51 REBMtS. QE SCHEEPSKAPITEIN. NIEUWS- EH ADVERTENTIEBLAD VAN WESTELIJK ZEEUWSCH-VLAAIDEREÜ FEÜ1LLET0I. N°. 43. ijflieiuic Jaargang. A". 1874. Vrijdag 5 Juni Friedricii Gerstacïer. Sill S( II Dit Weekblad verschijnt ie .eivn Dinsdag' eh- ^ïÏj^ag. Prijs per drie maanden vo< het voormalig 4de district Zeeland f 1,15voor de overige plaatsen des itijks, fram per post 1.30. ^z^^s^hrertenticnvan 1 5 regels f 0,75 elke regel d|iarbos^f J\01 SJ/oGroote letters naar liet getal gewone regels die zij beslaan. Afzonderlijke Nummers f 0,05. Ingezonden Stukken en Brieven, de Redactie betreffendebenevens Advertenticn en gewone Berichten of Mededeelingen van CorrespJiidenteii te bezorgen bij den Uitgever dezer, alles PR, AN CO. De. BURGEMEESTER van Sluis herin nert, bij gelegenheid van de aanstaande KERMIS een iegelijkwicn zulks zoude mogen aangaan, dat, dn strafwet ver biedt: het houden van LOTERIJ en andere HASARDSPELEN; liet zirli ophouden met WAARZEGGEN VOORZEGGEN of DROOlI; 1TLEGGEN. Si.uis 4 Juni *1874. De Burgemeester voornoemd, J. II. IIENNEQUIN. vertelling van De Kennis komt maar eens in 't jrtar. Volksdeuntje. Het Nederlandschc volk munt niet uit door 't zingen van volksliedjes noch minder van volksliederen; 't geen men hoortkan men niet veel meer noemen dan een deun en 't geheele volksgezang bepaalt zich dan ook gewoonlijk tot het herhalen, het eindeloos herhalen van een zelfden regel, al heeft hij ook niet de minste beteekenis. Voor een paar jaar hoorde men in ons geheele vaderland van Delfzijl tot Sluis niets anders dan .Tc bent er mijn Kevertje, jo bent er mijn lek kertje 'twas de opvolger van De kermis komt maar eens in 'tjaar dat misschien jaren gestaan had op alle mo gelijke draaiorgels, die tusschen Maastricht en 't Nieuwedicp het beschaafde publiek vcr- I V. „Mijn hemel", zei de tweede stuurman, hij is ook eigenlijk niet boos, al was er iets voorgeval len; hij ziet iedereen maar strak aan en gaat zijn weg. Maar, te drommel! er moet een andere hand aan den blaasbalg zijn, hoor dat eens door de raas fluiten." „Ilct zou niet kwaad zijn, als we de heven- bramstengen eens naar beneden haalden." veeld hebben, en van 'tjaar alles veran dert vervangen is geworden door het nog zinlediger Wat, kan de Koning daar aan doen Maar of wij hol nu al leelijk vinden, dat die gierende en zwaaiende menigte do eonc herberg uit, do andere in, die eentonige deu nen aanheft, of wij al op alle mogelijke wij zen onze dichters en toonzetters aansporen om eens een volksliedje te maken, dat al die dwaasheden vervangtal die aansporingen zijn vcrgeefsch en van al wat er gedicht, van al wat er op muziek gebracht is, hoort men ondanks alle volkszangscholen weinig in de straat dan Piot ITeiu! Piet Hein! waarvan men hij voorkeur nooit meer dan twee regels zignt. Ik begin te geloovon, dat het in onzen volksaard zit om eeuwig zoo'n zelfde refrein te dreunen, te meer omdat die liederen, die men ons als volksliederen heeft opgedischt, en waaronder 't Wilhelmus eu 't Wicn Neer- landschbloed eerste plaatsen bckleeden door do dichters uit zoo'n groot aantal coupletten zijn samengesteld, dat ze al oven eentonig worden, alsof ze maar uit één regel be stonden. Maar waarom langer daarbij stil gestaan! Wij leven hier in dit district in het tijd perk van de kermissen en ofschoon men zich die moeilijk zonder allerlei deunen voor kan stellen is het mijn plan niet u daarover dit maal bezig te