ONS VOLGEND NUMMER door de verschrikkelijke
watersnoodramp en het algemene, diepe medelijden met de vele tien
duizenden, die persoonlijk onzegbaar zwaar getroffen zijn, hebben
ons doen besluiten om het volgend nummer tot achtenveertig blad
zijden uit te breiden, teneinde nog meer aandacht te kunnen wijden
aan deze catastrophale beproeving. DIRECTIE EN REDACTIE
We hebben een tocht gemaakt
door het overstroomde ge
bied van West-Brabant.
We zijn met een auto over
de doorweekte dijken ge
gaan van dit land, waar de polders
veranderd zijn in onafzienbare water
vlakten. De toegangswegen tot het
noodgebied zijn door marechaus
sees afgesloten, maar wij mochten
passeren. Het was alsof wij alleen
waren op die kronkelende dijken, al
leen met de wind en het water, die
dood en ellende gebracht hebben aan
tallozen. De golven spelen in een
serre van een boerenhuis en bewegen
de gordijnen. Langs de dijk staat een
stoel, gered uit een huis en toch ver
geten achtergebleven. Er hangt iets
onheilspellends over dit land. Een
hond, die zijn baas kwijt is, schiet
plotseling over de dijk, rent weg en
keert weer weifelend terug.
In de verte steken de daken van
Willemstad boven het water uit. Er
moeten daar op zolders en bovenver
diepingen nog mensen huizen, die van
aEes verstoken zijn. Een eind verder
tussen de takken van de bomen zien
wij een eiken ledikant drijven, keurig
opgemaakt, de dekens toegestopt en
met nog hagelwitte kussens. Het
liedje van Bommel, dat men op
bruiloften en kermissen zingt, is hier
op gruwzame wijze werkelijkheid ge
worden.
Dan plotseling eindigt de weg. Er
staan enige auto's langs de kant en er
loopt een man. „Goddank, wij zijn
niet alleen!" Het water heeft een
groot gat in de dijk geslagen. Er ligt
hier een fort „De Hel", vanwaar men
de gehele omgeving kan overzien.
Achter het fort werkt een man in
zijn eentje op een bulldozer om het
gat dicht te schuiven. „Hoe komt u
hier zo alleen vragen wij. „Ik ben
van IJmuiden. Als ik het gat hier
dicht heb, komen er soldaten om de
dijk met zandzakken te versterken."
In de hoek achter het fort steekt een
schuur boven het water uit. De man
vertelt ons, dat daarnaast een huis
gestaan heeft, waar twee oude mensen
gewoond hebben. Men heeft ze twee
maal gewaarschuwd, maar ze wilden
niet weg. „We hebben hier geleefd
en we willen hier ook sterven," zeiden
zij. 's Avonds om half tien zag men er
op de zolder nog licht branden, maar
de volgende ochtend was het hele huis
verdwenen. Het water heeft alles over
spoeld. Men kan zelfs niet zien, waar
het gestaan heeft, r
We rijden terug over de eenzame
weg. De wind steekt op. De lucht
wordt blauwgrijs en het water akelig
groen. De golven krijgen witte koppen.
Er hangt een onheilspellend licht, dat
de bomen bijna wit maakt, en tussen
die bomen drijven koeien, de flanken
gezwollen van het water.
Bij Zwingelspaan dreigt de Stoof-
dijk te bezwijken. Enige honderden
militairen uit Breda en een honderd
vijftig studenten uit Wageningeii
vechten hier schouder aan schouder
tegen het water. Met rieten matten en
zakken zand trachten ze de dijk te
behouden, maar het aanstormende
water slaat hoog over hen heen. De
wind giert ons snerpend om de oren.
De militairen zoeken beschutting ach
ter de muren van een huis. Tegen de
dijk is wat schamel huisraad van een
landarbeider samengedreven. Een
tafel met twee los er omheen drijvende
uitschuifbladen, een kistje met papie
ren en rekeningen, een tekenschrift en
een kinderleesboek „De boze Koster".
De strijd om de dijk lijkt ons hopeloos.
Een twintigtal leden van een voetbal
club komt de mannen met een
motorboot te hulp, maar wij betwij
felen of hulp nog baat. Een eind verder
ligt nog een motorschip uit Tien Ge
meten, dat over de dijk geslagen is en
hierheen is gedreven, nadat het eerst
een huis heeft geramd.
Van Zwingelspaan rijden we over
Fijnaart naar Klundert, waar een
honderdtal militairen van de L.S.K.
en een aantal burgers, onder com
mando van kapitein I. Puyt, aan de
Pietersdijk werken. Achter elkaar
lopen de mannen door de zware mod
der met zakken op de rug. „Er liggen
er al vijftienduizend," vertelt de kapi
tein, „maar nu geloof ik, dat we het
wel zullen houden. Het water zakt
iets."
Klundert zelf is haast niet te berei
ken. We proberen er te komen, maar
we moeten over een weg, die onder
water staat, en we wagen er onze auto
niet aan. We rijden verder om te zien,
hoe wij het dorp kunnen benaderen.
- Het door de wind opgestuwde water sloeg nu en dan nog hoog over de met
zandzakken versterkte dijk.
Een overzicht van dt
TOCHT DOOI
Moeder-overste van Sint Anna in gesprek met enigen van haar evacue s. Langs de
siona
Achtereen liepen de mannen over de weg van zandzakken naar de zwakke plekken.