Landbouw en veeteelt. Ingezonden stukken. Aan een particulier schrijven uit •Venezuela ontleent het Vad. het volgende In Holland schijnt men te denken, dat de maatregelen van wapening, het sluiten van havens, versterking, enz. enz. door den President Guzman Blanco genomen, geheel alleen tegen Holland gericht zijn. Volgens mijn gevoelen is dit volstrekt niet het geval. In Maart of April a. s. moet de President aftreden. Tevens ducht hij nog steeds het werken van zijn tegenpar tij, waarvan de generaal Colina een van de voornaamste leiders is. Tegenover deze evcntueele binnenlandsche verwikkelingen volgt Guzman Blanco een concentratie-po litiek. Alles concentreert hij in Cax-acas, niet alleen wat betreft versterking, maar ook handel en scheepvaart. Hierin ligt de grootsto aanleiding tot het sluiten van an dere havens, terwijl hij tot dusverre in de verwikkelingen met het Hollandsche Gou vernement een uitstekend middel von pom de ware reden hiervan evenals van het aankoopen van geweren en andere geno men maatregelen te verbergen. Van Kerstmis tot Nieuwjaar zijn van Kruiningen verzonden 1 millioon oesters. Den 6 Jan. werd bij 'tSterrebosc het Utrecht aan den Singelkant door een paar per sonen een hoed en overjas gevonden men deed naspooringen en vond als drenkeling een der rijkste ingezetenen den heer J. C. Cl. P, van KI. Naar de geruchten melden, waren door denzelfden bier 's na middags mede pogingen tot zelfmoord aan gewend en moet de ongelukkige name lijk getracht hebben zich op de rails van den Rijnspoorweg te leggen. Omtrent de oorzaak van dezen zelfmoord zijn de gis singen velerlei. De arme verliest in den ongelukkigen veel, de schilderkunst een warm voor stander. Zijne uitgebreide verzameling schilderijen was beroemd en trok zoozeer de aandacht dat H. M. de Koningin haar in den afgeloopen zomer nog met een bezoek heeft vereerd. Voormalig 4c District 11 Januari. Evenals in den jongsten tijd meermalen het geval was, kwam door de sneeuwbelet ook dezen morgen de stoomboot niet van Vlissingen naar Breskens over, en inoegten in beide plaatsen de reizigers of zoo dit latei- mogelijk was in eene sloep de overtocht wagen of geduldig afwachten of zij later, of misschien in het geheel niet zouden over kunnen geraken. Dat velen door dat nu en dan niet varen bitter teleurgesteld worden en verlet en schade lijden ligt in de rede. Om 3 a 4 uren in den nacht van Aarden burg, Sluis, Biervliet, IJzendijke, Land van Kadzand en Qinstreken zich op zeer kost bare wijze of loopende op reis te begeven en dan te Breskens aankomende te hooren de stoomboot komt niet over en op de vraag, wanneer komt die dan, een schouderopha lend antwoord te ontvangen, zijn antwoorden, die alleen zij naar waarde kunnen beoor- deelen, die er de schadelijke dupes van zijn. Ook de mededeeliug die men daar veelal krijgt, de boot mag niet later dan 8 uren naar Neuzen varen, om daar het spoor naar Belgie te kunnen halen, baat de te Bres kens wachtenden, natuurlijk in het minste niet, evenals het veelal schuldig blijvend antwoord, op de vraag, kan er bijv. na optrekking van de mist of minder sneeu wen dan geen van de drie Provinciale booten om 10 of 11 uren overkomen. De dienst toch tusschen Breskens en Vlissingen, is de voornaamste en meest afwerpende, en i3 het wel billijk dat het voordeel opleverende, worde opgeofferd aan dat gedeelte van de dienst op de Bovenschelde dat onze voor- deelen totaal absorbeert? Kan dit alles nu te Breskens bezwaarlijk opgehelderd veelmin deze bezwaren weggenomen worden, dan is en blijft er niets anders over, dan de hoop te koesteren dat Heeren Gedeputeerde Staten, wel zullen willen in ernstige ove rweging nemen of bij niet overkomst te 6'/a ure ure 's mor gens, nu en ook steeds voor de toekomster geene dienst daar