Oe heer der
ijliicmle
A 1874.
Vrijdag 24 Juli.
Politiek Overzicht.
Uit de Buitsche Volksverhalen.
N. o7.
Jaargttm
Dit Weekblad verschijnt iederen Dinsdag en Vrijdag.
Prijs per drie maanden voor liet voormalig 1de district
Zeeland f 1,15; voor de overige plaatsen des Rijks, franco
per post J. 1,30.
Rw^Advertentiëiivan 1 5 regels f 0,75 elke regel
■da'ar^bvèn ƒ80,121/2.Groote letters naar het getal gewone
regels die zij beslaan.
Afzonderlijke Nummers f 0,05.
Ingezonden Stukken en Brieven, de Redactie betredendebenevens Advertentiën en gewone Berichten of Mededeelingen van Correspondenten,
te bezorgen bij den Uitgever dezer, alles FRANCO.
in.
Zijn die menschen, die den paling levend
villen, wreed?
Ik geloof het niet Lezers. Wreed zijn zij,
die middelen opsporen, om met opzet een
mensch of een dier te martelen.
Dat doen onze palingvillers en vilsters
nu niet.
Ze handelen slechts zoo, omdat het eene ge
woonte geworden is, dat palingen levend ge
vild moeten worden.
Er bestaat bij velen, ook bij mij, een ver
oordeel tegen het koopen van dooden visch.
Men ziet de dieren, die des middags onze
smaakzenuwen moeten streelen, om daarna
neèr te dalen in dien bodemloozen afgrond,
dien men menschenmaag genoemd heeft, nog
eens spartelen, alvorens ze gedoemd worden
om te sterven niet onder het mes van den
slachter, maar onder dat van den viller.
Kan dat nu niet anders?
Bedenkt eens een oogenblik, dat die beest
jes zich, sedert zij uit het water gekomen
zijn, even pleizierig bevinden als gij u bevin
den zoudt onder eene groote glazen stolp,
die allen aanvoer van versclie lucht belette,
dat zij dus sedert zij het water verlaten heb
ben voortdurend geleden hebben aan toene
mende benauwdheden; dat hun spartelen
daarvan een gevolg is
Stelt U eens een oogenblik voor, dat men
U die marteling liet ondergaan.
»Maar een mensch is geen dier!" zult gij
zeggen.
Fraaie verontschuldiging. Met hetzelfde
recht zegt een leeuw, die in Afrika's wilder
nissen een menschenboulje oppeuzelt: Maar
een leeuw is geen mensch!
En dat durven wij, wij zoo wreed in vele
onzer handelingen hem kwalijk nemen!
Maar verder.
Gij hebt uwen visch nu levend gezien;
waarom die dieren niet gedood alvorens ze
tevillen of te schrabben
De taaiste paling is onmiddelijk dood, wan
neer men hem met kracht op een steencn
vloer werpt.
Zou dat beestje nu iels minder lekker zijn,
omdat het niet een of twee uren zonder vel
en zonder ingewanden in een emmer rnet
water rondgezwommen heelt?
Dat men vroeger nooit daaroverheen, nage
dacht; 't zij zoo! 't Bewijst alleen maar tegen
de onnadenkendheid van velen.
Gaat men nu echter voort, na gewaar
schuwd, na opmerkzaam gemaakt te zijn op
de folteringen, die men onschuldige dieren
doet ondergaan, dan is men niet meer onna
denkend, maar dan is men opzettelijk wreed.
Ik behoor niet tot die trotschen onder het
dierengeslacht, dat men mensch noemt, die
zich verbeelden, dat God de heele aarde met
alles wat daarop is, geschapen- heelt ten plei-
ziere van den mensch, evenmin als ik geloof
dat Hij muizen schiep om den katten, en
vliegen om den Zwaluwtjes een heerlijken
maaltijd te bezorgen; maar ik behoor ook
niet tot diegenen, die meenen dat de mensch
het recht niet heeft dieren tot voedsel te
gebruiken.
De schakel, dien God in de geheele naluur
gelegd heeft, is het dienen van elkander
gedwongen of vrijwillige dienstbetoouing.
