NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VAN WESTELIJK ZEEUWSCH-VLAAIDERE1.
N8. 94.
Dertiende Jaargang.
A° 1872.
Vrijdag 29 Novemb.
PROVINCIALE GELDLEGMiMA'.
Eene eerekroon voor
Nederland.
S1IISCI
Dit Weekblad verschijnt iederen Dinsdag en Vrijdag.
Prijs per drie maanden voor het voormalig 4de district van
Zeeland f 1,15; voor de overige plaatsen des Rijks, franco
pér post f 1,30.
Prijs der Adverteutiën van 15 regels ƒ0,75 elke reeel
daarboven f0,12'/2. Groole letters naar het getal gewone
regels die zij beslaan.
Afzonderlijke Nummers f 0,05.
Ingezondeu Stukken en Brieven, de Redactie betreflende, benevens Adverlentiën en gewone Berichten of Alededeelingen van Correspondenten,
te bezorgen bij den Uitaever dezer, alles FRANCO.
De GEDEPUTEERDE STATEN van Zeeland,
Gelet op het besluit der Staten van den
llden November 1871, no. 17, goedgekeurd
bij Koninklijk besluit van den 28slen dier
maand, no. 11, opgenomen in het Provinciaal
blad van Zeeland, no. 138 van 1871, en
op het besluit der Staten van den llden
Julij 1872, no. 11, goedgekeurd bij Ko
ninklijk besluit van den Oden Augustus daar
aanvolgende no 44opgenomen in het
Provinciaal blad van Zeeland, no. 70 van 1872;
In aanmerking nemendedat behoort te
worden te gelde gemaakt
van de geldleeningad f 60,000, alsnog
f 4.000;
b. van de geldleening, ad f 79.000het
geheel bedrag
Besluiten:
Ter kennis te brengen van belangheb
benden
1". dat kan worden ingeschreven
a. in de geldleening van f 60,000
voor vier aandeelen elk van duizend
gulden splitsbaar in twee halve aan
deelen, elk van vijf honderd gulden
l. In de geldleening van f 79,000
voor het geheel bedrag en alzoo
voor negen en zeventig aandeelen, elk
van duizend gulden, splitsbaar in twee
halve aandeelen, elk van vijf honderd
gulden
beide geldleeningen tegen eene rente
van vijf ten honderd in het jaarin
te gaan met 1 Januarij 1873
2". dat de termijn voor het inleveren der
inschrijvings-billelten is bepaald van
Dingsdag den 17den tot en gedeeltelijk
met Donderdag den 19den December
1872;
3°. dat de inlevering der insclirijvings-bil-
letten moet plaats hebben ter provinci
ale griffie, op den 17den en 18den
December 1872des voormiddags
tusschen 10 en 12 ure, en des namid
dags tusschen 2 en 3 ure, doch op
den 19den December daaraanvolgende,
slechts des voormiddags tusschen 10
en 12 ure
4'. dat de inschrijvingsbus en biletten in het
openbaar zullen geopend worden op
Donderdag den 19den December 1872,
des namiddags ten twee urein de
gewone raadzaal van Gedeput. Staten;
.5°. dat het bedrag der ingeschreven aandeelen,
voor zooveel die zijn aangenomen
moet overgestort worden bij den heer
Betaalmeester te Middelburg, in de maand
Januarij 1873op de gewone kan
toor-uren en dat de quilanciën van
storting, uiterlijk binnen 8 dagen na
de afgiftebehooren te worden over-
gebragt ter provinciale griffie in
handen van den met de comptabiliteit
belasten ambtenaar, die gemagtigd is,
om, in verhouding tot het bedrag der
gedane overslorting de vereischte
obligatiën en rente-coupons aan den
inschrijver, tegen bewijs van overname,
af te geven
6°. dat exemplaren van het plan der on-
i derwerpelijke geldleeningen kosteloos
verkrijgbaar zijn bij genoemden amb
tenaar, op franco aanvrage.
Dit besluit zal worden geplaatst in het
Provinciaal biad van Zeeland, en bovendien in
de Staats-courantin de Middelburgsche de
Nieuwe Middelburgsche de Goessche en
Zierikzeesche couranten, het Sluische week
blad en in het Algemeen Nieuws- en Ad
vertentieblad van Zeeuwsch-Vlaanderen.
Middelburg, den 22sten November 1872.
De Gedeputeerde Stalen voornoemd
R. W. VAN LIJNDEN, Voorzitter.
BUTEUX, Griffur.
