Wat er over bleef van de StoofcLuk. Een taxi, die de waterbouwkundige beer Nortier van een inspectie thuis bracht, werd door de Oceaan van water opgenomen en op een stel betonnen palen gesmakt. De heer Nortier was juist uitgestapt en »bn huis binnengegaan. De chauffeur ontsnapte als door een wonder aan de dood. omgekomen. Ge ziet óver dat bord heen het water. Het water met hier en daar een boerderij, of een overschot daarvan. Bootjes varen heen en weer, elke dag opnieuw, op zoek naar mensen en cadavers. En elke dag opnieuw komen pa trouilles binnen met dode mensen en dode koeien. Met tien, twintig, dertig, veertig dode mensen en koeien. Er moeten nog honderdzes tig mensen en nog vele honderden koeien geborgen worden. Ergens anders is achttienhonderd meter dek vernield, grondig ver nield. En door drie grote gaten stroomt het water met alle kracht naar binnen of naar buiten, al naar gelang het vloed of eb is. Toen alles voorbij was, woonden er nog zeven mensen in Stavenisse. Zeven tig mensen en nog vele honderden honderd. Maar Stavenisse bestaat nog. Het bestaat nü nog en het zal in de toekomst bestaan. Want het ligt in Zeeland. Ik geloof, dat ik er daarom niets meer aan toe behoef te voegen. Zo wAs het eens O, Stavenisse was een heel gewoon dorp. Net als dat, waarover ik laatst schreef, met zijn kleine en grote zorgjes, met zijn voor en te gen, met zijn pro's en anti's. Ze hebben er geruzied om een Chris telijke voetbalclub en eensgezind tegen de Duitsers gestreden de zelfde wellicht, die nu kwamen hélpen. Op Zaterdagavond wandelden de jongens met de meisjes in de Voor- Alleen maar vragen En zo loop je daar in Stavenisse. De mensen zeggen altijd, dat wij zo'n mooi leven hebben. Altijd maar op reis en altijd maar weer nieuwe dingen zien. Overal met- de-neus-bij en van alles meema ken. Een pracht leven. Een pracht leven: Met mensen pra ten, die zes en dertig familieleden verloren hebben, trachten te be grijpen wat het betekent, je vrouw, je kinderen, je ouders of je zuster voor je ogen te hebben zien ver drinken. Een praatje maken met een politieman, die zijn leven waagde om twee of drie anderen te redden en die dan tóch zélf nauwelijks aan de dood ontsnapte. Vragen hoe het allemaal is aan een militair, die bij zijn meisje in Tho- len was en die nu vader, moeder, en vijf broers en zusters mist, als mede het huis met de grond gelijk vindt. Die dan onderdak zoekt bij een oom en tante, die óók verdron ken zijn. En dat allemaal maar vragen. Vragen aan de mensen in dat dorp, die met doffe ogen kijken naar de troosteloze, eindeloos wijde vlakte van de Kerkweg, waarvan vrijwel alle huizen door een oceaan van water zijn weggevaagd. Vragen aan de mensen in dit ge lovige dorp, die tegen je zeggen: „Maar meneer, als God de mensen wil straffen voor hun zonden, waarom moeten w ij dat dan toch zijn? Wat hebben de Zeeuwen ge daan dat zij drie keer achter el kaar gestraft moeten worden? Waarom worden dan niet die mensen gestraft die zoveel ellende over de wereld gebracht hebben en nóg brengen? Heeft mijn "vrouw, die mij vijf kin deren schonk en mét hen in de golven verdween, daar schuld aan? Meneer, jullie weten zoveel, waar óm is dat allemaal gebeurd?" Dat vragen ze je. En daar sta je dan; journalist. Het is een pracht vak. Ik wou dat ik soldaat was ge weest of polderwerker. Dan had ik tenminste iets kunnen dóen. Nu niet. Ik heb alleen maar kun nen kijken, één, twee, drie dagen lang. Kunnen kijken en praten en heel langzaam aan kunnen vra gen. Alleen maar vragen. Want een antwoord geven kon ik niet.

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - tijdschriften | 1953 | | pagina 3