liEUiS- ES ADVEBTEflTIEBLAO Ml WESTELIJK ZEEUfSCH-VUMDEREl.
Ovsï de bescherming de? diersn.
FEUILLETON.
OE SCHEEPSKftPtTEfB.
ijl'licnde Jaargang,
A". 1874.
Vrijdag 29 Mei.
Frieflricli Gsrsiacier.
N, 41.
Dit Weekblad, verschijnt iederen Dinsdag en Vrijdag.
Prijs per drie maanden voor liet voormalig 4de district
Zeeland f 1,15voorde overige plaatsen des liijks, franc
per post J 1,80.
Prijs Advcrténtiüuvan '1 5 regels 'f 0,75 elke regel
daarboven 0.1 lZl/o.Groote letters naar het getal gewone
regels (lie zij beslaan.
Afzonderlijke Nummers f 0,05.
Ingezonden Stukken en Brieven, de Itedactie betreffende, benevens Ad verteut iën eu gewone Berichten of Mcdodeelingen van Correspondenten
to bezorgen bij den Uitgever dezer, alles FItANCÖ.
In Belgiii heeft men den len Mei 1873
cone hoogst noodige wet in werking gebracht:
'iet is daar nl. verboden de vogels met spitse
bekken, de zoogenaamde insecteneters te
dooden, uit te halen of te vangen. Men is
langzamerhand doordrongen geworden van
het nul dezer dieren, en men heeft ingezien,
dat het hoog noodig was aan de wreedheid
der landjeugd, iiet gevolg harer domheid,
een einde le maken, door eene doeltreffende
wet.
Men heeft de nuttige vogelen onder be-
scherming genomen.
Over het algemeen is men in ons vader
land a! zoover, dat men weet, dat de spils-
bekkige vogeltjes alleen van insecten leven
en dus. verschoond moeten worden; maar
heel veel verder dan tot de oppervlakte is
men nog niet doorgedrongen, en wanneer
men tegen oen' landbouwer, spreekt van mus-
sthen, mollen, egels, schaiebijters, padden,
uilen, vleermuizen als nuttige dieren, dan
ziet hij ons aan, alsof hij er aan begint te
twijfelen of het in ons hoofd wel heel rich-
lig is. Dat k<m', omdat hij niet verder kijkt
dan zijn neus lang isdat komt, omdat hij
alleen !ct op 't verlies, dat die vogels hem
berokkenen; oudat hij alleen let op zijn
schijnbaar eigenbelang' en niet doordringt tot
in liet wezen der zaak.
Laten wij ons maar eens bepalen lot de
musschen. Veronderstellen wij, dat wij den
een of ander verteld hebben, dat de musschen
nuttig zijn.
»De musschen nuttig"? Zal hij verwonderd
vragen; »de musschen, die mijn kersen af
pikken, die mijn graan opeten, die mijn dak
vol dragen met uiierlei vuiligheid; zijn die -
dieren nuttig'?
En oris antwoord is daarop: „ja man, nut
tig zijn zo; de ondervinding heeft het bewe
zen, dat iiet uitroeien der musschen gevolgd
is door zoodanige vermeerdering van onge
dierte, dat men premiën moet uitloven, om
den invoer van musschen te bevorderen".
Een fraai, vrij algemeen bekend bewijs
vindt men hiervan tijdens de regeering van
Frederik II van Pruisen, veeial bekend onder
den naam van den grooten Frits.
De man hield er veel van, zelf zijne ker
sen te plukken van de lagere takken zijner
kerseboomen; dewijl nu de musschen wel
eens de vrijheid namen, om van die konink
lijke kersen mee te snoepêh, besloot hij, die
lastige vriendjes uit te roeien en hij stelde
een prijs op hun hoofd. In korten tijd wa
ren er geen musschen te zien in de geheele
provincie Brandenburg.
Nu dacht de koning zijn hart op te halen
aan zijne kersen, maar jawel! Waren de
musschen vroeger mot cenige kersen ie vre-
den geweest, het ongedierte spaarde niets,
en in plaats van vele kersen, had hij er
geene.
Te laat zag hij in, dat hij eene dwaasheid
liad gedaan.
Maar Frits was een van die menschen, die
wel eene dwaasheid kunnen begaan, maar
die ook geen oogenblik aarzelen ontdekte
dwaasheden zooveel mogelijk te herstellen.
