FEUILLETON.
Binnenland.
7.oo ook hier. De heeren van Aardenburg
schuilen volstrekt niet achter mijn neam; ik
weet zelfs niet eens, of zij het geschrevene
beamen. Mocht mijn stuk intusschen teleur
stelling uitdrukken in plaats van verontwaar
diging, dan heb ik mij niet goed uitgedrukt.
Het leven van een onderwijzer, die zich niet
stoort aan de vaak zoo benevelde publieke
opinie, maar die volgens zijne beste over
tuiging handelt, is zoo vol van teleurstelling;
hij zaait zooveel zaad op de steenrotsen;
zooveel zaad wordt door de vogelen opge
pikt, dat hij eindelijk vereelt wordt voor
eene teleurstelling.
Maar daarom wanhoopt hij niet. Ik ben
overtuigd en allen, die met mij volksbescha
ving tot doel hebben, zijn met mij overtuigd,
datonzewoordenniel allenverloren gaan. In
den weteiHhappelijken nacht van de meesten
onzer landbouwers zal ook wel eene sche
mering aanbreken. Wij ten minste zullen
ons beijveren aan het jongere geslacht er
op te wijzen, dat het nog veel, zeer veel
gebrek heelt aan degelijke ontwikkeling.
Uwe opmerking, dat in liet vierde district
bij den landbouwer nog het meest van de
karre valt, durf ik, met de weinige bekend
heid die ik met de wijze van leven van de
landbouwers uit andere gemeenten heb, niet
tegenspreken. Gij, die in alle gemeenten be
kend zijt en bijna alle landbouwers kent,
kunt daarover beter oordeelen dan ik. Moest
en mocht ik oordeelen, naar 't geen ik in mijne
omgeving zie, dan moet ik gul uit verklaren,
dat hetgeen van de meeste boerenkarren
afvalt, door weinig menschen zal opgeraapt
worden, Bij ons zie ik rijke landbouwers,
en arme werkmenschen geneigd genoeg om
wat lo rapen; maar ze zien niets vallen.
Ik wil daarvan nog een voorbeeld bijbren
gen. Vroeger bestond hier in Aardenburg
de ellendige gewoonte oin nieuwjaar te gaan
wenschen: eene ofllcieele bedelpartij. Door
de oprichting van eene commissie is daaraan
een einde gemaakt, zeer ten gerieve der land-
houwers in onze gemeente, die vroeger uit
vrees voor dit en voor dat niet durfden wei
geren om te geven. Nu kost hot mij
weinig moeite, om van de landbouwers in
de Aardenburgsche polders, versclieidencn op
te noemen, die aan de commissie niets ge
ien, of zoo weinig, dat hot de moeite niet
waard is om er van te spreken. Nu zij
eenmaal van de lasten afzijn, nemen zij van
die commissie geene notitie. Waarlijk ze zijn
te beklagen die bij ons moeten leven van 't
geen bij de landbouwers ik spreek in 't
algemeen, niet van de uitzonderingen van
de karre valt
Bij ons leven rijke boeren en arme werk
menschen; eigenaars cn knechts. Een flinke
burgerij kent men niet. Waarom 1 Omdat
onze landbouwers geene behoeften hebben.
Zij verdienen geld als water; zij zijn rijk
als Croesusze leven als een arbeider. Zoodra
ze beschaafder zijn, zullen ze meer behoef
ten loeren kennen. De kunst van het leven
bestaat niet daarin om zoo weinig mogelijk
te gebruiken. Leef dan als Diogenes in een
ton; maar om zooveel mogelijk voort te bren
gen en het voortbrengen van anderen door
gebruiken te bevorderen.
Ook daarvan verstaan onze landbouwers
weinig of niets. Want liever rijden zo con
uur door een slijkweg om een tol te sparen,
dan dat ze iets zouden bijdragen om een
goeden steenweg te leggen.
Nog eens, ik herhaal het, omdat het m. i.
niet genoeg gezegd kan worden 'l geen bij
onze landbouwers van de har valtwordt
door niemand opgeraapt.
't Zwarte spook van de verhooging der pach
ten is geen zwarte man. Indien alle eigenaars
hun eigen belang alleen behartigden, en even
veel medegevoel hadden voor hunne pachters,
als de pachters voor hunne arbeiders, dan wer
den alle landerijen publiek verpacht, en indien
do eigenaars dat deden onder behoorlijke borg
stelling, dan zouden zij veel geld verdienen niets
verliezen en hun grond verbeteren.
Daaraan zouden natuurlijk vele landbouwers
het land hebben, maar't publiek zoude er meè
gebaat zijn. Hoe hooger de pachten, hoe meer
de grond moet opbrengen, hoe beter hij bewerkt
moot worden; hoe beter hij bewerkt moet wor
den hoe minder land men behandelen Kan.
Hotsteden van meer dan 50 Hectaren zijn ten
nadeele van den eigenaar. De grond wordt niet
behandeld zoo als bet hoort enz.
Neemt men eene hofstede van 150 II.A,
dan heeft men daarop con pachter, die met de
winst doorgaat; tal van werklieden, die nauwe
lijks van den eenen dag in den anderen weten te
komen enz.
Ilad men op diezelfde 150 HA. vier, vijf zes
landbouwers, dan waren er vier, vijf, zes verdie
nende en dus ook verteerende huishoudens, en
in plaats van één kist, waarin nu alles gaat, zou
den zes huishoudens leven, die ook in de gemeen
ten welvaart zouden verspreiden, omdat ze niet
meer hij machte zouden zijn met phaetons en
en andere rijtuigen hunne goederen in Belgie te
koopen om ze bij de eerste gelegenheid de beste
binnen te smokkelen.
