V'. 91.
Vrijdag 20Novemb
DenlelEflclen Hesre I, Mep Maznre te Oostliurg.
Dit Weekblad verschijnt ieclereii Dinsdag en A'rijdag.
Prijs per duig m >r voor het voormalig 4de district
Zeeland f 1,15; voor (^c overige plaatsen des Bijles, franco
per post f 1,30. Afzonderlijke Nummers f 0.05.
Prijs Advertentiën, van 1 5 regels f 0,75 elke regel
d^niovèTh/ 0,121/S.(Iroote letters naar het getal gewone
regels die zij beslaan.
A oor den IVerkenden stand en Weldadigheid 6 Cf. per regel.
Ingezonden Stukken en Brieven, de lied:;etie betreffende; benevens Advertentiën en gewone Berichten of Alededeeliiigen van Correspondent'ui,
te bezorgen bij den Uitgever dezer, alles PitANCO.
ti eachle Heer
„Uit wrijving der gedachten ontspringt de
waarheid," zegt een vrij bekend spreekwoord,
ik twijfel er dan ook niet aan, of onze ge-
dachtenwisseling door middel van dit week
blad zal er toe strekken ons, en met ons
het publiek, dat ons volgt, dichter bij de
juiste waarheid tc voeren, die zooals eene
andere spreekwijze luidt gewoonlijk in het
midden is gelegen.
In de eerste plaats moet ik U doen opmer
ken, dat ik doel en strekking van het stuk
„Eere wien eere toekomt" niet goed begre
pen heb, indien het piet geschreven is om
naast eene juiste waardeering van den lieer
de Beucker eene zijdelingsche verdediging
onzer landbouwers en Seiténhiebc tegen het
onlangs door mij geschreven stuk publiek te
maken.
Ten opzichte van den heer de Beucker
zijn wij het volkomen eens. Die spreker
weet wat hij wil, en hij zegt, wat hij weet
en dat wel op eene wijze, die iedereen moet
boeien. Ihj houdt geene wetenschappelijke
vertoogen, die door onze wetenschappelijk
zoo weinig ontwikkelde landbouwers toch
niet zouden begrepen worden, maar hij geeft
practische wenken, die zonder kosten onmid
dellijk uitvoerbaar zijn.
Uwe verontschuldiging voor de landbou
wers, die met de Beuckers komst te Aarden
burg bekend waren van do anderen spreek
ik niet, die heb ik natuurlijk in mijn vorig
stuk ook niet bedoeld uwe verontschul
diging: „nieuwe zaken dringen niet spoedig
door in 't volksleven, vooral niet bij onze
landbouwers" gaat ra. i. volstrekt niet op.
Wanneer iemand, die zich nog niet ver
beeldt zijn vak in de perfectie te kennen
verneemt, dat een door en door kundig man
over dat vak zal spreken, dat gaat hij luis
teren, al kost hem dat soms cenige moeite,
eenige opoffering van tijd en geld. Hij doet
dat niet, om 'tgeen hij hoort onvoorwaar
delijk in toepassing te brengen. Men mag
iemand, die een vak uitoefent, toch wel zoo-
voel kennis toeschrijven, dat hij beoordeelcn
kan of de wenken, die hem gegeven worden
practisch zijn, en met weinig kosten uitvoer
baar Hij kiest dus uit het gehoorde, het
geen hem het eerst voor de hand ligt.
Zooveel ambitie had ik ook verlangd bij
onze landbouwers. De heer de Beucker kwam
spreken over landbouw en nu verraadt het
m. i. heel weinig ambitie in het vak, wan
neer men niet gaat luisteren, wanneer over
dat vak gesproken wordtof hot verraadt
eene buitengewone mate van eigenwijsheid
en verwaandheid: „Wij kennen onzen grond,
wij weten, hoe we boeren moeten. Wat
zou die klapper ons loeren?'
Uw voorbeeld van den man, die met wei
nig kennis veel liefhebbert past ook volstrekt
niet in de lijst van „Eere wien eere toekomt."
't Is hier de vraeg niet geweest om te
liefhebberen't is hier ccne kwestie van
welen.
Een landbouwer die uit liefhebberij alle
oude gewoonten in eens afschudt om als een
dolleman de voorschriften te volgen, die men
in allerlei vliegende blaadjes vindt, heeft
geen gezond verstand: hij moet arm worden.
Maar van dat liefhebberen is bij het I100-
ren eener voordracht volstrekt geeue sprake.
