4 HET O RGAAN goed maar wat nu volgt is nog niet voldragen in het Hoofdbestuur behandeld dan zal dit in toenemende mate het geval zijn. Over dit punt sprekende, wil ik U deelgenoot maken van mijn zorg. Mijn werk brengt met zich mee, dat ik enerzijds gewoon gemeentelid ben en anderzijds veel pastorieën bezoek. De gesprekken daar dragen steeds een niet-ambtelijk, maar collegiaal karakter. Ze zijn vaak zeer openhartig. Wat is de globale indruk uit deze vele gesprekken? Twee dingen. Een spelen met de gedachte om het ambt te verlaten en een verbittering over eigen ge meente, eigen kerk. Hierbij is zelden sprake van een geloofscrisis. Die ontmoet ik soms bij een huwelijks crisis. Maar in de meeste gevallen is het juist een krachtig apostolair geloofsbesef, dat deze houding van willen weggaan, van niet klaar komen met het eigen werk, stimuleert. Het betreft veelal collega's beneden 45 jaar. Daarboven zijn ze öf heel mild en wijs, öf ge temd; Ik heb mij afgevraagd, wat daar achter zit. Zou het misschien dit kunnen zijn: menige jonge collega komt uit een betrekkelijk beschermd milieu. Vaak is hij, in de goede zin van het woord, christelijk, opgevoed, maar volgens het burgerlijk levenspatroon. Hij studeert theo logie. Een studie, die hem binnen leidt in onvermoede gebieden. Hij ruikt ook een beetje aan de cultuurpro blemen. Hij raakt wat los van zijn verleden en hij heeft iets gevoeld van de nieuwe taak, de nieuwe be nadering der gehele cultuur, zoals de kerk eigenlijk zou moeten willen. Nu komt hij in de gemeente. Die gemeente klopt niet met de voorstelling, die hij zich maakte. Vroeger kon eenzelfde jonge collega tevreden zijn met zijn ge meente, die hem, in haar beslotenheid opvoedde. Want toen was gemeente de kring van gelovigen rondom preekstoel en avondmaalstafel. Thans is de brede, en vaak vèr verwijderde rand rondom deze kern ook ge meente. En nu voelt hij daarvoor verantwoordelijk heid. Hij herkent in de afwijzingen van de buitenwacht veel van zijn eigen bezwaar tegen de christelijkheid van de trouwe kern, een christelijkheid, die hijt vaak niet anders weet te waarderen als „gesunkenes kulturgut De sjibboleths hebben voor hem weinig waarde meer. Maar de gemeente ziet dat heel anders. Die denkt in richtingsverhoudingen, die onderscheidt practisch de- geen die erbij hoort van wie zich afwenden. De ge meente heeft wrok tegen de mensen, die de open kerk deur voorbijlopen en begrijpt niets van de pogingen van de dominee om juist met hen een menselijk, per soonlijk contact te hebben. De onmacht nu van vele predikanten om hier de juiste weg te vinden uit zich in wrok tegen de ge meente en tegelijk in een haast karakterbedervend con formisme. Die wrok uit zich in de beslotenheid van de huiskamer, het conformisme in erg sterke, maar soms ook erg cerebrale preken en een grote, meestal formele ijver. Het meest opvallende daarbij is de moei lijkheid van de predikant om liefdevol de mensen rond om hem te nemen zoals ze zijn en tegelijk zijn eigen wezen geen geweld aan te doen. Daarbij komt, dat wie eenmaal oog gekregen heeft voor de verbanden tussen persoonlijk geloof en maat schappelijke structuur, wie niet meer alleen in de enge zin zieleherder kan zijn en wie de voortschrijdende ont kerkelijking waarneemt, ook bij de trouwe kern der ge meente, met deze constateringen weinig weg weet. Hij begrijpt wel, dat zijn arbeid niet tot statistisch materiaal verwerkt kan worden. Hij weet ook, dat niet hij, maar de Heer de gemeente in stand houdt. Hij weet dat maar dat behoedt hem niet voor de twijfelvragen naar de zin van zijn dagelijks werk in groter verband. Hij heeft de zeer menselijke behoefte naar resonnance, ook rondom hem, bij mensen. De eenzaamheid, waarin hij, in zijn grote pastorie, kwam te verkeren, gaat hem drukken. Misschien merkt de gemeente het, maar zij begrijpt het niet. Zij kan het ook niet begrijpen. En zo wordt in menige pastorie naar een uitweg gezocht. De uitweg van de emigratie, van een ander stuk werk, vooral maatschappelijk werk. De uitweg van organisa torische arbeid, waarvoor de kerk thans gelegenheid te over biedt. Men moet mij niet somber vinden. Ik schilder een indruk. Ik weet, dat er nuances zijn. Ik weet ook, dat er wellicht jonge collega's zijn, die niet begrijpen, waar ik het eigenlijk over heb. Hun zou ik haast moeten toe wensen, dat ze het wel gaan begrijpen. De remedie voor deze moeilijkheden is niet zo een voudig te vinden. Zéker, één remedie ligt voor de hand. alles terugschroeven. Weg sociologie, wég Barth, wég apostolaat. Handhaving van de belijdenis,, integraal en absoluut. Ik verbaas mij er niet over, dat dit antwoord gegeven wordt. Maar dat antwoord is geen antwoord. Het is geen legitiem wederwoord op de uitdagingen, die ons in deze situatie gesteld worden. Als wij een remedie zoeken, dan zal het slechts kunnen na een grondige analyse van de situatie onzer wereld, en niet alleen van een vredig dorp, waar de schijn der vastigheden nog recht opgehouden wordt. Dan zullen wij het moeten zoeken in een moedig door denken v^n wat aan onze studie en onze positie thans ontbreekt, ja zelfs de mogelijkheden moeten overwe gen of niet én vorming én positie der predikanten op een geheel andere rail moeten worden gezet. Wie met hoogleraren in de theologie spreekt, krijgt de in druk, dat een betere vorming van predikanten dan thans geschiedt, onvoorstelbaar is. Wie een vredige sigaar rookt in de avondlijke intimiteit van een pasto rie-studeerkamer, weet, dat wij nog heel veel leren moeten, vóór de evangelische benadering van de mens met niet al te veel pijn kan geschieden. Ik heb daarbij wel eens de heel stoute gedachte, dat een wetenschap pelijk gevormde mens maar dan aan een vernieuwde universiteit die de discipline van b.v. de rechten studie of van een scholing in techniek of economie achter de ,rug heeft en daarna de hoofdlijnen van de theologische wetenschap zich eigen heeft gemaakt, mogelijkheden voor de benadering van de moderne mens heeft, die de wél opgeleide theoloog van heden mist. Het zijn stoute gedachten, ik weet het. In dubbele zin: ze wekken boosheid bij de hoeders der traditie en ze liggen op de grens van het roekeloze, omdat nie mand weet waar hij, langs deze lijnen denkend, terecht komt. Toch waagde ik het, ze te uiten, geheel op eigen verantwoordelijkheid uiteraard, omdat niet alleen de stoffelijke, maar ook de geestelijke en zedelijke nood in de pastorieën mij zeer ter harte gaat. Ik weet niet, of U deze jaarrede erg opwekkend

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - tijdschriften | 1953 | | pagina 4