Mevrouw Enarabuc wierp dea kap van hareil
mantel terag en zag den Spanjaard in liet gelaat,
die verschrikt achteruit week en den doorgang vrij
liet,. Mevrouw Enambuc trad binnnen. He ver
oordeelde was alleen in de kapel en lag geknield
naast liet bidbankje van Maria, zijne handen wa
ren in boeien gesleten en zijne voeten zoodanig ge
ketend, dat hij niet kont gaan. Een slavenkleed
bedekte zijne schouders en zijne lange, lichtblonde
haren hingen ordeloos over dit grove kleed:
De lamp, die voor liet altaar opgehangen was
scheen recht op zijn gelaat, dat een ernstige uit
drukking had.
Bij het geluid, dat Maria maakte toen zij
binnentrad, wendde hij het hoofd niet omzij ging
achter hem staan om zich eenigszius te herstellen
van de hevige aandoening die zich van haar meester
maakte, toen zij hem daar «iet vermagerde trekken
in dien ellendigen toestand voor haar zag,
„Maria; mijne Maria, O God! is het eene ver
schijning.
Maar genoeg (laarvan. Van tijd lol tijd hoop
ik op dit onderwerp terug te komen,
intusschen moet ik alvorens te eindigen, mijn
leedwezen uitdrukken daarover, dat Gij in mijn
schrijven, dat ik de redevoering van den heer de
Beucker met verminkt terug wilde geven, aan
leiding gevonden hebt om onseenuitvoerigver-
slag van de redevoering tc Groede tc onthouden.
Ik sprak, toen ik dat schreef, van mij zeiven; dat
ik niet in staat was, het gesprokene weer te ge
ven; niet van een ander, allerminst van u, die
door uw degelijk uittreksel allen die niet tegen
woordig waren te Groede, aan u verplicht hebt.
Indien Gij er nog toe konde besluiten uwe aan-
teekeningen aangaande het gesprokene door dit
weekblad wereldkundig temaken, zoudt Gij mij
en met mij alle wetenschapplijke voorstanders
van den landbouw verplichten.
Nog moet ik aangaande mijn schrijven de
opmerking maken, dat Gij het minder moet bc-
schouwenals een optreden tegen ik waande
uwe pogingen op 't gebied van wetenschappen
lijken landbouw dan wel eene verdere uiteen
zetting van sommige beginselen, die in mijn vo
rig schrijven niet duidelijk genoeg op den voor
grond zijn getreden en U dus aanleiding gege
ven hebben tot eene verkeerde opvatting van
sommige feiten.
Gij en ik, wij beoogen een zelfde doel. Gij
tracht het te bereiken misschien langs den
bedaarden en kalmen weg der redeneeringik
jonger en vuriger misschien, ik wil u bijstaan in
onze landbouwers ontwikkelen, wellicht door
ze harde waarheden te zeggen, opdat zo voor
redeneering vatbaar worden.
Hoogachtend.
G, A. VORSTERMAX VAX OlJEX.
Onderwijzer in de Landbauwkunde.
De lieer W. A. Scholten, te Groningen, heeft
weder f 1000 beschikbaar gesteld om dezen win
ter arme kinderen, die getrouw de school bezoeken,
warm voedsel te verstrekken, zooals dat in vorige
jaren in de Groninger volksgaarkeukens plaats had.
Tot hulponderwijzer te Breskens is benoemd de
heer II. A. Carpreau van IJzendijke.
De minister van binnenl. zaken hreugt ter al-
gemeene kennis, dat op den 16 Dec. van dit jaar
in het gebouw der polytechnische school te Delft
een vergelijkend examen zal worden af geno
men van hen, die voor de betrekking van adjunct-
ijker der maten, gewichten en weegwerktuigen in
aanmerking wenschen te komen. Aan die betrek
king is verbonden eene jaarwedde van f 1000.
Aanmelding vóór 25 November 1874 schriftelijk
qij het departement van binnenlandsche zaken.
/,Ik ben het Henri" hernam zij, met gebaoken
stem;// ik kom U redden, God zij geloofd dat ik
nog ter goeder ure kom! Laten wij hem danken,
Henri
Zij knielde naast hem neder en was eenige
oogenblikken in hare gebeden verzonken. Vervol
gens stond zij op en zeide.
z/Kom Henri, Sta op en ga met mij."
De gevangene hief zich met moeite overeind en
daar zij zag, dat hij zich niet verder bewegen kon.
zeide zij.
//Steun op mij, Henri. Och wat hebt ge ge
leden, Helaas en ik ook."
i,0 Maria, gij zijt liet toch werdelijk," zeide
hij met ontroering, de hand die zij hem bood tegen
het hart drukkend.
Tegen deze hevige ontroering was zijn verzwakt
gestel niet meer bestand met een verwarden
blik zog hij haar aan en dreigde te vallen.
"Wat is het, Henri," riep zij anstig.. //Och
Uit het. Fransch.
XXVIII.
z/Daar is hij, daar in de kapelriep Maria.
En half waanzinnig liep zij naar den ingang,
maar de wachten hielden haar tegen, daar haar ge
laat door den kap van haren mantel bedekt
was.
,/Hé zusje, wat wilt ge hier? de man die zich
hierin bevindt heeft met niemand meer te doen
dan met den prieeter en den beul! Konaan ga
uaar huis."