te stellen is, varende om 10 a 11 uren van Vlissingen naar Breskens en van daar dadelijk terug waardoor zeer velen zouden gebaat worden. Ilctlle, 13 Januari. De Gemeenteraad al hier heeft in zijne heden gehouden zitting tot hoofdonderwijzer aan de nieuw opge richte openbare lagere school benoemd den heer Blackstone, hulponderwijzer te Leiden In het Handelsblad, Nieuws van den Dag en andere nieuwsbladen, las men in den laatsten tijdvan verschillende ziekteverschijn selen welke zich onder de paarden hier en daar voordeden en hoe ver de veeartsenij- kundigen ook in de geneeswetenschap mogen doorgedrongen zijn, toch was veelal een doodelijken afloop niet te voorkomen. Is ons District voor zooveel wij weten, voor het oogenblik van die ramp bevrijd, toch herinneren wij ons nog dergelijke ziek ten weinige jaren in onze nabijheid voor gevallen, die men ook toen meende te moeten toeschrijven aan vergiftige insekten op boou- stroo of ander veevoeder, en slecht drink water enz., welke ziekte door sommigen als lendenziekte of typhus getitideerd, de schoon ste en sterkste paarden krachteloos maakte en deed vallen om nimmer weder optestaan, zoodat de kunst van bekwame veeartsen ook hier ter redding te kort schoot. Een dergelijke ziekte brak in 1871 uit bij den landbouwer Jacdb Kools te Zuidzande, en nadat reeds 4 zijner paarden gestorven waren, volgde hij eindelijk de raadgeving om zich te wenden tot den heer D. de Dekker, de oude wonende te Assenede, provincie Oost-Vlaanderen, nabij Sas van Gent, en nadat aan dezen mondeling de ziektever schijnselen en de toestand van zijne overige 4 paarden medegedeeld waren, gal' deze hem te kennen, dat door toediening van een zeer goedkoop geneesmiddel, zijne overige paarden, in het leven zouden blijven, en wer kelijk alle de overige paarden bleven in leven. Weinig tijds nadien, stierven aan dezelfde ziekte 5 paarden op eene hofstede in den Goodsvlietpolder, gemeente St. Kruis, toe- behoorende aan de erven van wijlen den heer J. L. Stern, te Sluis. Naar het voorbeeld van Kools en anderen ging men ook de hulp inroepen van den heer De Dekker, de oude te Assenede, en met hetzelfde gelukkige gevolg, de nog niet erg aangetaste paarden herstelden en bleven met al de overige in 't leven. Meer andere landlieden, schijnen te Asse nede mede even gelukkig die fatale ziekte overwonnen te hebben en waar het leven van zulke kostbare dieren kan behouden, worden, geloof ik den landbouwers in het algemeen geen ondienst te doen met voren staande mededeeliug en tevens dat zij den landbouwer J. Kools, even als de familie Stern, wel bereid zullen vinden dit in het kort toe te lichten Een lid der Zeeuwsche Maatschappij van Landbouw en Veeteeltaf- deeling Oostbnrg. H. In n°. 27 van het Weekblad voor Zeeuwsch- Vlaanderens-Westelijk Deel komt een stuk voor van den heer Van Oijen onder den titel «Elk wat wils" (de Latijnsche phraseologie heeft men gelukkig laten varen), waarvan de inhoud mij roept U een plaats te vragen voor eene enkele opmerking. De wijze waarop de heer Van Oijen ge woon is om personen en zaken die hem hinderen, te behandelen, heeft hij ook hier wederom niet verloochend; in plaats toch van een bedaarde kritiek, wederlegging of bespreking der tegen den inhoud van zijn boekske aangevoerde gronden, wordt met name de heer Saaijmans Vader op eene wijze aangevallen, die men in Asmodée heel na tuurlijk zou vinden, maar die ieder fatsoen lijk man moet tegen de borst stuiten, en dezulken zal de heer V. O. toch zeker het liefst onder zijne lezers tellen. Hoe toch zal men den toon qualificeeren die aangeslagen wordt tegenover een verte genwoordiger des volks (hij moge dan toe vallig niet door des hr. V. O.'s geestverwanten gekozen zijn) die zoo al niet de meest wel sprekende en meest praktische