IEÖWS- El ADYERTEITIEBLAD VAI WESTELIJK ZEEUWSCH-VLAAKDEREI. N°. i. Vijlïiciidi A". 1874. WW BLAD Bit Weekblad verscliijnt iederen Dinsdag en Vrijdag. Prijs per drie maanden voor het voormalig 4de district 1 Zeeland 1,15; voor de overige plaatsen des Rijksfranco U per post 1,30. g 27 Februari. Prijs Advertentiöiivan 1 5 regels 0.75 elke regel daarboven 0.1 pjj.,.Groote letters naar het getal gewone régeïs^dï^zij beslaan. ^Afzonderlijke Nummers f 0,05. Ingezonden Stukken en Brieven, de Redactie betreffendebenevens Advertentieu en gewone Berichten of Mededeelingcn van Correspondenten te bezorgen bij den Uitgever dezer, alles FRANCO. tg' iiet hoofd is instuur der maatschappij van landbouwenz. iieeft iiet volgende adres gezonden Aan Zyne Excellentie den Minister van Justitie. Excellentie! liet Hoofdbestuur der Maatschappij tot. bevor dering van landbouw en veeteelt in Zeeland heeft de eer Uwe Excellentie hij dezen een afdruk aan te bieden van een door hem bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal ingediend adres, naar aanlei ding van het wetsontwerp der heeren mr. L. Olden- huis Gratama, dr. W, II. Idzerda en J. J. van Kerkwijk, tot intrekking van de bizondere be scherming van de jacht en het jachtbedrijf. Het Hoofdbestuur veroorlooft zich daarbij de medewerking van Uwe Excellentie in te roepen tot opheffing van den last, dien de landbouw voortdurend van den welstand ondervindt, trots de herhaalde pogingen daartoe door het Hoofd bestuur zoo wel als door andereu bij Uwer Excellentie/s voorgangers of bij den betrokken lieer Commissaris des Konings aangewend. Het Hoofdbestuur neemt eindelijk de vrijheid den wensch uit te spreken, dat de bezwaren van verschillende kant tegen bedoeld wetsontwerp aan gevoerd, als daar zijn: de wenschelijkheid van strenger strafbepalingen tegen het betreden, zonder verlof, van eens anders grond, zoomede 0111 den tijd te beperken waarop door eigenaars vanjacht- recht op gronden van derden dat recht zal mogen worden uitgeoefend, door gemeen overleg van regeering en vertegenwoordiging zullen mogen worden opgelost, opdat, met bevrediging van alle belanghebbenden, een toestand moge eindigen waarvan de opheffing door duizenden in den lande met verlangen wordt te gemoet gezien. liet Hoofdbestuur der Maatschappij enz. Middelburg 1G Februari IS74. En het volgende adres Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Mijne Heeren Het Hoofdbestunr dér Maatschappij tot bevor dering van landbouw en veeteelt in Zeeland nam den 23 November 1S69 de vrijheidbij gemoti veerd adres de tussehenkomst in te roepen van den lieer Minister van justitie, //tot het erlangen van zoodanige wijzigingen in de wet van 13 Juni 1857 (Staatsblad no. S7) waardoor ieder die eigenaar eener jacht ishet recht zou verkrijgen daarin zonder jachtakte te mogen jagen en te mogen jagen ten tijde wanneer hij wil." Het Hoofdbestuur vond tot de indiening van zoodanig adres aanleidingin verschillend klach ten over den last, den landbouwers veroorzaakt en door het wild en schadelijk gedierteen door jagersen zelfs door ambtenaren aan wie het toezicht op de jacht is opgedragen. De bedoeling van het Hoofdbestuur was aan hen, die volgens art. 3 v.111 bovengenoemde wet zich de uitgaven wilden getroosten aan den afkoop van op hunne gronden rustend jachtreeht verbon den de vruchten van hunnen afkoop te verzekeren, door hen vrijheid te doen erlangen om ten allen tijde hunne veldvruchten tegen het wild en ander schadelijk gedierte te verdedigen. Het Hoofdbestuur mocht geenerlei gevolg er varen van het ingediende aclres vernieuwde klachten evenwel noopten hetandermaal eene poging aan te wenden tot vermindering dei- lasten den landbouw ten behoeve der jacht opge legd. Nadat toch door felle vorst, in den winter van 1870 71 de tarwe en het koolzaad, twee der voornaamste landbouwgewassen in Zeeland reeds erg waren geteisterd geworden, werden deze in het voorjaar door woudduiven en wilde ganzen dermate bezochtdat een verzoek om voorziening daartegen ongetwijfeld ontvankelijk moest worden geacht. Het Hoofdbestuur adresseerde zich den 15 Juni 1871nu niet aan den heer Minister van justitie doch aan den heer Commissaris des Konings in Zeelandmet verzoek//den landbouwers toe te staanovereenkomstig artikel 2G der wet van 13 Juni 1857 (Staatsblad no. 87) het