„Neen! 't menschdom is oog niet verloren
Nog zijn er starren in deez' nacht
Waar 't ranke bootje hulp van wacht!
Weldadigheid doet nog haar slem aan de
aarde hooreu.
Die bloera geteeld uit sodlijk raad
Spreidt nog haar' geur in Neêrlands luchten;
En hoe het meuschdora ook moet zuchten
Zij blijft ons harl teu toeverlaat.1'
Zoo zong de dichter Jan Frederik lielraers,
die zijn vaderland zóó zeer beminde, dat hij
zelfs aan het kerkhof bloemen zou ontleend
hebben, om zijn beelddat hij er zich van
vormde, te versieren. Zoo zong hij in de
dagen van rouw en schande!
't ïs 't eerste couplet van een zijner na
gelaten gedichten; van zijn zoo zeer gewaar-
deerden lierzang Weldadigheid. Weldadigheid
't Is als of we een woord hooren uil reiner
gewesten ons toegefluisterd, als we zijne
klanken vernemen. Wel adigheid is immers
nog de trots en de roem van het onverbasterd
nakroost des Nederlanders Weldadigheid
Ze wordt immers nog in duizend vormen
beoefend, als eene der schoonste en liefelijkste
vruchten van het christendom
Geen wonder, dat de declamator met
voorliefde de beste vermogens zijner voor
dracht als 't ware samen tracht te persen
te verzamelen yoot het slotcouplet
„Die deugd is U a!s ingezwuren,
Mijn landgenoten gij gevoelt
Den wellust, die het hart doorwoelt
Van hem, wien de eedle taak van weldoen is
beschoren
Gij komt, gij redt, wat zalig lot!
'k Verlies me, Ja! daar rijst Gods tempel!
Gij ingewijden drukt deu drempel
Daar, waar het weldoeu leeftis God."
Toen we den Iaatsten regel nederschreven,
maakten we eene gevolgtrekkingdie we
echter terughouden, uit vrees van misver
staan te worden; uit vrees van van profanie
verdacht te worden, niet minder
Ook wij wij, wenschen den lof van Neder
land te bezingen. Te bezingen Ach, na
coupletten als de aangehaalde, zou 't immers
heiligschennis zijn Laat ons dan beproeven
om in deftig proza ons vaderland te ver
heerlijken! Ons vaderland heeft dat noodig;
niet genoeg, dat vreemden ons maar al te
vaak verguizen; niet genoeg; dat onze vlag
op menig punt van haar aloud gebied eene
volstrekte vreemdelinge geworden, is van
wie men vraagt wat, wie en hoe is zij?
O, neen! onze. eigen zonen, slaan de oude
moeder maar al te vaak in 't aangezicht.
Ondanks de vrecselijke les die {jet over
moedige Frankrijk van de gespierde Ger-
maansche hand in den Iaatsten tijd heeft
ontvangen; ondanks die les ook eene les
was voor dat gedeelte van onze Belgische
stamverwanten, dat nog steeds dat Frankrijk
bewondert en navolgtzien we in ons
midden, dat de kwaal van Gallicisme en
Fransquil journisme ongeneeslijk schijnt en.
dagelijks met nieuw voedsel gevoed wordt
door onze mannen van den toon, vooral die
den toon aangeven in de periodieke pers
die mogendheid onder de machtigen. Dan
genoeg, ook wij, zeggen we, willen eene-
bijdrage leveren tot de verheffing van.
Neerlands roem eene nederige eerekroon
vlechten voor ons dierbaar Vaderland.
Wij? Wat zouden wij, na het verdwijnen
van zooveel schoons en goeds op dit gebied?
Vergun ons daarom, waarde lezers! dat we
de woorden van een ander bezigen
wiens pen beter besneden dan de onze
beter dan de onze voor ons doe! geschikt
is. Het is in den vorm van een kort, eenvoudig,
doch zuiver geschiedkundig verhaaleener
gebeurtenis uit onze dagen. Men kan ze
onderzoeken zonder geleerd te zijn, beoor-
deelen zonder studie en waardeeren met
gezond verstand, ze is deze:
„Zoo even ('t is een schoolopziener de
Heer F. H. van Beijma thoe Kingma, die
spreekt) kom ik te huis van een schoolbe
zoek, dat mij ian toch zoodanig heeft aange
grepen, dal ik tot Nederland het Woe UI"
moet uitroepen, (a) Verbeeld U, ik kwam
klokslag 9 uur bij de school. De onderwijzer,
gekleed of niet gekleed, dat is minder,
zonder fraaie kleederen kon men leYeu