene" en geeft hem een
laatste zegen, hem „een zalige rust" toewensend,
met de hoop „dat hij volgend jaar schoner en vitaler
dan ooit tevoren uit de dood zal herrijzen".
Even later komt „het lijk" op straat en dan zet
de begrafenisstoet zich langzaam in beweging.
Achter de baar of de „lijkwagen" schrijden de droeve
herbergiers en dan volgen in bonte stoet de treu
rende mannen en vrouwen. Hier en daar hoort men
het hartverscheurend gesnik van de „weduwe", de
meest beruchte vierder van de wijk die zo onder het
leed gebukt gaat dat (zij)hij af en toe plat ter aarde
valt. De doffe roffel van de trom kondigt de komst
van de stoet aan. In sommige straten klinkt een lu
gubere dodenmars Doch de weg naar de „be
graafplaats" is lang en de volgers krijgen weldra
dorst. Daar is nu eenmaal niets aan te doen. De
herbergen lokken en weldra wordt halt gehouden.
De dode wordt binnengebracht en de herbergier
toont zijn goede hart en betaalt een rondje. Thans
is het immers zijn beurt om de „last van het leven"
te dragen.
Van de ene herberg naar de andere
En zo gaat het verderuren lang, straat in
straat uit, van de ene herberg naar de andere, on
verpoosd onder het roffelen van de trom en het
gesnik der weduwe. Tot het eindelijk middernacht
is geworden
De kermis geeft nu zijn laatste snik! Ergens maak
ten we mee hoe men „het niet langer kon aanzien".
Een beul werd geroepen om de stervenspijn korter
te maken. Een mes flikkerde in het licht van een
straatlantaarn en plofte dan in het hart van de
stervende
In een grote cirkel knielen de vierders op de straat
stenen, het lijk wordt in het midden gelegd en een
minuut later stijgen hoge vlammen op. De kermis
is dood de kermis brandtde kermis is be
graven Leve de kermisEen wilde rondedans
besluit de plechtigheid.
Als wij een uur later vermoeid naar huis trekken,
liggen de straten in de middenstad verlaten. Een
eenzame wandelaar, een late taxiVan de kermis
geen spoor meer. Alleen heel in de verte nog ergens
het gezang van begravers die hun laatste leed ver
drinken. Tot volgend jaar!
LinksLaat in de nachtde kermis brandtlaten we het leed vergeten en dansen in het licht van de vlammenRechtsGeknield om de vlammen wordt een af
scheidslied gezongen.