houden. Laat ons hopen, dat met de ontwikkeling des volks ook de ver edeling van t volksgezang gelijken tred zal houden. De Kermis Er zijn zoo zachtjes aan menschen geko men, die tegen do kermis zijndie dc ker mis zouden willen afschaffen, haar plaatsen in een museum van oudheden. Niet ik alzoo. Ik bon vóór de kermis; ik acht het noo- dig, dat liet volk, 't welk een heel jaar zwoegt en slaaft voor een dagelijksch stuk brood ook eens een oogenblik heeft, om zijn grootboek van zwoegen en slaven af te sluiten; een tijd, waarin het zijn leven eens genieten kan. Te betreuren echter is het, dat die kermis, in plaats van een week van uitspanning te zijn, zoo dikwijls eene week wordt van uit spatting, eene bron van veel wroeging en veel naberouw. Want even min als ons volk zich bozig houdt met het zingen van een geregeld liedje, even min kan hot feestvieren, zonder dat er eene massa onder hen zijn, die den noodi- gen jenever moeten ophebben om vroolijk te worden, die zich geeno vreugde kunnen voor stellen, zonder zich to bedrinken; die de kermis begroeten niet als een tijd om zich eens te vermaken in alle eer cn deugd, maar als een tijd, waarin men een vrijbrief heeft voor allerlei losbandigheden. Ziet dat is te betreuren. Die handelwijze des volks geeft, den tegen standers van de kermis wapenen in de hand, om haar langer bestaan te bestrijden, zonder op te merken eenzijdigen als zij zijn dat juist de opheffing aanleiding zou geven tot nog grootore uitspattingen dan tegen woordig. Weet gij wat wij moeten doen'? Wij moeten de handen in één slaan om dc kermis tc maken tot een dier lichtpun- „'k Ilcb liet den opperstuurman al gezegd, en die beeft er den oude ook al aan herinnerd, maar deze wil er niets van weten. „Nu, iaat ze dan wegblazen" zeidc de zeeman koeltjes en klopte zijne pijp uit „wat kan 't mij schelen?" Den ganseben dag hield kapitein Powell intus- scbeu de wacht op zijn dek den gansehen vol genden nacht wandelde hij als een rnstelooze geest, over dc smalle planken heen cn weer, ging met niemand om als inet zijn stuurman, sprak tot nie mand, totdat eindelijk de storm bedaarde. Nog was de zee in hevige beweging, nog floot de wind door de raas eu zweepte liij de golven tegen den boeg van iiet arme vaartuig; maar de eigenlijke orkaan was voorbijde barometer rees weer snel en zeker, en voor het eerst scheidden zich de wolkeu om dc zon weder vrij spel te laten. „Stuurman" zeido de kapitein, toen de eerste zonnestraal op liet dek viel „rijst de baro meter nog?" „Scherp, kapitein" antwoordde de opperstuur man verheugd „de grap is uit, en ik denk, dat wij weer spoedig de mar. zeilen zullen kunnen uitzetten, al was het dan nog half gereefd." „Ik ga naar bed, stuurman" antwoordde do kapitein „mocht er iets bizouders gebeuren, roep mij dan, anders niet; verstaan?" Ja wel, kapiteinzei de zeeman „Het wordt ook tijd, dat ge eens gaat liggen. Ik geloof, dat gc in dc laatste acht en veertig uren geen oog hebt dichtgedaan." „Goede wacht, stuurman!" zeide de kapitein, keerde zich om en ging de trap af naar zijue kajuit. Nu begon liet geregelde werk aan boord weder. Naarmate de zon rees bedaarde de wind, en mars zeilen en bezaan werden eerst uitgezet, spoedig daarop ook de fok en het groote zeil met den grooten kluiver. De zee was ook nog al gauw stil en 't was ee'n vreemd gezicht als de golven, waarvan de koppen

Krantenbank Zeeland

Sluisch Weekblad | 1874 | | pagina 1