NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VAN WESTELIJK ZEEUWSCH-VLAANDEREN.
No. 38.
Vijftiende Jaargang.
A". 1874.
Vrijdag 15 Mei.
Geliefde landgenoten en onderdanen in Merland
en zijne oierzeesclie gewesten!
BE JACHT.
SLIIlStH
Bit Weekblad verschijnt iederen Dinsdag en Vrijdag.
Prijs per drie maanden voor liet voormalig 4de district
Zeeland f 1,15; voor de overige plaatsen des .Rijks, franc-
per post J 1,30.
Prijs Advertentiën, van 1 5 regels f 0,75 elke regel
daarboven 0,121/2.Groote letters naar het getal gewone
regels die zij beslaan.
Afzonderlijke Nummers f 0,05.
Ingezonden Stukken en Brieven, de Redactie betreffende, benevens Advertentiën en gewone Berichten of Mededeelingen van Correspondenten,
te bezorgen bij den Uitgever dezer, alles PR AN CO.
Een buitengewoon No. van de Staats Ct.
van 12 Mei bevat de volgende
PROCLAMATIE.
Een hartelijk woord tot U op dezen heu-
gelijken dag!
Vijf en twintigjaren geleden heb Ik de re
geering over het Nederlnndsche Volk pleglig
aanvaard.
Ik beloofde do vrijheden en regtcn van
alle Mijne onderdanen te beschermen en hun
ne welvaart te bevorderen met alle middelen,
die de wetten ter Mijner beschikking stellen.
Mijn ernstig streven is geweest dat Konin
klijk woord, zooveel in Mijne magt was, ge
stand te doen.
's Lands Vertegenwoordiging heeft Mij daar
bij gesteund.
Gij, geliefdeLnndgenooten, hebt Mijnazor
gen beloond door Uwe gehechtheid aan orde,
Uwe gehoorzaamheid aan de wet, Uw noeste
vlijt, maar vooral door Uwe onverflaauwde
lielile voor Mij en Mijn Koninklijk Huis.
God heeft ons gemeenschappelijk werken
met rijken zegen gekroond.
Is er één tijdperk in de geschiedenis van
ons Vaderland, dat op meer ontwikkeling,
meer vooruitgang, grooter vrijheid in elke
richting, grooter welvaart en bloei kan bo
gen, dan dat, waarop wij heden terugzien 1
Op mijn vijf en twintigjarig feest zie ik
Mij aan het hoofd van een trouw en geluk
kig Volk, en de hechte band, door onze ge
schiedenis geweven, die heden, zoo innig als
ooit te voren, Mijn Huis en Mijn Volk ver
bindt, boezemt allerwege eerbied in.
Dat vervult Mijn hart met diepgevoelde
erkentelijkheid.
De blijde toonen, die alom in den lande
zich jubelend doen hooren, getuigen dat een
zelfde gevoel allen bezielt.
Ook uit onze eenstemmige vreugde spreekt
luide de eendracht, die onze macht maakt.
Gaan wij zóó, nauw vereenigd, op den tot
hiertoe gevolgden weg voort
.Spannen wij, elk in zijn kring, onze krach
ten in, om de belangen van het Vaderland,
dat ons dierbaar is, te bevorderen, om het
op de plaats, die het te midden der be
schaafde volken inneemt, met.eere te hand
haven.
WILLEM.
Amsterdam, -12 Mei 1874.
Ik ben een tegenstander van het jachtrecht.
Ik acht het eene onbillijkheid in den te-
genwoordigen tijd, dat een of ander persoon
recht heeft op het wilddat zich bevindt op
het land van een ander.
Ik acht het bespottelijk schadelijk gedierte
8 maanden van 'tjaar té sparen om daarna
vier maanden eene soort van verdelgings
oorlog te voeren.
Een verdelgingsoorlogVan alle zijden
klinken u de schoten om de ooren; 'tis een
tijd van zware vervolging voor hazen en
patrijzen.
Onze nimrods, gewapmd met een achter
lader, vergezeld van een wilddrager en een
paar hondenverlaten buitengewoon vroeg
voor hen althansde veeren, om gedurende
uren het haas op te sporentevreden als zij
met éen twee- of drietal thuis komen.