geheele jaar dóór dit en dergelijk schadelijk gedierte niet ha gel te mogen dooden, omdat de ondervinding- leert, dat door het schieten met los kruid de verdrijving er van niet wordt teweeggebracht." Op dit adres had het Hoofdbestuur de eer een antwoord te mogen ontvangendit bevatte echter noch toestemming noch weigering van het verzoekalleen eene weinig afdoende inlichting aangaande een der aangevoerde argumenten waaromtrent het Hoofdbestuur zich andermaal tot den heer Commissaris des Konings wenddezon der dat evenwel het geweusehte gevolg er van verkregen werd. De ondervinding van liet vruchtelooze zoo van eigen pogingen, als van die door anderen bij de bevoegde macht aangewenddeed het Hoofdbe stuur voorloopig in den bestaanden toestand be rusten. Het vleide zich met de verwachting, dat de steeds toenemende spanning tusschen landbou wers en jagers de publieke opinie op dit punt binnen een niet zeer lang tijdsverloop wel zou wakker schuddeneene spanning die niet weinig werd aangevuurd door den overmoed en het sarrend gedrag van sommige jagerswaarvan eene in December jl. bij den heer Officier van justitie ter arrondissements-rechtbank te Middel burg ingediende aanklachtwier vervolging 11a inmiddels ingesteld onderzoek door Zijn edel ge strenge werd toegezegd eene merkwaardige proeve oplevert. Na al het vooropgestelde zal Uwe vergadering lichtelijk begrijpen met welke gewaarwordingen het Hoofdbestuur de indiening begroette van een wetsontwerp als door U we hooggeachte leden de heeren Mr. L. Oldenliuis Gratama, Dr. IV. IT. Idzerda en .J. J. van Kerkwijkaan U werd aangeboden. Door de indiening tocb van die wets voordracht worden de vertegenwoordigers van het Nederland- sche volk geroepen te beslissen of een aanzienlijk deel van dat. volk al dan niet. langer weerloos zal blijven overgeleverd aan al de nadeelenvoort spruitende uit de bescherming door de wet aan ongediertealleen ten genoege der jachtliefheb bers verleend l Het. Hoofdbestuur zal aa.11 uwe vergadering liet bewijs wel niet behoeven te leveren dat. liet wild welks bescherming de hoofdstrekking wordt ge noemd der wet, naar luid der Memorie van toe lichting der wet van G Maart 1852 (Staatsblad no. 47) ongedierte, schadelijk gedierte moet wor den genoemd. Hadden herten of hazen of wat meer bij de wet als grof of klein wild wordt aangewezen, vroeger, toen de teelt van hoornvee veronachtzaamd werd en hét wild op uitgestrekte woeste gronden voldoenden leeftocht vondver wijderd als het meestal bleef van de nederzettin gen der huislieden, nog ecuig betrekkelijk nut als voedingsmiddelnu sedert de veeteelt meer en meer uitgebreid en steeds grootere oppervlakte in cultuur gebracht wordt, heeft het voor de volksvoeding zijne waarde verloren en kan het niet in stand worden gehouden dan ten koste der producten door den landbouw geteeld; valt het bovendien niet te loochenen dat de ontgin ning van woeste gronden, de aanleg van plant soenen zonder uitroeiing van het wild onmogelijk ishet Hoofdbestuur wijst U met genoegen op een deel zijner provincieop Westen-Schouwen als op een sprekend voorbeeld van de heilrijke gevolgen die aan de vernietiging van het wild verbonden zijn. En dat ongedierte wordt door de wet beschermd niet alleen tegen den landbouwer, die zoo gaarne even als de fabrikant of koopmau zelf de vruch ten van zijn arbeid genieten zoude jachtwet looft zelfs premiën uit voor het dooden van dieren, die door de natuur als het ware zijn aangewezen om de bovenmatige vermeerdering niet alleen van hazen en konijnenmaar zelfs van muizen tegen te gaande wet belemmert door de wijze waarop zij het wild beschermtde instandhouding van liet evenwicht in het dieren rijk waarvan de landbouw niet zelden de schrc- melijkste gevolgen ondervindt. En die bescherming strekt alleen ten genoege der jachtliefhebbers. Waar de cijfers, door de heeren voorstellers in de bijlagen van hun wets ontwerp opgenoemduit de geringe opbrengst der jachtakten en boeten welsprekend aantoonendat vermeerdering van staats-inkomsten het doel der bescherming niet wezen kanwaar de statistieke opgaven omtrent handel en nijverheid door de Regeering zelve verstrekthet geringe aandeel daarin door het wild ingenomen, duidelijk be wijzen; terwijl in het naburige Vlaanderen waa

Krantenbank Zeeland

Sluisch Weekblad | 1874 | | pagina 1