9 Alsof de slager binnen is gersfiets voor de deur, een fiets met een hulpmotor. „Het is net alsof de slager binnen is", zei de fotograaf. En tegen een paal, ergens in de vlakte, waar ééns de Kerkweg was, hangt nonchalant een damesfiets, alsof geen stortzee van water hem beroerd heeft Wonderlijk ook is het, dat de oude molen, daar aan het einde van de Molendijk, een windvanger eerste klas dus, niet geleden heeft. Staan de op vrijwel het hoogste punt van het dorp is de schade: één natte zak meel Maar overigens verschilt Stavenisse in alles met andere plaatsen. Tot de dag waarop ik er was, was het vrijwel verstoken van hulp van bui ten-af, sterker nog: had men het officieel „voorlopig prijsgegeven". Geen materiaal was aanwezig om cadavers te ruimen, geen kranen, geen takelwagens en geen Rode- Kruispost. Een Italiaanse dokter was onderweg, maar gedurende ons be zoek is hij niet verschenen. Trou wens, de dorpsdokter kon het bést af. Iedereen, die Stavenisse binnen kwam, werd tegen typhus ingeënt en de enige moeilijkheid daarbij was, dat dokter niets administratief vast kon leggen, omdat er geen pa pier was. Toen heeft men als „be wijs" maar het stempel gebruikt, dat U hierbij ziet afgebeeld Een stuk of zeven inwoners van Stavenisse hebben het dorp nim mer verlaten, ook niet, toen de nood het hoogst was en men vreesde, dat het bij de nieuwe springvloed wéér onder zou lopen. Een van die zeven is het raadslid Hage, een man met een onverwoest baar humeur, zelfs in déze omge ving. Een man, die, toen Hare Ma jesteit de Koningin voet aan land zette, gezegd moet hebben: „we heb ben het druk, majesteit" en die daarna verklaarde „ik beloof U, dat ik zal blijven tot de laatste man." Het overschot van de bevolking is geëvacueerd met de „Crescendo". En hij is gebleven, zij het dan ook gelukkig niet tot de laatste man, want zover is het niet gekomen. Nu werkt hij mee in de cadaver - ploeg, die ijverig aan het werk is geslagen, op de laatste dag van ons bezoek, toen de springvloed voor bij was en men Stavenisse weer mee kon laten doen in de strijd om het behoud. Want en ik heb dat al hiervoor geschreven die Zeeuwen wil len het niet opgeven. Hun land niet, en hun Stavenisse niet. Nóg klotst er het water bij elke vloed naar binnen. Ge kunt er bij de Scheldse dijk staan als nietig mensje tegenover het geweld van de natuur. Het water stroomt, het buldert naar binnen en een paar uur later weer naar buiten. In het dorp stijkt het water en stroomt weer de ruimte in, die een vrijwillige kok, van wie men alleen maar weet dat hij hard werkt, hard moppert, Roel heet en uit de Zaan streek komt, zojuist met een brand slang heeft schoongespoten, omdat hij er zo graag zijn keuken in wil hebben. Datzelfde water doet de boot, die bij eb droog ligt, weer dobberen. Het brengt de schoonmaakploegen tot wanhoop. De „electriciteitslui" vrijwilligers uit Eindhoven gaan desondanks door met het de monteren van alle meters in de huizen. Er is een noodcentrale ge komen die zóver klaar is, dat de be langrijkste plaatsen weer licht heb ben. Als U dat alles zo leest en de foto's bekijkt, dan zult U zich wellicht afvragen hoe dat alles mogelijk is, hoe een mens de moed kan hebben hier weer te beginnen. En toch is het zo. Toch gaat men weer aanpakken, hoe groot ook het leed is dat daar in Stavenisse wordt geleden. Twee honderd mannen zijn er teruggeko men na een radio-oproep om te ko men helpen. Enkelen zijn er die weer zijn wegge gaan. Zij hadden alles verloren, óók hun laatste hoop. Ze komen nim mer meer terug, hebben ze gezegd, en men kan het die mannen, die zo plotseling alleen op de wereld kwa men te staan, niet kwalijk nemen. Maar de anderennee, het is eigenlijk ook weer niet vreemd. Want kijk, in vele, vele huizen hangt dat bordje, met dat wapen er op. Dat wapen met die leeuw, half in het water. Dat wapen van Zeeland: „Luctor et Emergo". WIM DUSSEL. uit mijn buurt en uit die van de fotograaf gehouden. Sommigen zijn dag en nacht en nóg eens dag en nacht en nóg eens in de weer ge weest. Ze hebben als bezetenen met de een of andere gammele boot ge roeid tot hun handen stuk waren en hun lichamen verstijfd van de kou en het water. Met een paar bootjes moest iedereen van de daken ge haald worden. Ach, ik weet het, het was elders óók zo. Elders heeft men óók geworsteld en gestreden, gevochten, overwon nen maar ook vaak