onder zijne ambtgenooten, toch door zijn karakter en kundigheden, op zijn' hoogen leeftijd de algemeene achting geniet en verdient? En waarom die verwoede uitval tegen het Kamerlid Saaijmans Vader en niets aan het adres van den Minister van Binnenlandsche Zaken die „het stukje niets beteekenend" noemde en den man beklaagde, die der gelijke platheden napratendemeent iets aardigs of oorspronkelijks te hebben voort gebracht 't Doet de gualiteil der sprekers soms hier alles af? Waarlijk voor de reputatie van den hr. V. O. ware het te wenschen, dat zijn stukje nooit gedrukt was geworden; kritiek als de bovenaangehaalde is niet aangenaam maar wanneer de hr. V. O. eerlijk Wezen wil, zal hij bekennen moeten dat zij niet onverdiend isonze eeuw levert zeker geen mannen meer op die in enkele bladzijden, een systeem va,n godsdienst uiteenzetten kunnen en het is de vraag of er ooit zulke geniën bestaan hebbende redelijke gods dienst van den hr. V. 0. wordt ons geleerd in een 20tal bladzijden, wijduiteengedrukt, met menigte van kleine regeltjes, zoodat men geneigd is tot de conclusie te komen dat de helft van de ingenomen ruimte vol doende ware geweest; de lezing geeft ons den indruk, dat elk eenigzins uitgebreid handboek over geologie ons hetzelfde zal vertellen als de hr. V. O., met de mooie na men der groepen en diersoorten op den koop toe, bij een zóó vluchtig overzicht tevens tamelijk onnutde bestrijding van den «God uit den Bijbel" is zeker evenmin oorspron kelijk en eindelijk stuit men op kleinig heden (zoo men wil), maar die in een zoo heel klein werkje dubbel in 't oog vallen, ik bedoel bv. bij de beschrijving van de stofwisseling, voorwaar een zeer belangrijk onderwerp, waar o. a. niet alleen de koe van den doodgraver, maar ook van hem aan wien deze het gras verpacht heeft om te hooien, bijgesleept wordtwel wat al te minutieus mijns inziens. Verstandiger had de heer V. O. dus gedaan wanneer hij zijn redevoering maar stil en portefeuille had gehouden en gewacht om „zijne stellingen'in 't licht te geven, tot die wat degelijker omkleed waren, want ik vrees dat nu zelfs vele „ontwikkelde menschener bitter weinig smaak in zullen vinden. Het artikel bovenaangehaald eindigt met eenige hatelijkheden aan het adres van het Sluische Weekblad: men moet zich ver wonderen over de welwillende aandacht die de hr. V. O. blijft wijden aan Sluis en het Sluische Weekblad, niettegenstaande het eerste „niets meer beduidten ten tweede weinig meer gelezen mordt": het zou on dankbaar wezen, dit niet op den maren prijs te stellen en onopgemerkt to laten. Ik geloof dat ik den heer V. O. de ver zekering kan geven dat het Sluische Week blad geene buitenlandsche en slechts enkele binnenlandsche correspondenten er op na houdt (zooals trouwens wel het geval zal wezen met de meeste Weekbladen;) hij is dus volkomen in zijn 'recht, wanneer hij beweert dat de buitenlandsche en binnenl. berichten overgenomen worden uit andere grootere bladen de lezers van het Sluische Weekblad zijn dus niet zóó gelukkig als die vandeshrn. V. O.'s blad, die om maar iets te noemen, in no. 27 een bericht regelrecht uit het boevenhuis van Rotterdam omtrent Jut ontvingenhet Sluische Weekblad heeft dergelijke betrouwbare bronnen'niet. Of nu ieder met «de praatjes uit de huis kamer" (die zelfs aan de geletterde lezers van „de Tolkworden opgedischt, na een excerpt van Multatuli's Vorstenschool dat boven alles vrij wel hors de saison was, zóó sterk ingenomen is, betwijfel ik en even zeer vind ik het minder opwekkend om als hoofdartikel in een weekblad een lang verhaal over een «hartworm" of iets dergelijks te moeten slikken. Wat de hr. V. O. in een tweede artikel in no. 28 van zijn Weekblad ons vertelt

Krantenbank Zeeland

Sluisch Weekblad | 1876 | | pagina 2