NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VAN WESTELIJK ZEEUWSCH-YLAANDEREN.
TWEE UITINGEN
N* 35.
Dertiende Jaargang.
A0. 1872.
Vrijdag 3 Mei.
Besluiten
Dit Weekblad verschijnt iederen Dinsdag en Vrijdag.
Prijs per drie maanden voor het voormalig 4de district van
Zeeland ƒ1,15; voor de overige plaatsen des Rijks, franco
per post ƒ1,30.
Prijs der Advertentiënvan 1-5 regels f 0,75 elke regel
daarboven ƒ0,12V2- Groole letters naar het getal gewone
regels die zij beslaan.
Afzonderlijke Nummers 0,05.
Ingezonden Stukkeu en Brieven, de Redactie betreflendebenevens Adverlontiën en gewone Berichtea ol Mededeelingen van Correspondenten,
te bezorgen bij den Uitgever dezer, alles FRANCO.
De BURGEMEESTER en WETHOUDERS
der gemeente ST. ANNA TER MUIDEN,
Gezien de verklaring van den Geneesheer
H. M. Henneqmn te Sluis, van den 26 dezer,
volgens welke het hoogstnoodzakelijk is de
door wijlen SARA BODDERiJ tijdens hare
ziekte gebruikte goederen te onteigenen en
te verbranden tot voorkoming van de ver
spreiding der besmetting van de kinderziekte,
waaraan zij is bezweken
Gelet op artikel 69 der AVet van den 28
Augustus 18ölStaatsblad No. 125
I. Te onteigenen de volgende goederen
loebehoorende aan Maria Sommeijer
Weduwe van Pieter BODDERIJ, Ja
cobus BODDERIJ, Izaak BODDERIJ,
Catiialijntje BODDERIJ, huisvrouw van
I. de SMIT en Abraham VERBERG,
als eenige erfgenamen van de overledene,
te weten vier verschillende Dekens
een PluimenbedHoofdpeluw twee
Kussens, BedkleedKussensloop, twee
katoenen Lakens, twee verschillende
baaijen Rokken, een linnen Hemdeene
samoisen Onderbroek, en een Zeem.
2. Van dit besluit zal aan heeren Gedepu
teerde Staten worden mededetling gedaan;
voorts ter gewone plaatse afgekondigd
en aangeplakt, en in het Sluisch Week
blad geplaatst worden.
Gedaan te Sint Anna ter Muidenden
26 April 1872.
De Burgemeester en Wethouders voornoemd,
P. DE BRUYNE
Burgemeester.
HENNEQUIN
Secretaris.
In onzen tijd uiten zich tweeërlei rich
tingengevoelens, verschijnselen of hoe men
ze noemen wil, die, hoewel ze beide niet
nieuw zijn de tweede genoemde is zoo
oud als de menschheid bijna nochtans
zich thans bijzonder op den voorgrond stellen.
't Is er mee als met den poel mistrouwen
in Bunjans Pelgrim dat diepzinnigete
weinig begrepene zinnebeeld hij schuimt
van tijd tot tijd op, vooral tegen verandering
van weer.
Deze twee verschijnselen of geestesuitingen
zrjn de zelfzucht en het ultramontanisme.
Wat hebben wij daarmede te maken
Wij zijn gehouden kennis van deze ver
schijnselen te nemenomdat zij zich heden
ten dage voordoen op politiek gebied.
Bepaalde de ultramontaansche richting in
de Roomsch-Kalholieke kerk zich uitsluitend
ook tot kerkelijk gebied, wij, neutralen,
zouden er geene notitie van nemen, het aan
de kerk overlatende om in dezen op eigen
gebied te handelendoch zoodra deze
richting het veld der politiek betreedtbe-
hooren wij ons af te vragen in hoe ver wij
ons op onze beurt met hare werkzaamheden
hebben te bemoeien. In onzen tijd heeft
zich het verschijnsel voorgedaan van de
vorming eener kleine wèl aaneengeslotene
klub van volksvertegenwoordigersdie
op gegeven bevel samen zullen stemmen,
om zoo doende de schaal naar deze of gene
zijde al naar het den hoofdleider belieft
te doen overslaan.
't Verwondert ons niet. De intrekking van
den gezantschapspost bij den Paus, met wien
de Nederlandsche staat als zoodanig
niets te maken heeft, moest gewroken
worden.
