NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VAN WESTELIJK ZEEUWSCH-VLAANDEREN. öe fieer der Schattig. FEUILLETON. iieiiLöi N°. d4. Vijftiende Jaargang. A0. 1874. Dinsdag 14 Juli. Politiek Overzicht. Uit do Duitsche Volksverhalen. s l i is tn Dit Weekblad verschijnt iederen Dinsdag en Vrijdag. Prijs per drie maanden voor het voormalig 4de district Zeeland f 1,15; voor de overige plaatsen des Rijks, fraiuo per post 1,30. Prijs Advertentiën, van 1 5 regels f 0,75 elke regel daarbojöfr/d>r12i|^'-r— Groote letters naar het getal gewone regels dip-zi^ beslaag /fè&ideAij&e Nummers f 0,05. Ingezonden Stukken en Brieven, de Redactie betreffende, benevens Advertentien en gewone Berichten of Mededeelingen van Correspondenten, te bezorgen bij den Uitgever dezer, alles FRANCO. De mensch is de heer der schepping. Die uitspraak zal wel waar zijn, want de mensch zelf heeft het gezegd. Wij nemen haar dus maar aan. Laat ons nu eens even zien, hoe die heer der schepping zich tegenover zijne mindere medeschepselen gedraagt. Geen enkel dier, dat zich over die heer schappij bizonder te verheugen heeft. Hebben de dieren geschiktheid en krach ten om te dragen of te trekken, al spoedig wordt hun onderwijs in 't dragen en trekken gegeven; en lasten dragen en trekken zullen zij tot aan hun einde. Zijn zij geschikt om hem te voeden, hij ontziet moeiten noch kosten om hun een lui en lekker leventje te bezorgen, maar aan 't einde van dien invloed wacht hun. het mes. Loopt hem hier of daar een dier in den weg, hij trapt het dood; is het te groot en te gevaarlijk om dood getrapt te worden dan neem hij zijne toevlucht tot list en over macht. En dat alles kan er nog eenigszins door, ofschoon vele van die handelwijzen niet recht streeks te verdedigen zijn; maar dat die heer der schepping kortzichtig en dom genoeg is om dieren uit te roeien, die voor hem bepaald nuttig zijn, zie, dat is om te klagen, en men zou zoo tusschen beide geneigd zijn om dien onverstandigen verdelger een groot deel van zijne heerlijke rechten te ontnemen, ten einde daardoor in de natuur een beetje beter het evenwicht te bewaren, iets dat door dien zich noemenden heer der schepping maar al te vaak verstoord wordt. Daar hebben we bijv. den mol, een van de nuttigste beesten in de huishouding der natuur; waarom wordt dat dier vervolgd? Omdat de domme menigte oordeelt naai de dingen, die zij ziet, en geen onderzoek instelt naar de dingen, die niet dadelijk in't oog vallen. Er zijn onverbiddelijke en ook onverbeter lijke mollenverdelgers. Zegt eens, gij heeren mollen uitroeiers, weet gij wel, wat eigenlijk het werk van een mol is? «Nu die is goed!" zullen ze zeggen: «Kijk «maar eens in je tuin, pas komt je jonge «groente boven, of daar heb je den mol ook, «die je daar een paar reeSn door een bed met porcelein of jonge peentjes maakt, zoo- danig dat de helft daarvan verongelukt; en »trap-je die reeën weêr toe, dan eet hij tot overmaat van smart de wortels nog van de «planten." O'die domme mollen verdelgers! Laat ons hen eens even nauwkeurig gade slaan. Ze zien een bed met jonge peentjes, daarin een mollenree en wat planten, die, wortelloos als ze zijn, verdord op den bodem liggen. Dat zien ze. Maar aangezien ze niet verder kijken dan hun neus lang is er zijn menschen, die ontzettend korte neuzen hebben en toch vindt men onder die soort veel liefhebbers die veel van hun neus maken volgt daaruit do domme conclusie: De mol is de schuld van 't mislukken mijner groente; zie maar: hij vreet zelfs de worteltjes af. O die domme redeneering van