Erbarm U, o God, over allen, die sterven
op hun eenzame post als piloot, metogen,
die wijd open bleven als de ogen van vogels
22
&x.^t>piaydL
Niet zo lang geleden stortte een straaljager neer. Een jong
vlieger liet het leven tijdens trainingsvluchten voor de dienst
in Korea. Zijn vrouw ontving zijn dagboek en het logboek
en met haar toestemming heeft één onzer medewerkers
deze ontroerende geschiedenis te boek gesteld.
„De Spiegel" publiceert dit als eerbiedige hulde aan allen,
die dag en nacht hun leven wagen in dienst van het vader
land en van de vrije wereld.
Een zacht tweestemmig zoemen
hing hoog in de nacht en wie
opgekeken zou hebben naar
waar de sterren stonden in fluweel,
zou twee vurig blauwe vlekjes langs
de hemel hebben zien glijden,
doch wie ziet nog speurend omhoog
naar de hemel als 's nachts dat zoe
men over slapende steden en dor
pen gaat: alleen nog een heel en
kele vliegersvrouw.
Alleen nog een heel enkele vliegers
vrouw wordt er wakker van en
voelt iets samenknijpen daar waar
ze weet dat haar hart zit en voelt
een ijle onrust en gaat haar warme
bed uit om het voorhoofd te druk
ken tegen koude ruiten.
Een zacht tweestemmig zoemen
hing hoog in de nacht en op Volkel,
in de enge ruimte van de toren,
knetterde de radio en klonken
vreemd verknepen aether-stemmen
en werden van minuut tot minuut
de gesprekken genoteerd: calling
the tower, calling the tower1), ho
ming seventy, koers zeven-nul, is
dat okay?
„Scarface o-nine, Scarface o-nine,
homing seventy."
En dan wat gepruttel en zacht ge
brom van stemmen: Scarface en
Babyface, samen op nachtvlucht.
„Scarface o-nine, mach-snelheid
nul-zeven". 2)
„Babyface o-seven, hoogte vierdui
zend voet, ik ga zakken."
Een zacht tweestemmig zoemen dat
scherpte kreeg en door de stilte
sneed; twee blauwe vonkjes die van
de hemel omlaag scheerden en op
de toren pruttelde de radio en ving
wat woorden op: drieduizend, mach
acht gaat-ie lekker? tweedui
zend vijfhonderd ik hang aan je
staart tweeduizend tweedui
zend attaboy vijftienhonderd,
twaalfhonderd tallyho - acht
honderd En dan iets onverstaan
baars.
„What is the matter?"
„I've got furnico." 3)
„Mind your instruments."
„I've got furnico."
En dan helder door het gekraak op
de toren een paar vreemde Franse
woorden die niet bij het spel hoor
den en dan niets meer
Een zacht tweestemmig zoemen hing
hoog in de nacht en dat zoemen
kreeg scherpte en sneed door de
stilte: twee Thunder jets op nacht
vlucht, in duikvlucht en dan een
felle knal en een echo en vlammen
die omhoog sprongen uit de scha
duw van een dennenbos tegen de
horizon.
Op Volkel wachtte de grondploeg
klaar wakker, en op de toren greep
een majoor de mike 4) en riep drin
gend: here tower, here tower, cal
ling Scarface and Babyface, calling
Scarface and Babyfaceen dan
stilte calling Scarface and Baby-
face en dan stiltecalling
Scarface, calling Babyfaceen
dan stilte
Op Volkel, in het houten keetje van
het squadron5) zat de grondploeg
en wachtte en niemand dorst een
ander aan te zien; één schoof de
damstenen heen en weer op het
bord dat was blijven staan, een
witte en een zwarte, een witte, een
zwarte: dam; een ander schonk kof
fie uit een thermosfles en roerde
lang en bedachtzaam in de kroes en
vergat de koffie en vroeg: „voor
hoe lang hadden ze kerosene?" 6)
„Veertig minuten", zei iemand en
stond op; ze stonden alle vier op,
de sergeant het laatst, nadat hij op
zijn horloge gekeken had.
