OUDEJAAR RUIMT OP Alles moet weg!" riep het Oude Jaar. „Wie maakt me los? Opruiming van mooie voor nemens, idealen, goede be- L doelingen. Totale uitverkoop wegens vertrek. Wie biedt Hier heeft u een mooi voornemen, in prima staat, zo goed als niet gebruikt. Als u 't even oppoetst, blinkt het weer. Kunt unog jaren pleizier van hebben! Neem mee, mensen, neem mee!" De menigte zweeg. „Wie biedt riep Oude Jaar. „Een voornemen om zuinig te zijn. Dat kunt u juist in deze tijd goed gebruiken." De vrouw, die het voornemen een jaar geleden had gemaakt, bevond zich ook onder de mensen en sloeg beschaamd haar ogen neer. Ik ben het toch echt van plan ge weest, dacht ze. Ik heb er zelfs een huishoudboekje voor gekocht om iedere avond mijn uitgaven in te kunnen opschrijven. En ik heb het ook wel een paar weken volgehouden, maar daarna vergat ik het weer. „Wie biedt?" riep Oude Jaar. „Wil er dan niemand zuinig zijn Zie uw voordeel, grijp uw kansU, mevrouw Geen zin in dat aardige voornemen?" Hij wendde zich tot een dame in de eerste rij. „Dank u," zei ze stijf. „De kwali teit is mij niet deugdelijk genoeg." „Niemand?" vroeg Oude Jaar. „Ik!" riep een stem achter uit de zaal. „Zet het maar vast apart. Ik koop nog wel meer." „En hier hebben we dan een dozijn tje goede bedoelingen," zei Oude Jaar. „Pak ze mee! Die komen altijd te pas. Goede bedoelingen met een inwo nende familie. Daar kunt u tegenwoor dig nauwelijks buiten. Wie biedt?" Maar de menigte zweeg en de man, die het zo vaak goed bedoeld had, bedacht, hoe weinig resultaat die bedoelingen hadden gehad. Toen de kinderen uit huis waren en een deel van zijn ruime woning werd gevorderd, had hij tegen zijn vrouw gezegd: „Laten we van tevoren alles met onze inwoners bespreken, dan voorkom je moeilijkheden." Maar die inwoners, wat een vrese lijke mensen waren dat! Ze zetten de radio keihard aan, als hij zat te lezen, ze gebruikten de badkamer op het ogenblik, dat hij zich razend snel moest scheren om zijn trein te halen, ze ontvingen luidruchtige visite, als hij vroeg naar bed wilde gaan. „U zult van ons geen last hebben," hadden ze gezegd, toen ze kwamen. „Er zullen dagen voorbijgaan, dat u ons niet eens ziet." Het had zo hoopvol geklonken. Was er al die tijd, dat ze in huis waren, wel één uur voorbijgegaan, waarin hij niet op onaangename manier op hun aan wezigheid opmerkzaam was gemaakt „Daar hebt u geen rouwkoop aan!" riep Oude Jaar. „Wie biedt?" Een ogenblik wilde de man zijn hand opsteken. Het waren toch zulke voortreffelijke bedoelingen geweest. Zou hij het niet nóg eens proberen? Maar toen dacht hij aan de inwoners, die hun fietsen in de gang zetten en een waslijn voor zijn raam hadden gespannen. Bij die mensen kwam je niet verder, al had je de beste, de prachtigste bedoelingen. „Niemand vroeg Oude Jaar. „Ik!" riep dezelfde stem. Oude Jaar had al weer een nieuw artikel te pakken. „Een ideaal," zei het verheugd. „Een spiksplinternieuw ideaal. Geen krasje, geen vlekje! De bezitter moet een idealist zijn geweest. Kijk die glans eens. Een wasecht, idealistisch ideaal. Wie?" Hij keek uitnodigend rond. „Idealen heb je nooit genoeg. Zegt u nu niet, dat u thuis nog een stel hebt, idealen komen altijd te pas." „Wat voor ideaal is het vroeg een dame. „Is het geschikt voor een damesclub? Want daar gebruik ik mijn idealen het meest." „Voortreffelijk!" zei Oude Jaar. „Het kon niet beter. Dit ideaal wil de mensen vrijlaten." „De mensen vrijlaten?" herhaalde de dame niet-begrijpend. „Is dat een ideaal? We moeten de mensen juist onderwijzen, voorlichten, stichten, op voeden, ontwikkelen en voorbereiden. Weet u zeker, dat het een ideaal is?" „Het staat in de catalogus als ideaal genoemd,'1 zei de heer naast haar. „Wie biedt?" vroeg Oude Jaar, „Een ideaal! Een echt ideaal!" En onder de mensen wa.s een jonge vrouw, die haar hoofd boog. Ze was sociaal verzorgster op een grote fabriek en het ideaal was van haar geweest. Aan het begin van het jaar had ze het nog in haar bezit gehad. Ik wilde de mensen vrijlaten, dacht ze. Ik weet het nog zo goed. Ik had toen juist die geschiedenis meege maakt met de kinderen van Roelvink. Het was een vreemd gezin geweest bij Roelvink. Toen zij er een paar bezoeken had afgelegd, was ze tot de conclusie gekomen, dat de kinderen beter ergens anders konden worden opgevoed. De moeder was lui en slor dig en 's morgens vroeg ging ze al bij de buurvrouwen zitten praten en koffie drinken. Kousen stoppen, borden was sen en eten koken waren bezigheden, waarvoor ze minder warm liep. De kinderen liepen er onverzorgd bij, er werd wel eens helemaal niet gekookt en de jongens waren vaak nog laat op straat, omdat moeder niet thuis was. De buurt sprak er schande van en toen de verzorgster van de fabriek kwam, werd ze van alle kanten inge licht. Een onhoudbare toestand, had ze gedacht. En er zijn toch zoveel men sen, die graag goed voor een kind willen zijn. Ze had besloten deze geschiedenis eens heel radicaal op te lossen. Het had haar al vaak gehinderd, dat de maatregelen, die ze nam, vaak zo'n voorlopig karakter hadden. De kinderen werden ondergebracht in verschillende gezinnen en alles leek prachtig in orde te zijn. En toen had het jongste kind heim wee gekregen, zo maar ronduit heim wee. Het had niet willen eten, het had niet willen spelen en tenslotte had ze het naar zijn moeder moeten terug brengen. Dat was een crisis in haar leven geweest. Kon een mens dan nooit zijn naaste werkelijk helpen Was er geen oplossing voor al die problemen, waar mee de mensen worstelden Plotseling herinnerde ze zich al die 2

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - tijdschriften | 1953 | | pagina 3