zoo'n dont- men mollenverdélger! Toe, vang nu eens één mol; op zoo'n massa dooden komt het er niet op aan; wat geeft een slachtoffer meer of minder? Vang dat dier liefst op een bed, waarop gij tal van w-ortellooze planten hebt gevonden; gij dat arrne dier hebt doodgeslagen snijdt hem dan open en onderzoek zijne maag. Gij zult daarin hoegenaamd geene over blijfselen vinden van wortelvezeltjes; alles wat zich daarin bevindt is een hachée van torren en kevers, en wormen en larven Wat blijkt daaruit? Dat een mol alleen dierlijk en geen plant aardig' voedsel gebruikt; dat hij de insecten eet, die" schade doen aan onze planten, dat hij ons wel doet en de schuld krijgt van 't kwaad dat de dieren doén, die hij verdelgt. Maar dat wisten wij niet! Welnu onderzoekt het dan als gij mij niet gelooft! en als gij niet wilt onderzoe ken, gelooft mij dan (Wordl vervolgd.) Men is te Parijs en te Versailles volstrekt niet zoo tevreden over de boodschap van Mac- Mahon 11. Donderdag aan de kamer gezonden. De boodschap heeft bepaald over 't algemeen wegens den meesterachtigen toon, die daarin heerscht en de cesaristische gevoelens die er in doorstralen, een slechten indruk gemaakt, ja zelfs eenige ongerustheid teweeggebracht. Y. Ia de tijden toen er nog een geweten bestond, ■was dit, vooral bij groote lieeren, zoo fijn, zoo teer en gevoelig, als het huidje dat periosteum heet, en bij de geringste aanraking, verdrietig en angstig wordt; want al was het door de vermaken al licht te verdoven en in slaap te wiegen, zoodat men er aan kon zagen en er in boren zoo hard men wilde, zonder dat er beweging in kwam, zoo ontwaakte het toch vroeger of later en veroorzaakte eene stekende, brandende pijn onder het hersen vlies. Nooit echter was het prikkelbaarder, dan wan neer het gedruktwerd door twijfel omtrent verbo den graad in het huwelijk.' Alle christenkoningen en vorsten behooren, gelijk men weet, tot écne familie en daar zij niet buiten hun clan mochten trouwen, moesten zij hunne tantes en nichten huwen. Zoolang deze jong en schoon waren sluimerde alle gevotl van zedelijkheid zeer vast in; maar als nu de geliefde nicht aan de zijde haars gemaals oud begon te worden, of eene andere dame hem beter beviel, dan ontwaakte op eens het teedere geweten van den deugdzamen echtgenoot; dit drong en dwong hem zoo hevig dat hij rust noch duur had voordat hij een scheidbrief had verkregen uit ltome; de nicht ging in een kloos ter en moest hare huwelijksrechten overdragen aan eene andere, waarop het kanonieke recht geene aanmerkingen had. Zoo liet Hendrik de achtste van Eugeland zich van |Katharina van Arragon, zijne schoonzuster, scheiden louter op aandrijven van zijn nauwgezet geweten, ofschoon hij metdezefde teederheid twee harer opvolgsters om een zooge naamd liefdesavontuurtje liet onthoofden. Even eens lieten zich, zooals de geschiedenis meldt, vele vorsten van hunne gemalinnen scheiden alleen uit gemoedsbezwaren, al heeft er nu later geen enkele den vromen koning in zijne verdere daden nagc- volgd. Het was dus geen wonder, dat Graaf Gombald, volgens het gebruik en de denkwijze van zijnen tijd, sterk aan gewetenswroeging leed over zijne bbedverwantschap met zijne gemalin, zoodra hem een minnehandel in het hoofd kwam, die zijne zinnen streelde. De goede dame mocht betoogen zooveel zij wilde, ten einde het geweten van haren heer tot rust te brengen, alle moeite was ver- geefsch. «Ach, mijn liefste gemaal!" sprak zij, „hebt gij al geen medelijden met uwe ongelukkige

Krantenbank Zeeland

Sluisch Weekblad | 1874 | | pagina 1