De bloedplakaten werden vervangen door
beschermende wetten en de kersen de konings
voeren er goed bij.
Men moet intusschen niet gelooven, dat
wij, die U aandachtig maken op uw waar
belang en U aanraden de musschen te sparen,
daarmede willen te kennen geven, dat die
diertjes geen schade doen.
Dat is ons doel niet.
Wij erkennen, dat (le musschen uwe ker
sen tienden uwe erwten op rantsoen stellen,
uwe daken bemorsen; maar zij verslinden
uw ongedierte: rupsen en vlinders hij menigte;
zooveel dat de uitroeiing der musschen uwen
geheeleri oogst zou bedreigen met vernieti
ging.
Zij arbeiden dus voor U cn gij weet, wat
Paulus zei: de arbeider is zijn loon waard!
Verlangt gij soms, dut zij U voor niet
dienen, dat zij het ongedierte wegvangen en
hetgeen gij voor U zeiven bewaren wilt,
ongerept laten.
Geen onbillijker beoordeelaar dan dat ver
gedreven eigenbelang!
En wat ik van de musschen heb ver
teld, is waar van de meeste dieren, die ik
zoo even heb opgenoemd. liet nut, dat zij
aanbrengen, overtreft honderde malen de
schade die zij veroorzaken; en het is moed
willige verblindheid, verwaande domheid en
onverbeterlijke wreedheiddie voortgaat
togen do stem, de waarschuwende, van we
tenschap en ondervindingdieren uit te
roeien, die de voorzienigheid geschapen heeft,
blijkbaar om een noodzakelijk evenwicht te
bewaren.
vertelling van
II.
Eerst den derden dag vertoonde zij zich weder
en kapitein P/well, die in dien tijd tallooze malen
naar haar gevraagd had, ging snel op haar toe,
reikte haar de ham! en zeide bijna verwijtend
//Maar Miss Kate, hoe hebt ge liet toch over
n kunnen krijgen om ons zoolang uw lief gelaat
niet te toonen. Gelooft gij wel, dat de tijd mij
heel lang gevallen is?"
z/Ik gevoelde mij niet welzeide Kate zacht,
en ik ben ook nu slechts boven gekomen, om
wat versche lucht te scheppen."
Het dek was juist ledig, en aan het stuurrad stond
de man voor het kompas, zonder naar iets te zien
als naar dit en den boeg van het vaartuig, om
met de spaken van het rad snel elke afwijking te
kunnen tegengaan.
z/Gij wilt u dus de geheele reis over in Uwe
kajuit opsluitenMiss zeide de zeeman het
hoofd schuddende, //en ik had er zoo op gevlast
hier dikwijls een uurtje met U te kunnen praten."
z/De reis is nog zoo lang", zeide Kate zacht.
z/Hoe spoedig zullen die enkele dagen voorbij
snellen", zuchtte Powell, //eu wie staat er buiten
dien voor in, hoe lang we dit gunstige weer zul
len kcuden Storm en regen jagen U dan van
zelf naar beneden, terwijl mijne plicht mij hier
boven roept. Wees niet wreed, Miss" ging de
kapitein 11a eene kleine pauze voort, terwijl Kate
zweeg „Gij weet nietkier brak hij
plotseling af, en Kate keek hem werkelijk ver
schrikt aan, want hij had de laatste woorden op
zonderlingen, kéftigen toon en met schorre stem
uitgesproken. Zelfs zijn gelaat scheen veran
derd hij was doodsbleek 'géwordén, alleen zijne
oogen waren rood, als met bloed beloopen, eu
alsof bij dit voelde, hij wendde zich plotseling
van haar af en stapte naar de andere zijde van
liet dek.
Het werd het jonge meisje bang daar boven,
zoo alleen op het dek met dien wonderlijken
man, eu bevend daalde zij, nog voor hij haar op
nieuw kontoespreken, naar hare kajuit af, om bij
hare moeder bescherming te zoeken.
z/Kind, wat is er' zeide deze verschrikt
want het ontstelde voorkomen van hare dochter
kon haar niet ontgaan.
„Wat ziet gij bleek Kunt ge het schom
melen nu nog niet verdragen
Ach, inoéder," zuchtte Kate „ik wenschte,
dat gij te New-York aan mijn verzoek gehoor