15
je was koortsachtig in de weer,
want of het nu de eenvoudigste vis
sersman of de gezeten oesterkweker
betreft, ze hebben immers allemaal
„hun kapitaal in zee liggen?"
De platboomde schepen werden
met extra ankerkettingen en tros
sen „over de dijk" vastgelegd.
Waardevolle archieven en belang
rijke bescheiden werden in veilig
heid gesteld, kostbare partijen oes
ters zo veel mogelijk hogerop ge
stouwd, want ze wisten het even
zeker alsof ze het zwart op wit had
den: er gaat wat gebeuren van
nacht
Zo brak de Zondag aan. Maar in
het anders op dit uur zo rustige
dorp heerste een bedrijvigheid als
zelden tevoren.
Met voortdurend nog toenemende
hevigheid beukte de woedende
Noordwester op de tóch al beklem-
mend-hoog opgestuwde watermas
sa's en ontzaglijke waterlawines
gooiden zich te pletter op de Breed-
sedijk. Hoofdschuddend stonden de
mannen langs de kaai.
„Dat loopt mis!"
„Stéllig loopt dat mis
Geen centimeter van de dijk ont
snapte ook maar één seconde aan
hun aandacht. De vloeddeuren wa
ren al lang op hun plaats. Ze kre
gen nu nog een extra ruggesteun
door een hoog-opgestapelde borst
wering van zakken met zand.
Zandzakken werden óók aange
sleept naar de zwakste punten van
de dijk, want op meer dan één
plaats hadden de gulzige golven
grote gaten in het murw-gebeukte
dijken-massief gegeten en de Ieser
vissers, die als weinig anderen de
vernietigende krachten van het wa
ter kenden, vreesden het ergste.
Tegen half twee durfde men 't niet
langer aan: nog vier uur zou het
immers duren voordat de vloed op
z'n hoogst was? Wat moest dat wor
den, als het water nu al over de
dijk dreigde te slaan? Toen werd
het bevel gegeven: alarm
Sinister gilde de sirene boven het
gieren van de storm uit, die nu or
kaankracht bereikte. Sommigen, die
de zee niet kenden als de vissers
die er mee vertrouwd waren sinds
hun prilste kinderjaren, dachten
dat er brand was. Dat de zee op 't
punt stond om in één gulzige greep
terug te vorderen wat- honderden
en honderden jaren achtereen bij
stukjes en beetjes aan diezelfde zee
was ontworsteld, dat was het laat
ste wat men mogelijk achtte
En toen opeens
Oók in Kruiningen hoorde men de
sirenes van Yerseke. „Brand in
Iese huiverden de boeren, die
op hun hofstee lagen te luisteren
naar de beangstigende geluiden van
de storm, „dat moet slim wezen
met zulk weer!"
En de vrouwen van de landarbei
ders in de polder schudden hun man
wakker: „luisterd'r is brand!"
Maar de arbeiders, die uit ervaring
wisten, dat ze tóch niet helpen kon
den, draaiden zich om en sliepen
door
En toen opeens was daar het wa
ter. Waar 't vandaan kwam? Nie
mand die het wist, maar het stortte
zich sissend en brullend in de pol
der. Sidderend stonden de huizen
te huiveren van de geweldige slagen
van de elementen die samenspan
den. Sommige hielden het uit, an
dere zakten kreunend in elkaar en
het angstgeschreeuw van mensen in
doodsnood vermengde zich met het
verschrikkelijke gekrijs van het vee
dat verdronk.
Tot de schippers op de dijk drong
al heel gauw het gerucht door: er
is water in Kruiningen!
Nog steeds kwam het water in de
haven en tegen de zeedijken hoger
en hoger, maar wie dacht daar nu
nog aan!
Water in de polder? Dat moet erg
zijn!
„Mannen, daar moet geholpen wor
den. Sloepen. Vletten. Maar vlug
Johannes van der Stee: nooit zulk water gezien als in die polder
Er werden nauwelijks bevelen ge
geven, toch wist ieder wat hem te
doen stond. Met verbeten gezichten
werden de roeiboten uit de haven
gesjord. Er stonden plotseling
vrachtauto's op de kaai. Wie had ze
besteld? Niemand die het wist. Nie
mand ook die wist hoe ze enkel met
mensenhanden die zware boten op
de auto's kregen, maar het moest
immers? Omdat er mensen in
doodsnood waren!
Kolkend bruiste het water door de
polder, hoger en hoger, maar ze lie
ten zich niet afschrikken. En om
half vijf stapte Hendrik Schot als
eerste in een roeiboot die over de
binnendijk was gedragen en nu in
't pikdonker van de nacht z'n weg
zocht door 't verdronken land om
te zoeken naar de woningen, ginds
ver weg. Begeleid door het klotsen
van de gulzige golven en het bul
deren van de storm, die niet afliet,
zocht de roeiboot z'n weg door de
barre baaierd van de dodelijk ge
troffen polder. Overal in de omtrek
was het rauwe angstgeschrei van
mensen. Daarom klemde Hen
drik Schot zijn kaken op elkaar en
hij roeide, 't Was belachelijk om te
proberen in zo'n notedop de baaierd
van water en wrakhout te bevaren,
maar hij roeide. Het moest en
het ging. Een paar mensen, die kort
bij de dijk in nood verkeerden, wer
den aan land gebracht, maar plot
seling had men begrepen dat de
coupure, waar de trein de dijk pas
seert, niet gesloten was... Zó wei
nig had men hier op een waters
nood gerekend. Die moest éérst
gesloten, anders zou er nóg een pol
der verdrinken. Hendrik Schot
bracht, dwars door de stroom van
het opdringende water heen, een
touw naar de overkant. Met boven
menselijke inspanning kon de cou
pure nu gesloten worden. Eén pol
der was gered!
Maar bij Kruiningen waren ze im
mers nog in nood?
,,'t Ging moeilijk", zei Schot, „maar
het ging."
Soms moesten ze minuten achter
elkaar met al hun kracht aan de
riemen trekken, zonder één centi
meter te vorderen. Wanneer dan een
windvlaag vat op hen kreeg, werd
het belachelijk kleine vaartuig in
een paar tellen méér achteruit ge
dreven dan ze in een kwartier ge
vorderd waren. Maar ze zetten door
en ze kwamen in Kruiningen. Heen
en weer terug voeren ze, heen en
weer. Ook toen het licht was gewor
den en toen ze hulp kregen van
tientallen andere roeiboten, van
motor-vletten. Toen ging het be-