Maar hebben wij dan ook al het recht een
dier het leven te ontnemen om ons zeiven
te voeden, zeker zijn wij verplicht dit te
doen op de minst smartelijke wijze.
Zijn wij heeren der schepping niet door
recht van geboorte, maar door 't recht van
den sterkste en van den slimste, laat dan ons
bestuur zacht zijn; Iaat ons dan bij iedere
gelegenheid toonen dat wij dien aangematig-
den titel waard zijn. Die een dier mishan
delt beleedigt den grooten Maker; hij over
treedt dagelijks het groote gebod des Chris
tendoms Liefde.
De Fransche bladen brengen ons twee be
langrijke berichten; 1° dat Matthieu llodet
benoemd is tot opvolger van den Minister
Magne (Finanoièn), en _2° benoeming van do
Fourtou's opvolger. Dezen heeft men na
lang zoeken eindelijk gevonden in Generaal
De Chabaud-Latour, NB. een Generaal
voor Binnenlandsche Zaken. Nadat dit gis
teren in de Kamer door Minister De Cissey
was medegedeeld, heelt de Regeering, onder
de verklaring dat ze nog geen tijd had ge
had om tot overeenstemming te komen, de
Vergadering verzocht de discussie over de
constitulioneele ontwerpen tot Donderdag uit
te stellen. Nadat de lieer Casimir Périer
zich hiermede had vereenigd werd het ver
zoek der llegeering door de Kamer toege-
TUI.
Met beliulp van zijne chemische kennis maakte
hij zijn slaapwekkeuden drank tot een vluchtig
zout, dat, wanneer het in de lucht kwam, dadelijk
vervluchtigde en opgeslorpt werd; daarmede be
streek hij den brief aan de schoone Blanca, en
toen zij dien las, verkreeg de haar omringende
lucht eene verdovende kracht. De werking was
zoo hevig, dat de verstijving van het lichaam
langer duurde dan de vorige maal, en de onge
duldige duegna geheel begon te wanhopen aan de
herleving harer jonge meesteres en ten derden
male de uitvaart liet vieren.
Juist toen het hof met deze treurige plechtig
heid bezig was en de doodsklok onophoudelijk
luidde, kwam er een jonge pelgrim aanwandelen,
ging in de kapel, knielde voor het altaar in de
vroegmis en deed zijne gebeden. Hij heette God
fried van Ardenne, was een zoon van Teutobald
den Dwingeland, die om zijne slechte daden uit
de kerk gebannen was. Deze overleed, terwijl hij
onder den ban gebukt giug, zoodat hij zeer ge
pijnigd werd door de vlammen des vagevuurs.
Daar het liem nu in dien gloed veel te heet
was, smeekte bij den portier heel onderdanig hem
wat in de vrije lucht te laten, om zieli te ver-
frisschen en den zijnen te melden, welke pijn hij
leed. Dit verzoek werd hem gereedelijk toege
staan, toen hij op zijn woord van eer beloofde
op den bepaalden tijd weder binnen te zullen ko
men; want in die tijden was er eene slechte politie
in de onderwereld; de zielen zweefden bij troepen
naar de bovenwereld, brachten hunnen achterge
laten vrienden nachtelijke bezoeken en hadden de
vrijheid naar welgevallen met hen te praten. In
onze dagen daarentegen staan zij onder streng
toezicht, mogen niet meer zoo frank en vrij
ronddolen en spoken, of de levenden plagen en
bang maken. Teutobald maakte, zich zijn verlof
wel ten nutte, verscheen zijne deugdzame weduwe
drie nachten achteréén, wekte haar uit den zoeten
slaap, terwijl hij hare hand met den top van
zijn gioeienden vinger aanraakte en sprak //Lieve
vrouw, erbarm U over uw overleden echtgenoot
die gekweld door de folteringen van de hel, ver
zoen mij met de heilige kerk en verlos mijne
arme ziel, opdat ook U eenmaal barmhartigheid
geschiede." De weduwe nam deze woordenter
harte, sprak er over met haren zoon, gaf hem
juweelen en sieraden en daarmede trok de brave