ONZE WEERBAARHEID.
NIEUWS- EP ADVERTENTIEBLAD VH WESTELIJK ZEEUWSCH-VLAAIOEREI.
N°. 87.
Veertiende Jaargang
A0 1873.
Politiek Overzicht.
SMItüM&nEIILAD
Dit Weekblad verschijnt iederen Dinsdag en Vrijdag. Prijs der Adverlenliënvan 1-5 regels f 0,73 elke regel
Prijs per drie maanden voor het voormalig 4de district van Wiirlio- 7 IVnvr daarboven f0,1-2'/2. Groote ietiers naar het getal gewone
Zeeland ƒ1,15; voor de overige plaatsen des Rijks, franco J O ivOV. regels die zij beslaan,
per post f 1,30. Afzonderlijke Nummers ƒ0,05."
Ingezouden Stukken en Brieven, de Redactie betreffende, benevens Adverlenliën en gewone Berichten ol Mededeelingen van Correspondenten,
te bezorgen bij den Uitgever dezer, alles FRANCO.
Er lijn onderwerpen die boven andere
de aandacht van een volk overwaardig zijn
om dat ze voor het volk, voor de natie de
meest gewichtige beteekenis hebben. Ten
opzichte dezer onderwerpen geraakt de dag
of weekblad schrijver de krantenschryver
(men legge een verachtelijke nadruk op liet
woord om het in de taal des publieks weer
te geven) in een bizonderen toestand. Is
zijn toon te flauw, dan wordt ook hij be
schuldigd van te geringschatting van een
groot volks belang; is zijn loon daarentegen
te scherp, dan klinken hem allerlei liefelijke
scheldnamen van woelgeest, oproermaker,
democraat, socialist, communist en meer
andere in 't oor.
Hij heeft dus den juisten middelweg te
bewandelen en vooral zich toe te leggen
op onpartijdigheid.
Is dit op zichzelven reeds geene gemak
kelijke taak, ze wordt nog moeielijkcr, wan
neer hij op andere punten zijne aandacht
vestigen moet. De overlevering, het verle
den zijns volks, het gevoel— het zelfbewust,
zijn zijns volks, ja zelfs de gebreken zijns
volks, zijne prikkelbaarheid, zijn trots Zijn
nationale waan, moet hij zich voor oogen
houden; in een woord, hij moet een model
schrijver,we zouden haast zeggen,een volmaakt
schrijver zijn. Wij beven echter nooit voor
de vervulling onzer vrijwillig opgenomen taak
terug, wij zijn nu eenmaal niet volmaakt,
maar daar buiten staat tegen over ons nu
eenmaal een publiek, dat ook niet volmaakt
is en daarom bewandelen wij, onvolmaakten
onder de onvolmaakten rustig onzen weg.
Onder de onderwerpen die dezer dagen
weer ruimschoots besproken worden, is er
een om hetwelk ons volk niet weinig kittel-
oorig isv namelijk onze weerbaarheid, onze
verdedigingskracht.
Geen wonder, ons volksgevoel dweept, op
enkele uitzonderingen na, met heilige dwee-
perij voor ons volksbestaan en ons oog
aanschouwt eene offervaardige natie, meestal
gereed om dat bestaan te handhaven of te
doen handhaven.
Wel teert ons volk vaak op den roem van
zijn schoon verleden, en het heeft een schok,
soms electrieke schok noodig, om uit rust
en kalmte gewekt te worden, maar juist de
mogelijkheid, dat het voor ontwakeu vatbaar
is, al is het ook door een schok, bewijst
het ons, dat het volk leeft en handden kan
en wij vuor ons bezitten de overtuiging dat,
ingeval ons volk doordrongen is van ver
trouwen op zijne voorgangers, leiders en
bestuurders, ons volk ook handelen zal als
het noodig is.
Maar ziet, juist daar zit het kwaad vaak
in zijne voorgangers, zijne leiders en zijne
bestuurders, zelfs in zijne vertegenwoordigers;
dank zij het reeds verouderde stelsel van
verkiezing, of liever de wijze van verkiezing
die in onzen tijd,de eeuw van vooruitgang
immers na eene proef van het vierde
eener eeuw de blijken draagt van behoefte
aan verbetering door uitbreiding der kies
bevoegdheid.
Wanneer een volk zich zijns bestaans
bewust is, is liet ook bezield met den
mensch om zijn bestaan te handhaven.
Zoodra de noodzakelijkheid gebleken is,
dat aan eene meer daadwerkelijke handha
ving van dat bestaan' behoefte is, wordt die
mensch tot daad verheven.
Maar is het Nederlaridsche volk tot daden
bekwaam? Dwaze vraag! roept hier of
daar een recht geaard vaderlander in zijn
heiligen ijver en stelt er de vraag nevens,
welk Nederlander is niet bereid om goed
en bloed voor het vaderland op te offeren?
Natuurlijk verwacht hij op deze vraag, ver
blind door zijne vaderlandsliefde, geen ander
antwoord dan dit: niet één!