De verschijnselen op Nederlands parle
mentair gebied leveren een jammerhartig
schouwspel op, en geen wonder, dat uit het
kleine kamp der behoudende partij de kreet
opgaat en als geveld oordeel weer
klank vindt dat de liberale partij alle le
vensvatbaarheid mist, dat het heil van land
en volk alleen te zoeken is in afschafDng
der grondwet en daarmee ook van den
grondwettigen regeeringsvorm om plaats te
maken voor de onbeperkte monarchie.
En waarlijk, wat voeren de liberalen uit?
Het eene Ministerie gaat en het andere
komt. Het Departement van oorlog is in
volslagen ontbinding; dat van Finantiën hinkt
op allerlei gedachtendat van Koloniën is
onbestemddat van Justitie schijnt aan
slaapwandelen te lijden kortom alles is
aangedaan door eene malaisedoor een
gevoel van onwelheid boven alle beschrijving
en -de gemeenschappelijke vijand van
behoud en vooruitgang, de vriend van ach
teruitgang alle wegen loopen naar Rome!
ligt op den loer, zoekende wie hij zal
mogen verslinden.
De lichtpunten zijn echter ook aanwezig.
Geen der kleinsten is dezemen ziet
althans schijnt thans van liberale zijde
hel gevaar te zien Dit is reeds veel bij
zooveel donkere ellende
Wat heeftzoo vragen wij nog eens, de
kerk -Iaat staan de godsdienst: nog wel
iets anders dan de kerkmet de staat
kunde te maken De kerk moet vrij zijn
en in hare leden de staatsbescherming
nevens alle burgers genieten.
AVat heeft de kerk met de inkomstenbelasting
te maken A'reest men het treffen der goede
ren in de doode hand Dan vreest men het
recht. Die bezit, kan en moet betalen, 't Is
niet hetzelfde hoe men bezithoe men
verkrijgt. Ons tegenwoordig belastingstelsel
van accijnzen en patenten is zeker gemak
kelijk. De accijnzen, door ons betaald,
geven grondslagen voor de liefüng van het
patentrecht even zoo de heffing der regi
stratierechten -doch is dit gemak vol
doende om de handelwijze te rechtvaardigen,
die het zweet, de vlijt, de nijverheid van
enkelen (en dan nog met uitzonderingen
als de landbouw) ten behoeve van allen
belast
Moet dan de landbouw niet beschermd
worden
Neenduizendmaal neen Als de land
bouw zulk een ellendig bedrijf is, dat het
bescherming behoeftis men dwaas dien
tot een bestaansmiddel te verheffen en is
hij zelfs den naam van wetenschap on
waardig
Het tweede verschijnsel is 't eigenbelang.
Al die beschermende stelsels zijn door
't eigenbelang ingegeven. Nooit zal men de
landbouwnijverheid met patent belasten
(zooals men 't een simpele rederijkerskamer
doet), omdat onze kamer zoovele grondei
genaren telt, die er belang bij hebben dat
hunne pachters het rijk zoo min den
eigenaar zoo veel mogelijk opbrengen.
Men heeft wel eens gezegddat onze
wettenmakers moedwillig slechte wetten
makenopdat de advocaten hunne zonen
en nevengeld aan processen zouden kun
nen verdienen. Dit is eene ruwe oordeel
velling en wij voor ons willen ze liefst niet
beamen, al kunnen wij 't ons niet verklaren,
waarom we zooveel duistere, ingewikkelde
wetten bezitten en b. v. een flink, duidelijk
eenvoudig landbouwwetboek missen doch
dit staat bij ons vast, dat om bovenge
noemde redenen en niet om haar zelve
in de XlXe eeuw de landbouw in
Nederland beschermd en alzoo ten koste
van anderen bevoordeeld wordt.
Gaan wij de discussiën in de tweede
kamer na, zien we het schouwspel aan, hoe
een Minister als de Heer Bmjssé met eene
flinke daarom niet volmaakte wets-
voordracht komten hoe de kamerleden
waar de Minister zelf verklaart in zijn ont
werp nog verbetering te zullen aanbrengen
allerlei ellendige grieven tegen de voor
dracht scheppendan walgen wij van dit
schouwspel en wenden ons af met de over
tuiging, dat de aristocratie eigenbelangzuchtig
niet alleen het goede bestrijdtmaar zelfs
het betere niet opzoekt. De burgerman moet
maar betalen. De vlijtde industrie moet
maar belastde handel bemoeilijkt worden
En ten believe van het eigenbelang
Ons zweeft het harde woord op de lippen
„de schare die de wet niet kent, is ver
vloekt
De bezitter moet betalen. Dit is een
regel, gegrond op het natuurlijk recht, een
regel die niet weersproken kan worden.
De tegenwoordige kamer, oud en afge-