verloren. Maar elders was er sneller hulp óf was de toestand niet zó erg als hier in Stavenisse. Wat de mensen hier nog aan ener gie, aan durf en aan hoop hadden na dat kwartier, dat ging veelal verloren in de uren, ja, die dagen die er op volgden. Wat moesten een paar bootjes beginnen tegen twee honderd vermisten, tegen honder den op daken en op ruïnes van huizen? Wat te doen in de Kerk weg die men nu wel Kerkvlakte kan noemen waar vierentwintig huizen opeens wég waren mét alles er in en er om? Wat te doen tegen het gevaar van instorting, tegen ge brek aan drinkwater terwijl je mid den i n het water zit? Een man en een vrouw hebben, zit tend op een dwarslat van een tele foonpaal, een uur of tien gewacht op hun bevrijding. Een oude vrouw van over de zestig jaar heeft zes keren achtereen de muren onder haar voeten voelen wegbrokkelen alvorens ze voor de zevende keer ergens stond waar het veilig was. De dijkgraaf is als door een won der gered doordat hij, na een in spectie terugkomend, vlak voor zijn huis werd gegrepen door het razen de water, maar zich aan een paal kon vastklampen en anderhalf uur later kilometers verderop, aan spoelde. Dat zijn wonderlijke reddingen, maar die zijn er niet zo veel ge weest in een dorp, waar het water in weinige seconden tot borsthoogte stond. Het zijn slechts enkele red dingen geweest tegenover een on noemelijk aantal huiveringwekken de gevallen, persoonlijke belevenis sen van overlevenden. Het touw was éven te kort Arie Hage bijvoorbeeld, een jonge boer, die je twintig zou geven, maar die achtentwintig is. Hij was bij zijn vader op de boerderij en bevond zich bij de haven ten tijde van de ramp. Hij trachtte zijn huis te be reiken, maar er was geen schijn van kans. Toen het water iets zakte, kon hij op de Molendijk komen met nog een paar vrienden. Ze stonden mis schien honderd meter van het huis. Het water stond aan de rand van de Molendijk. Het water kookte en ziedde, wrakstukken dreven voorbij mensen gilden van alle kanten. Opeens zag Arie iets, dat hem bijna deed verstijven van schrik: zijn ei gen zuster, die zich als een waan zinnige tegen het gewéld van het water verzette. Ze greep zich vast aan een paal. Ze was hoogstens tien meter van de dijk verwijderd Arie heeft gedaan wat hij kon. Hij heeft geschreeuwd dat ze zich vast moest houden en een tractor uit een schuur gehaald die boven op de dijk stond en dus nog te bereiken was. Het licht van de koplampen scheen als een zoeklicht door de donkere nacht en Arie richtte dat licht op zijn zuster. Touwen werden gehaald en hij waadde het water in. Maar de dijk is steil en düs was het onmogelijk om door het hoge water het slachtoffer te bereiken. Bovendien was de oppervlakte van het Water bezaaid met wrakhout dat wild heen en weer sloeg, zodat zwemmen onmogelijk was. „En daar stonden we", vertelt hij me. „Een paar meter maar en we konden er niet bij Ze kon zo goed zwemmen, meneer, en zo heeft ze het twee uur volgehou den. Twee uur hield ze het hoofd boven water. Anderhalve meter was het touw te kort, waarmee ik haar had kunnen redden. Twee uur lang heb ik dat moeten aanzien. Toen sloot ze de ogen en was het afgelopen. Ze hebben haar gevon den en ze is begraven in Bergen op Zoom, tezamen met mijn moeder. Mijn grootmoeder, een tante, drie oudtantes en een oudoom zijn nog zoek. Vader is geëvacueerd met mijn twee broers. De jongste is zes jaar. En elke avond vraagt ie maar wanneer moe nou weer komt. En wat moet je nou tegen zo'n kind zeggen? Ik mot verder, meneer", zei hij, op de tractor klimmend, het enige wat er over is van de hele boerderij. „Ik mot verder. De cadavers moe ten geruimd worden." Ik beloof Vmajesteit Er zijn ook wonderlijke dingen te zien daar in Stavenisse. In de kerk heeft het water zo'n me ter of drie vier hoog gestaan. Alles is gaan drijven: de kussens, de bij bels, de kerkbanken. Een bijbel is in een kroonlamp terechtgekomen en blijven hangen aan een van de vele armen. Het water is nu weer wat gezakt, maar de bijbel ligt er nog In de Voorstraat ligt een grote boot, de enige goede eigenlijk, waarmee de vrijwilligers die mis schien van hun leven nog geen roei spaan in hun handen hadden ge had tientallen mensen gered hebben. Ergens in een straat staat een sla- Een kijkje in de Julianastraat.

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - tijdschriften | 1953 | | pagina 5