4 ,Ik geloof in God de Vader Bü de open groeven klinken dexe woorden als een onmetelijke troost voor hen, die achterbleven. Het is een verschrikkelijk werk, dat deze mannen moeten doen. Met platte vaartuigjes zoeken zij -in de polder naar stoffelijke overschotten bergen van al die ongelukkigen die binnen weinig minuten verdronken, of kort daarna door uitputting het leven lieten. Velen werden door de éérste verschrikkelijke watermas sa's verrast: ze werden bedolven onder het puin van hun instortende huizen, waarboven het kolkende water zich sloot, zodat zelfs de plaats waar die huizen stonden niet meer te vinden is. Anderen klampten zich in hun wanhoop vast aan een balk of een paar bossen stro of ze had den kans gezien om de pannen van hun dak te gooien, zodat hun zolder een vlot werd. Maar de strijd tegen de losgeslagen elementen was im mers te ongelijk: de balk werd hun uit de krampachtig geklauwde vin gers geslagen, het stro sloeg door 't geweld van de golven uit elkaar, en het vlot versplinterde Er wordt gegraven aan de dijk. Zwijgend doen sombere mannen hun droeve plicht. Meer dan honderd vijf en twintig mensen, door het water overweldigd, hebben daar, op dat vergeten stukje dijk bij Oude Tonge hun laatste rustplaats gevon den, maar steeds wordt er verder gegraven. Steeds groter wordt die lugubere kuil des doods: elke nieu we dag worden er immers opnieuw doden geborgen door de rusteloos zoekende ploegen, die er in bootjes op uittrekken om de eindeloos schij nende polders centimeter na centi meter af te zoeken. Hartverscheurend is hun werk en zelfs de sterkste kerels zijn er niet tegen opgewassen. Tóch geven ze het niet op. Het moet immers? Het moet niet slechts omdat het, als 't nog lang moet duren, levensge vaar voor allen die achterbleven met zich brengt, maar bovenal omdat ze 't tot hun plicht achten, een zware plicht, uit menslievendheid geboren en een plicht uit piëteit tegenover de doden en him nabestaanden. In 't verdronken land van Oude Tonge varen de platboomde boot jes door het overspoelde land. Ze speuren links, ze turen rechts, die onverschrokken mannen. Zwijgend staren ze onder het varen naar om laag. Dan opeens wordt er fluiste rend een commando gegeven. „Haltwat is dat?" „Wat bedoel je?" „Kijk dandaar drijft iets." „Ik zie het Voorzichtig gaan ze terug, uiterst voorzichtig, omdat anders het wa ter, dat na die verschrikkelijke eer ste dagen langzaam tot rust is ge komen, weer troebel zou worden, zodat ze er niet meer doorheen kun nen kijken. „Nee, 't is een koolstronk."

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - tijdschriften | 1953 | | pagina 3