nu ceo ten t
d*.f>pbupL
StTUAT/E SCHETS
VAM OAOOTiTB OUK&X£UKlSM
alleen vragen, U, die zo rustig onder
de blanke bloesems van Uw pere
boom zit en na een droge zomerdag
Uw bedden met diepblauwe violen
begiet, denk er óók eens aan, dat
er nog gebieden zijn, waar geen en
kele bloem meer bloeit en geen en
kel bloesemboeket de lente tekent;
dat er landen zijn, waar bij elke
vloed het water rijst tot de dakgo
ten en waar kerels, vaak tot hun
knieën in het water, 15 uur per
dag vechten tegen dit water.
En over deze kerels gaat het dan
in dit verhaal.
Zierikzee een dode stad
Vlak na de ramp hebben we door
Zierikzee gezworven, dezelfde fo
tograaf en ik. Hongerig en onge
schoren kwamen we in die bange
dagen, dansend in een kleine boot,
in de geteisterde haven aan, gelijk
met een machtige stroom van Sche-
veningse trawlers. Een stad als in
oorlogsnood, met helicopters als
glanzende libellen in de lucht, mi
litairen, die behoedzaam met bran
cards liepen, moede mensen met
ogen vol leed, die wat schamel be
zit sjouwden. En overal grijnsde
het grauwe water en huizen keken
ons als met dode ogen aan.
En nü, ruim drie maanden later,
was er nog steeds dat water en nog
steeds die huizen, alleen de mensen
waren anders. In de hotels hokten
nu geen zwijgende mensen meer,
geen moeders, die een schreiend
kind troostten, maar robuste kerel-s
met lieslaarzen, mannen van Dijk
herstel of Landbouwherstel en waar
toen de U-zoveel of de Sch-zoveel
aan de kade meerden, vonden nu
de driftige sleepbootjes of de mach
tige kranen een korte rust.
En de colonnes Rode-Kruis- en mi
litaire voertuigen zijn vervangen
door een enkele jeep van Water
staat, een auto van de rijkspolitie,
die per mobilofoon verbinding
houdt met het verdronken land of
een tankauto, die een enkel em
mertje water uitdeelt, want water
leiding is er nog niet.
Geef ons goeie polderjongens
„Geef ons goeie polderjongens!"
riep ons hoofd-ingenieur Bazlen
toe, in zijn bureau in de Landska-
mer, waar het een „va et vient" was
van ingenieurs, opzichters, assisten
ten enz. En zijn vinger wees ons de
kaart van wat velen (o.i. ten on
rechte) noemen het vergeten eiland.
En zijn woorden vertelden van ge
tallen, die ons deden duizelen. „De
mensen", zo vertelde hij, „beseffen
vaak niet hoè moeilijk dit werk is.
Schouwen-Duiveland telde niet min
der dan zeventig dijkbreuken,
waarvan er nu ruim vijf en dertig
gedicht zijn, maar juist bij diè ga
ten, die niét gedicht zijn, zijn er en
kele die ons de grootste zorg baren.
Ik noem bijvoorbeeld het enorme
gat bij „De Schelphoek", waar in
zes uur niet minder dan 120.000.000
m3 water doorheen bruist, door
liefst zeven stroomgaten. Honderd
twintig millioen m3 in honderd
twintig millioen m3 üiten al dat
H PUKaeejee»
Nog in de late avondzon zijn de rijswerkers druk bezig met het vervaardigen van de
wiepen, die het hoofdbestanddeel vormen voor de zinkstnkken.
Nieuwerkerk, de zwaar gehavende plaats, die 286 doden telde. Temidden der ruïnes
staat er de witte molen ongeschonden.
aanklagende woorden sprak over
de werkzaamheden daar in die kol
kende watermassa, toen was de
maat vol en de dijkwerkers en de
rijswerkers, de kapiteins van de
sleepbootjes, de kraandrijvers en
al die andere kerels hebben bittere
woorden gezegd over wat die bur
gemeester in de kranten geschre
ven heeft.
En daarom zijn we naar Schouwen-
Duiveland getrokken en hebben
dóór Schouwen-Duiveland gezwor
ven, vier dagen lang en wat we met
eigen ogen gezien hebben, zullen
we vertellen zonder opsmuk.
Om zes uur 's ochtends zijn we uit
gevaren met de „Ens" en zagen de
zwarte rookwolken van de kranen
naar de hemel kringelen en om vijf
uur 's ochtends zaten we huiverend
te knoeien aan de buitenboordmo
tor van de pontonniers.
Om zeven uur 's avonds stonden we
met onze lieslaarzen (geleend van
de rijkspolitie) op de zinkstukken,
waar de rijswerkers stenen van een
kilo of 50 op hun plaats wrikten en
om half acht 's avonds zagen we de
zandzakken nog neerplonzen bij de
ringdijk om Zierikzee en om elf
uur 's avonds brandden nog de
lichten aan het Havenplein, waar
de „braintrust" van Waterstaat ge
bogen zat over tekeningen, kaarten
en doorsneden.
En hierover willen we U vertellen.
We zouden U ook kunnen vertellen
over alle leed en ellende, die over
dit eiland gevaren is, over de ver
halen, die mensen uit Ouwerkerk en
Nieuwerkerk vertelden, verhalen,
die de tranen naar je ogen dringen,
over de lijkenploeg, die we tegen
kwamen, die juist weer één ver
dronken man gevonden had, die uit
gespreid lag achter in de boot, over
de kruisen op het noodkerkhof in
Zijpe, met het opschrift: onbekend
meisje of onbekende jongen, over
de 286 doden van Nieuwerkerk
(een plaats, die in het boek „De
Ramp" niet of nauwelijks genoemd
wordt), over de Rampaartse-dijk,
waar levenden en doden die Zon
dag bij tientallen aanspoelden, de
dijk, die nu Rampendijk genoemd
wordt, over de klei
ne, grijze poes in
Ouwerkerk, die kla
gend miauwend, niet
meer bij me weg
wilde, over de man,
die vrouw en kinde
ren voor zijn ogen
zag verdrinken, toen
hij in een telefoon
paal hing maar
ik ben bang, dat al
deze verhalen geen
indruk meer op U
maken. De radio is
al lang weer begon
nen met zijn hitpa
rade's en de Bonte
Dinsdagavondtreinen
rollen weer door met
hun veelal onsmake
lijke grappen.
Daarom zal ik de
ze verhalen U niet
vertellen. Ik wil U