Maar wij willen die jachtliefhebbers op
lmnne zwerftochten niet volgenwij willen
volstrekt niet treden in bizonderhedenhoe
veel hagel een haas heeft gekosthoeveel
zilveren hagel er nog altijd verschoten wordt;
hoeveel onwaarschijnlijkheden men elkander
met oen effen gezicht wijsmaakt neen, we
willen ons een oogonblik bezig houden mot
de wetnu zij door het practische voorstel
van den heer van Kerkwijk c. s. gevaar loopt,
hare oud-adellijke kleur te verliezen en terug
gebracht te worden binnen de grenzen van
het natuurlijk recht.
Door de constitutie van 1798 werd de
jacht als recht van vorst en adel afgeschaft;
doch de souvereine vorst heeft het heerlijk
jachtrechtondanks de bestrijding dezer
restauratie door 1. M. de Kemper, weder
hersteld. En ofschoon nu dat gerestaureerde
jachtrecht indruischte tegen het eerste ge
deelte van artikel 641 van het burgerlijk
wetboekluidendeliet recht om zich het
wild of de visschen toe te eigenenbehoort
bij uitsluiting, aan den eigenaar van den
grond of het water," sloeg ook dit artikel
zooals zoo menig ander van onze wetin
zijn tweede gedeelte zijn eigen glazen in
want daar staatbehoudens de rechten door
derden verkregen en onverminderd de wet
ten en verordeningen op dit stuk. Zoo ook
is art. 45 van de jachtwet, waarin van de
verbeurdverklaringen gesproken wordtlijn
recht in strijd met art. '155 van de grond
wet, waar wij lezendat op gcene misdaad
als straf gesteld mag worden de verbeurd
verklaring der goederen, den schuldige
toebehoorende.
Maar laat ons nu nog eens even bekijken
wat het jachtrecht zoo eigenlijk is en wat
de jachtwet bedoelt.
Men heeft eene partij aardappels. Men
bemerkt, dat er nu en dan op een zeker
aantal gestoken worden. Men geeft kennis
aan de politie; deze waakt daarom een, twee,
drie nachten: daar wordt do aardappelen-
roover geknipt, proces-verbaal wordt opge
maakt en de man gaat in de doos: dat
wascht hem het water van de zee niet af.
Men moet ieder hot eigendomsrecht leeren
eerbiedigen.
Men heeft een prachtige partij koolzaad.
Die partij valt zeer in den smaak van den
heer, die hot jachtrecht liceft en maar eens
of tweemalen per jaar daarvan gebruik
maakt. Die beestjes doen u in korten tijd
zooveel pleizierdat er van uwe partij wei
nig dreigt over te blijven.
Naar de politie moogt go niet gaan, die
zou u uitlachen; die past alleen op men-
sclien.
Gij gaat dan zelf op wacht. Met een stok
hoor! Wat indien gij met een geweer in 't
veld komt, dan wordt gij geknipt, omdat gij
op uw eigen grond in gesloten jachttijd
gevonden zijt in jagende houding.
Die hazen worden 8 maanden gespaard,
mogen 8 maanden eene onberekenbare schade
aanrichten: wee u als gij uw eigendom wilt
verdedigen! Gij loopt gevaar, dat men nog
aan 't verbeurd verklaren gaat op den koop
toe: tegen de grondwet in.
Zou 't geen tijd worden dat aan die dwaas
heid een einde kwam.
Zou 't niet meer dan tijd zijn, dat alle
artikels, die op de jacht betrekking hebben,
uit de wet gelicht worden?
Zou 't niet van veel grooter nut zijn, dat
men in plaats van schadelijk gedierte te be
schermen eens eene wet maakte, waarbij
erkend nuttige dieren in heseherming geno
men werden tegen de onkunde of de wreed
heid zoo menig onontwikkeld dierenverdelger?
't Is te hopen, dat de leden der 2de en le
kamer, wanneer het voorstel van Kerkwijk
c. s. in stemming komt, niet zullen denken
om 't belang van sommige jachtliefhebbers,
noch om hun eigen vermaak, maar om 't
belang van den landbouwer en om de rech
ten van den mensch.