zijn driehonderd mensen in Oosterland verdronken. Uit som
mige dakramen steekt nog de noodvlag, een wit stuk laken
of een pathetisch zakdoekje aan een stok. Uit deze huizen zijn
de mensen nog wel gered. Maar vele kleine woningen zijn
nog potdicht. De luiken zijn voor de ramen, de voordeur is ge
sloten en op het dak ligt een rand aangespoelde rommel hoven
het dakraam. Zo hoog heeft het water gestaan
„Ik hoop, dat ze ons er niet op af sturen om in die hui
zen te kijken," zegt de sergeant, die aan het front heus wel
iets heeft meegemaakt.
„Gib mir mal eine Zigarette," zegt de bestuurder van de
dukw. Hij heet Heinz Pech en hij komt uit Rüdesheim. Hij is
in dienst van het Amerikaanse leger en draagt de Amerikaan
se uniform. In één ruk is hij met de andere dukws van Rüdes
heim naar Schouwen-Duiveland gereden en gevaren. In de
oorlog stond hij aan de andere kant, nu krijgt hij een sigaret
van de sergeant. „Die jongen is ook nog niet uit de kleren ge
weest. 's Nachts slaapt hij met de andere Duitsers en Amerika
nen in de dukws. Ze leven op noodrantsoenen. Ze hebben ont
zettend veel goed werk gedaan," zegt de sergeant. „Ik heb ze
nooit horen klagen over de kou of de nattigheid. We zijn de
beste kameraden. Gek, dat zou ik een week geleden nooit
hebben gezegd van een Duitser."
We zijn nu Oosterland door en varen in de richting van Vi-
ane. Daar moeten we de dijk verkennen. Het is bijna een ver
ademing om het uitgestorven dorp van door water omspoelde
ruïnes uit te zijn en over de wijde polders te varen. Het is eb
geworden en we kunnen de dijk niet
bereiken. Telkens loopt de dukw vast
en kan alleen met heel veel moeite
weer vlot komen. Langzaam varen we
op een honderd meter afstand langs de
dijk. Is dat een matras, die daar tussen
de aangespoelde rommel ligt? Of is
hetWe kunnen het van deze af
stand niet zien.
„Er moeten er hier nog wel een paar
liggen," zegt de sergeant. „We kunnen
er niet bij komen."
Met zijn droevige,
menselijke ogen keek
hij ons aan en hin
nikte zachtjes. ,.We
kunnen je niet hel
pen, kereltje," zei de
sergeant.
Drie kruisen
Ruim een uur later staan we op de
dijk bij Zijpe. We staan bij drie kruisen,
gemaakt van over elkaar gespijkerde
planken. Met teer heeft men er in ruwe
letters de namen op geschreven. In
In de sneeuwjacht
proberen bewoners
van Bruinisse, voor
dat ze evacueren,
nog iets van hun be
zittingen in veilig
heid te brengen.
de verte varen de boten weg, volgepakt
met evacué's uit Bruinisse. Deze drie
blijven achter. Drie van de honderden....
„Het is afgelopen," zegt een mannen
stem achter ons. „Het is afgelopen met
Duiveland. Schouwen kunnen ze mis
schien nog redden, dat ligt hoger. Maar
Duiveland is verloren. Dat benne we
kwijt. Voorgoed." Het is een kleine
man met een zwart petje op. Hij staart
in de verte over de ondergelopen pol
ders. Hij praat niet tegen ons, maar
tegen de doden. „Ja, Jan, jij blijft. Ik
kom nooit meer terug. Het zal wel zo
moeten zijn, maar het is hard, man.
Verduveld hard
We willen deze woorden, die niet voor
ons bestemd zijn, niet langer afluisteren
en gaan weg door de sneeuwjacht. We
zien een van de dukws, die op het hoog
gelegen stuk land bij de dijk staan,
weer het water in rijden. Het lijkt of
onze sergeant er in staat, maar goed
kunnen we het niet zien.
We willen van hier proberen naar de
vaste wal te komen, maar de pont
vaart net weg en we moeten wachten
in een keet op de dijk. Dit is een van de
weinige plaatsen op het eiland, waar de
kachel brandt en waar je zelfs een kop
koffie en boterhammen kan krijgen.
Het brood ligt in grote stapels op de
tafels. Je snijdt er maar een stuk af.
Het zit hier vol met soldaten en varens
gasten van de schepen in de haven, die
zich even komen verwarmen, voordat ze
weer doorgaan met hun werk.
Drie dagen en nachten zijn ook wij
niet uit de kleren geweest en als we,
dicht bij de kachel gezeten, de warmte
eindelijk weer eens tot onze huid voelen
doordringen, overmant ons de slaap.
We worden pas wakker als iemand ons
op de schouder slaat en een schorre
stem een paar krachttermen brult. Het
Zijpe. Een kruis van over elkaar gespijker
de planken geeft op de dijk bij Zijpe de
plek aan, waar inderhaast een slacht
offer begraven werd. Op deze dijk staan
er drie
is de sergeant. Hij is doornat. Het water
druipt zijn broekspijpen uit. „Weet je
niks beters te doen dan te slapen?"
roept hij. „Dan had je liever met me
mee moeten gaan."
„Waar ben je dan geweest?"
„Ik ben teruggegaan naar Oosterland
om dat paard te halen, waar we vanmor
gen langs voeren."
Schouwen-Duiveland zal beslist weer
ontworsteld worden aan de zee, want in
Nederland zijn gelukkig nog veel kerels,
zoals deze sergeant.