Op dat moment rinkelde zoals hij
verwacht had, de telefoon in de
kamer van de basiscommandant en
joeg hem een rilling langs de rug,
zoals zo vaak tevoren. Zoals zo vaak
tevoren, dacht hij, in Makassar
eerst, in 1942, en toen op Malakka
met de laatste Glenn Martins, en
toen in Australië en toen in Jackson
en toen weer in Australië, met de
Mitchells. En steeds die telefoon, of
soms een ordonnans, of soms dat je
het hoorde als je aan de bar een
biertje dronk, of soms als je er bij
was en het afweergeschut van de
Jap je de verschrikking voor ogen
toverde en soms gewoon bij een
landing, als je het zag gebeuren en
niets kon doen. En altijd ril je,
dat leer je nooit af.
Toen nam hij de telefoon op en
kreeg het druk: instructies voor de
politie en instructies voor het on
middellijk onderzoek, bevel aan de
brandweer en aan de dokter, mel
ding aan commandant luchtverde
diging, rapport van de toren, stand
by voor de grondploeg. En dan
vroeger meldde je het bij het Rode
Kruis, dat het doorgaf naar het va
derland en een enkele keer moest
je zelf een brief schrijven en je
zweette bloed en at je penhouder
op en zuchtte om de dorre woor
den die je schreef: een vriend van
alle mannen van ons squadron
enthousiaste plichtsbetrachting
het moge u een troost zijn ge
sneuveld voor het vaderland
Dat was vroeger zo tegenwoor
dig belde je de aalmoezenier uit
zijn bed of de dominee en dan
ging je het samen vertellen.
„Het leek me beter, dominee, te
wachten tot de ochtend
„O zeker, overste, natuurlijk."
„Je kunt zo'n vrouw moeilijk mid
den in de nacht komen vertellen dat
haar man
„O zeker, overste, het is het beste
zo."
„Slecht nieuws komt altijd vroeg
genoeg", zei hij en wou zichzelf een
schop geven om die dooddoener
dooddoener. Maar dominee Van der
Poel knikte vriendelijk en glim
lachte: „Zeker, geen prettige bood
schap en u wilt misschien liever
dat ik het woord doe?"
En even dacht hij: „natuurlijk, wat
wou je dan? daar bel ik je voor",
maar hij zei: „kent u Lucy Tromp?"
„Ik weet het niet; misschien dat ik
haar ooit ontmoet heb in het offi
ciers-casino in Scheveningen?"
„Dat kan, dat kan wel; een lieve
vrouw en flink maar ze hield niet
van vliegen." En hij dacht: hou je
vast, dominee, hou je vast, maar
hij zei: twee kindertjes
„Voor de kinderen wordt gezorgd",
zei de dominee, „dat is tegenwoor
dig beter, niet overste?"
En toen stopte de auto en even za
ten ze beiden doodstil omdat ze
geen van beiden het eerst uit wil
den stappen. Want over het voor
tuintje heen zagen ze Lucy Tromp
voor het raam aan tafel zitten, met
haar twee kinderen.
Ze was blijven zitten toen de grijze
auto stopte; ze was blijven zitten,
omdat ze de overste zag en domi
nee Van der Poel en omdat ze het
ineens allemaal al wist. Ze was blij
ven zitten en wou niet open doen,
alsof het niet waar hoefde zijn als
ze de deur dicht hield en als nie
mand het haar zou komen zeggen.
Ze was blijven zitten, tot Sjuultje
van zijn stoel wipte; toen legde ze
langzaam het mes neer en schroef
de zorgvuldig het deksel op de jam
pot en stond op.
In de achterkamer wachtten de
overste en de majoor met het kruis
je op zijn badge; ze ging zitten en
keek hen aan.
„Wie", zei ze hard, „wie gaat het
zeggen?"
