LI U lIMjÊfl II J. N". 1. Veertiende Jaargang. A" 1873. NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VAN WESTELIJK ZEEUWSCH-VLAANDEREN. Vrijdag 3 Januari. MIDDERNACHT 3! DECJ872. De Heer van Eek en de vestingen. Dit Weekblad verschijnt iederen Dinsdag en Vrijdag. Prijs per drie maanden voor hel voormalij; 4de district van Zeeland 1.15; voor de overige plaatsen des Rijks, franco per post 1.30. Prijs der Adverlentiën van 1-5 regels ƒ0,75 elke regel daarboven fm0,W/2. Groote letters naar hel getal gewone regels die zij beslaan. Al'zouderlijke Nummers ƒ0,05. lu"ezondeu Stukken en Rrieveu, de Redactie betreffende, benevens Adverlentiën en gewone Berichten ot Mcdedeelingcn van Correspondenten, te bezorgen bij den Uitgever dezer, alles FRANCO. Hoor! daar dreunt van uit den grijzen toren 't Klokgebrom inet dommelend geluid 'tStervenslied van 'tjaar ons dof in de ooren Galmtom zijnen dood, een klaagzang uit. Weder is voor ons een jaar vervlogen En in smart en vreugd voorbijgegaan; Met den nacht der toekomst dicht omtogen Ligt vóór ons een onbetreden baan. Op die baan, waar langs wij voorwaarts spellen, Ga 't geluk aan uwe rechterhand Blijv' gezondheid immer U verzeilen Zij de vreugd aan 't reinst genot verpand! k Wensch aan allen 's Hemels besten zegen, Dat die ruimschoots op U nederdaal' Dat Gods gunst op 's levens donkre wegen Steeds in liefde U allen rijk bestraal'! Maar moet Gij met aardsehe rampen strijden; Zult Gij onder 't grievend wee der smart, Duldt dan lijdzaam 't Vaderlijk kastijden God, die slaat, geneest weer 't bloedend hart. Ja, wat schat deze aarde U moge ontroven; Welk een ramp U in de toekomst beidt, Sla den blik vertrouwend op naar boven Tot den Heer die allen hoedt en leidt. Vrienden! op het doornig pad door 't leven Zij 't Geloof een leidstar voor uw voel Blijv' de Hoop vertroostend u omzweven; Gloor' de vonk der Liefde in uw gemoed. Dan hoe 'l lot voor U zijn loop rooog' keeren; 't Zij Uw hart hier juicht of zucht of schreit, Eenmaal opgevoerd in hooger sfeeren, Beide ook U de krone der onsterflijkheid! S. L. Beraadslaging over Hoofde tuk VIII der Staalsbegrooting '1875) In een der vorige nummers van dit week blad komt eeu ingezonden stuk voor, hetwelk men zou kunnen aanmerken als ter zijde «eniger mate op de houding van den Heer van Eek doelende, als afgevaardigde ter 2e Kamer ook voor ons District. Dat artikeltje is geheel en al zonder voorkennis van hem, die de Hoofdartikelen redigeert geplaatst. Wij zullen ons daarom onthouden van alle verdere uitweiding daaroverterwijl maat regelen genomen zijn, om, bij den afstand tusschen steller dezes en de pers, dergelijke bladvulling te voorkomen. Een volksvertegenwoordiger moet beoor deeld worden naar zijne daden. Ons parle ment wordt met ons ministerie geslingerd over de zee van het defensie wezen. Be schouwen we nu hoe de Heer van Eek op het schip van staat zijnen dienst deed, dan mogen en kunnen wij niet anders dan ZEd. lof en eer geven zelfs waar hij er vóór stemde om den gewezen kapitein Janssen te gemoet te komen, die toch in eene valsche positie geraakt was tusschen de discipline eu de eerlijkheid in de feiten treden we niet, wij voelen gee ij e sympathie voor deu kapiteinwel voor den in eene valsche stelling geplaatsten Heer Janssen en keuren het daarom goed, dat de Heer van Eek vóór de f 1600,,toelage aan dien Heer stemde. Tlvans moge de lezer verder oordeelen na de woorden van onzen vertegenwoordiger over Hoofdstuk VIII der Begrooting, ook met het oog op ons gewest. Zijne spraak maakt hem voor ons open baar en wij durven zeggen de Heer van Eek heeft wel gehandeld en recht gesproken. Mijne Heerenook niettegenstaande het geen de vorige spreker heeft gezegd, geloof ikdat het mij toch wel geoorloofd zal zijn mij te voegen bij lien, die smeeken verlos ons