Men hoort een wetenschappelijk man; men
toetst zijne wenken aan de ervaringmen
voert uit wat hij gezegd heelt.
Landbouwer zijn is geen vak van liefheb
berij; het is geen vak van routine; liet is
een vak van wetenschap, en van wetenschappe-
lijken landbouw, door u ontijdig met lief
hebberij op eene lijn geplaatst, hebben de
landbouwers uit het 4e district geen denk
beeld.
Maar niet alleen met wetenschappelijken
landbouw; maar ook met eene wetenschap
pelijke behandeling der dieren zijn zij geheel
onbekend.
In uwe betrekking' als veearts zal het U
meermalen voorgekomen zijn, ik zou haast
zeggen hebt Gij nooit anders gezien dan
paardenstallen waar licht in ontbrak en koe
stallen, die aan alles gebrek hadden behalve
aan smerigheid en bedomptheid,
liet aantal ziekten, dat daaruit moet voort
vloeien, is u beter bekend dan mij en ik
twijfel .er dan ook niet aan, of Gij, met
uwe wetenschappelijke richting hebt, uw
eigenbelang op zijde schuivende, honderden
malen den raad gegeven om de stallen dei-
paarden te voorzien van licht, de koestallen
van lucht en licht beide; Gij hebt herhaal
delijk medegedeeld, hoe de vochten uit
slechte mestputten de drinkputten van het
vee bevuilen; hoe door hel gebruik van dat
vuile water wederom nieuwe ziekten in 't
leven geroepen worden...
Wat heeft liet u gebaat, daar waar Gij
zulks gedaan hebt'? alles is even ellendig ge
bleven en zoo er eene uitzondering beslaat,...
zij dient om den regel te bevestigen.
Men neemt geene enkele oorzaak van ziekte
weg; waarom nielOmdat men nog niet
genoeg ontwikkeld is om oorzaken te zien
van ziekten in gewoonten, in gebruiken, die
van grootvader op vader op zoon overgeërfd
zijn.
Waaraan schrijft Gij dien weinigen voor-
uilgang toe?
Ik zoek de oorzaak daarvan in de zachte
heelmeesters, die in plaats van te genezen
stinkende wonden hebben gemaakt. Men beeft
niet tegen de landbouwers gezegd, misschien
heelt men dit niet durven doen, dat zij hun
vak niet beoefenden zooals het behoorde;
men heelt hun niet toegeroepen, dat zij hun
vee mishandelden, dat zij hunne kinderen
zonder opvoeding laten! En ofschoon men
hun nu en dan op een gebrek gewezen heeft,
heeft men dat, oin hen niet te verbitteren,
op zoodanige wijze gedaan, dat zij meenden
dat het op hunne manier ook nog wel er door
kon, en zij zijn bij hunne manier gebleven.
Of ik nu op mijne beurt de domme land
bouwers erger de goede zullen mij gelijk
geven door bun too te roepen„Gij kent
uw vak niet; waar ook zoudt gij het geleerd
hebbendaarnaar vraag ik niet. Misschien
schudt die ergernis hen wakker en zul een
enkele er toe kunnen besluiten aan zijne
kinderen eene andere, maar dan ook eene
betere opleiding te doen geven, dan hij zeil'
genoten heelt. Kan ik dit doel bereiken door
zoo nu en dan eens eene harde waarheid te
laten hooren; voorzeker mijn schrijven is dan
niet te vergeefs geweest.
Eene andere opmerking moet ik maken
op de uitdrukking: „Dusu niet teleurgesteld
gevoeld heeren van AardenburgIk moet
u doen opmerken, dat ik liet stuk waarin,
misschien wel een spoor van teleurstelling,
maar meer nog van verontwaardiging te vin
den is, geschreven heb, zonder iemand voor
of na het schrijven over zijiie strekking, over
zijnen inhoud te raadplegen. Daarom heb
ik het stuk ook onderteekend. rk heb
al verscheidene malen de droevige eer genoten,
dat men mij het vaderschap toekende van
stukken, waaraan ik geheel onschuldig ben
geweest. Men heeft mij somtijds voor den
schrijver gehouden, men heeft mij bij andere
gelegenheden aangezien als de aanbrenger
van feiten, die ik besproken wilde hebben-
Men heelt zich beide malen vergist. Wan
neer ik [bizondere zaken; wanneer ik per
sonen behandel, dan teeken ik. Ik heb den
moed om voor mijne overtuiging uit te ko
men.