En wij beamen dat antwoord en wij zijn
toch niet gerust, want ons komt do vraag,
de koude werkelijke vraag voor den geest:
zijn allen, die in Nederland wonen, die
onderdanen van den Nederlandschen vorst,
burgers van den Nederlandschen staat zijn
zijn die allen Nederlanders?
En dan zeggen wij rond uitvolstrekt
niet!
Wenden wij eerst en vooral het oog
naar het vorstelijk 's Hage. Wat ontwaren
we Een basterd ras, dut gebroken heeft
met al de heilige overleveringen onzer
nationaliteit en eene vreemde taal en vreemde
zeden en een vreemden eeredienst op onzen
heiligen grond plant, voortplant en ver
breidt
Eene onmiskenbare voorliefde voor den
Franschen geest, zich kenmerkende door
eene on N'ederlandsche levenswijzeon
Nederlaridsche taal, on Nederlandsche zeden
gebruiken, en Nederlaridsche zonden, op
gepoetst en opgeflikt en gevernist als het
zich alom voordoet en zich over de groo-
tere en kleine steden van ons land voort
plant, om ook eindelijk de rust van hpt stille
land te verwoesten. Vandaar, om uit hon
derd een enkel feit to noemen, dat een
geadeld dagblad redacteur eene zoogenaamde
demonstratie vertoont als er sprake is van
het geëerbiedigd hoofd van onzen staat en
een raad van onderzoek zich vormen moet,
om te beslissen of een edelman al of niet
een edel man noen eenvoudig eet) man
van eer is I Dit enkele feit is welsprekendl
Dan zijn daar nog tal van vreemdelingen,
die mager en berooid, kruipend, buigend en
plooiend zich in onze handels inrichtingen
drongen, zich aan onze lessenaars plaatsten;
zich van een deel onzer vrije pers meester
maakten; in onze wetenschappelijke inrich
tingen van hoogeren en lagcren rang werden
ingeschoven, en zich zelfs de rangen van
ons leger niet afgesloten zagen Zijn dat
Nederlanders? Kunnen we in nood, (edele
uitzonderingen als zeldzaamheden daargela
ten en des te hooger gewaardeerd) op
dezen rekenen
Wij geloven 't niet
Of we wanhopen
Geenszins, we laten in een oud werk dc
geschienis van een Ger, echt, wijs volksman
die in wanhoop uitriep „en ik ben maar
afleer: overgebleven" en die gewezen werd
op een edele kern van eenige duizenden!
1 November. (Wordt vervolgd.)
Eindelijk is er iu den toestand, omtrent de
vooruitzichten op eeue monarchie in Frankrijk, een
weinig veraudering gekomen. Hel orakel, bij
monde van dsn graaf van Chambord, heeft ge
sproken. Hij heeft aan den heer de Chesnelong
een brief geschreven, die het dagblad FUnion iu
zijne kolommen heeft opgenomen en die naar onze.
zienswijze allen twijfel over de wezenlijke mee
ning van den prins wegneemt, en tegelijk daar
mede onherroepelijk bepaalt, wat het lot der
fusionistischc kuiperijen zal zijn.
De pretendent Komt in dien brief er openlijk
voor uit, dat zijne conferentiën met den afgevaar
digde uit de Basses-Pyreneen slechts er toe bijge
dragen hebben om de massa verkeerde uitleg
gingen en gevolgtrekkingen te vergrooten. En
omdat men hem dwingt het een en ander van
zich te doen hooren. verklaart hij, alle mogelijke
kunsten, huichelarijen en leugenachtige praatjes
Ier zijde stellende, niets van alles wat hij vroeger
verklaard heeft ;te kunnen of te willen terugne
men, op welk punt hel zij. Bovenal za! hij blij
ven volharden in het weigeren van do driekleurigo
banier.
Hij noemt al deze concessiën slechts zwakheid
hij wil geheel blijven wie hij is, de ferine flinke
Henri V. Hij zegt voorts„Wanneer ik heden
in macht verminderde, zou ik morgep geheel van
macht beroofd 'zijn. De graaf van Parijs zelf heeit
mij geeno voorwaarden gesteld. Voorts heeft men
geene waarborgen geëisebt van Mac-Mahon en ik
heb dus recht op hetzelfde vertrouwen te rekenen,
Ik moet hetzelfde gevoel van zekerheid inboeze
men. Mijn persoon is niets, mijn beginsel is
alles. Frankrijk kan nooit te gronde gaan, Want
Christus bemint Frankrijk nog."
Deze brief pleit wei voor de loyauteit van
Chambord en doet deu schrijver eer aan het zal
een groote en tevens beslissende slag zijn voor
de fusionistische samenzweerders.
Bovenstaande mededeeliug verscheelt oneindig
veel van de mededeelingen der monarchale» en
de met hen verwante bladen van zekere kerke
lijke richtingen. Wij hebbeu nooit geloofd aan
het koningschap der overlevering. Een on weder
als dat, 't welk in 1789 den staatkundigen hemel
beroerde, kan door het eeuwig wereldbestuur niet
doelloos toegelaten zijn evenmin als de stormen
eu onweders eu de natuur, dio gausche streken