„U weet het immers al?" zei de
dominee.
„Ja", zei ze, „ja, ja, ja, ik heb het
altijd geweten", en toen huilde ze.
Dat was dat, dacht de overste en
keek op zijn horloge: twaalf minu
ten, waren het maar twaalf minu
ten? En moest hij nu, net alsof hij
samen met Bart wegreed zoals vroe
ger, wuiven als ze voor het raam
stond? Stond ze voor het raam? Er
was al moed voor nodig qm te kij
ken: ze ging net zitten en ze keek
niet: ze was bezig met de kinderen.
„Ziet u, overste", zei dè dominee,
„dat zal haar helpen."
„Ja", zei hij en leunde achterover,
„ja, u hebt daar méér kijk op dan
ik."
Dat zou haar helpen: de kinderen:
(Fragment uit „Gebeden voor de piloten".)
Sjuultje en Lucy, als Sjuultje nog
maar niets zou vragen. En straks,
als ze in de tuin speelden, zou ze
Barts moeder bellen.
„Lucy?" zei zijn moeder. „Lucy?
Lucy?" alsof ze hulp vroeg en toen,
beleefd alsof het over iets heels ge
woons ging: „ik zal er met vader
over spreken; mag ik je straks te
rugbellen?"
's Middags kwamen een sergeant en
een soldaat en zaten onbeholpen in
de achterkamer met hun veldmuts
in de handen: „namens de grond
ploeg", zeiden ze, en Lucy knikte
en was beleefd tegen ze, want Bart
had gezegd: die jongens horen er
ook bij, al vliegen ze niet.
Die eerste avond bleef ze lang op
en toen ze naar bed ging, lag ze
lang wakker; ze hoefde niet te hui
len en ze luisterde naar de stilte:
was er een zacht hoog zoemen in?
's Morgens een brief van de gene
raal Aler, die ze een keer ontmoet
had en toen „geen generaal" gevon
den had, maar „gewoon, net als jul
lie, een vlieger". In zijn brief wél
een generaal: „zelfbewuste plichts
betrachting het moge u een
troost zijn
„Barts laatste brevet", dacht ze
schamper, maar ze schaamde zich
voor die gedachte en liep naar bo
ven en legde de brief open op Barts
schrijfbureau neer.
's Middags toen ze Lucy uit bed
haalde, hoorde ze Sjuultje in de
huiskamer luidruchtig spelen en
toen ze beneden kwam, zag ze Joop
en Sjuultje holde door de kamer
met zijn modelletje van de Thun
der jet en bromde dreigend. Ze nam
het hem af en zette het op tafel.
„Dag, Lucy", zei Joop en glimlachte,
„Sjuultje liet me binnen en we zijn
een beetje aan het ravotten ge
weest."
„Met dat ding", zei ze hard en
had er spijt van, want Bart en
Sjuultje hadden óók met de Thun-
derjet gespeeld en Joop was Barts
vriend nog uit Engeland en wat
hadden vliegers beter te bieden dan
hun linkse kameraadschap?
„Hoe is het gebeurd, Joop?" vroeg
ze en toen ze het gevraagd had, wou
ze dadelijk zeggen: vertel het niet,
vertel het niet, ik wil het niet we
ten.
„Ik schenk eerst thee in", zei ze en
terwijl ze bezig was vertelde hij:
de laatste vlucht van Bart.
„Babyface moest nachtvluchten
doen; de jongen had zich opgegeven
voor Korea en de Amerikanen eisen
zestien uur nachtvliegen in je log
boek voor je met ze mee mag doen.
En Bart was een van onze vliegers
uit Engeland; hij heeft veel nacht
vluchten gedaan, op Spitfires en
later op de Tempest."
„Jij toch ook", zei ze alsof ze nog
altijd die laatste vlucht verhinderen
kon: waarom niet Joop of een an
der en niet Bart?
„Ja, ik ook", zei hij rustig. „Bart
en ik hebben samen veel nacht-