van de vestingen. De vraag die ik zal doen is toch van veel eenvoudiger aard dan de vragen door andere sprekers is gedaan. In bet Verslag der Kamer is de wensch geuitdat de Minister mocht kunnentgoed- vinden, het havenfort te hreskens, dat alle militaire belang verloren heeftte slechten. De Minister heeft daarop geantwoord in algemeene termen. Ik wenschte nu daaromtrent nader het denkbeeld van den Minister te vernemen. De Minister zal met mij instemmen dat, indien het bestaan van vestingen niet noodig is, men de industrie niet nooueloos mag belemmeren. Het fort waarover ik spreek, ligt dwars voor de haven en maakt den toegang voor een spoorweg onmogelijk. De ligging van Breskens is allezins voor een spoorweg geschikt. De landstreek al daar geett het geluk niet van te deelen in de gunst, aan vele gedeelten van het laud door Staatsspoorwegen bewezen; de ligging echter is zóó geschikt dat meermalen po gingen (die ik gaarne ondersteund heb) zijn aangewend om daar een spoorweg door bizondere krachten te verkrijgen. Ook nu weder wordt eene nieuwe poging beproefd, en ik durf dus vvel aan de Regeering vragen om dat havenfort op te heffen, dat zoo nadeelig kan zijn voor de ontwikkeling der industrie. De Minister van Oorlog zalals hij op de ligging van die landstreek aan de over zijde van de Schelde letde waarde besef fen die er in licht om aan dat gedeelte van ons land steun te geven. Ik zou mijne vraag niet durven doen wanneer ik daarbij het gebied betrad van het algemeene stelseldat ik geef het gaarne toebij de wet moet beslist worden. Maar de Minister isten aanzien van punten, die volgens hem niet twijfelachtig warenvan het bewaren van het status quo afgeweken hij heeft ons medegedeeld dat de werken van het Vughter-karap en van Deveuter zouden gesloopt worden, ook vóór dat de vestingwet was vastgesteld. Nu doe ik opmerken dat Je vestingwerken van Breskens reeds nagenoeg verdwenen zijn: forten Willem 1Erederik Hendrik en Nassau zijn allen opgeruimdliet havenfort alleen is overgebleven. Daar men steeds op dien weg van het sloopen der forten van Bres kens is voortgegaan moet ik liet er vooor houden, dat de Kegeering zelve van oordeel is, dat er geen reden beslaat, om dat ééne lort daar nog te sparen. Ik vraag dusof de Minister van Oorlog niet van oordeel zou zijn, dat dit havenfort, zonder de vestingwet af te wachten ver dwijnen kan Ik heb nog eene andere opmerking te maken. Den llden November van dit jaar heeft de Minister aan den gemeenteraad van Neuzen geantwoord dat het zijn voornemen niet was, Neuzen als vesting op te beffen. Ik zal over dat punt niet spreken, omdat ik wel kan aannemen dat Neuzen, hetwelk eene volledige vesting is en niet verkeert in den toestand, waarin Breskens reeds geplaatst is, tot die vestingen behoort, waarover wij eerst kunnen spreken bij de vestingwet. Ik zal dus de Kamer niet vermoeien met een beloogdat Neuzen a|$ vesting moet verdwijnen. Maar hij het antwoord van den Minister is er niet aan gedacht, dat Neuzen nog een anderverzoek had gedaan, namelijk dat hel kruit uit (je twee groole magazijnen mocht \vorden weggenomen. Men weet dat het kanaa| naar Gend en de haven door Neuzeii loopen en door schepen met allerlei k0opwaren bevaren worden. Nu zal men zich herinneren, dai nog onlangs voor VlissiDgen een schip met petroleum verbrand is. Iels dergelijks kan zich te Neuzen voordoen en daar het kanaal dicht hij een der kruitmagazijnen licht, is het dan mogelijk, dat de geheele stad in de lucht vliegt. Waartoe is het noodig die magazijnen zoo gevuld te houden? Verwacht men oorlog op de kust bij Neuzen? Ik begrijp niel, waarom die vestingen altijd stampvol met buskruit moeien zijn. Daarom vraag ik den Minister, dat kruit weg te nemenlaat men er alleen

Krantenbank Zeeland

Sluisch Weekblad | 1873 | | pagina 1