NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VAN WESTELIJK ZEEUWSCH-VLAANDEREN. N° 52. Achtste jaargang. A0. 1867. SLIISCBSIIIKBLAD Dit Weekblad verschijnt iederen Vrijdag.Prijs per drie Prijs der Adverlentiën van 1-5 regels f 0,75 elke regel maanden voor het voormalig 4de district van Zeeland 1,15; "Vriirlorv 97 ÏTooomK daarboven fOtW/2* behalve het zegel van f 0.35 voor iedere voor de overige plaatsen des Rijks, franco per post f 1,30. v rlJUdg w i «JCGcillD. plaatsing. Groote letters naar het getal gewone regels, Afzouderlijke Nummers f 0,10. die zij beslaan. Ingezonden Stukken en Brieven, de Redactie betreffende, benevens Adverlentiën en gewone Berichten of Mededeelingen van Correspondenten, te bezorgen bij den Uitgever dezes, alles FRANCO, behalve de bekende Correspoudentiën. Het vierde punt. Men zal de wee zen uit hunnen stand, uit hunnen oorspron- kelijken werkkring rukken als de jongens tot nuttige ambachtslieden en de meisjes tet degelijke huismoeders worden opgeleid en dit zal ten gevolge hebben dat |de veldarbeid daardoor zal te lijden hebben. Ziedaar twee denkbeelden uit bekrompen inzicht geboren den egoist in den mond gelegd. Gaarne schrijf ik een gedeelte eener weezenverzorgings-beschouwing over van eene geachte handook in deze courant geplaatst. Het is een ongelukkig denkbeelddat een kinddoor den standwaarin het geboren werd door de omstandigheden waaronder het in zijne eerste levensjaren gedrukt wordtbestemd zoude wezen om een verstootene te zijn om te blijven in den uitersten kring der samenleving, on verschillig of het talenten heeftwaardoor het, bij gepaste leiding, hooger zcude kunnen opklimmen. Zeker zijn ook onder de plat- telandsweezen menigmalen enkelen, die door aanleg en vermogens een hooger standpunt zouden kunnen bereikendan hun aanvan kelijk aangewezen schijnt. Men moge zeg gen dezulken zullen zich naderhand van zelve ontwikkelen, maar al ging de stelling niet op, dat de eerste vorming voor het volgend leven in menig opzicht beslissend isdan blijft het altijd onredelijkom te beweren, dat wie in geringen stand geboren werd, ook de middelen moeten onthouden worden om door onderwijs en opvoeding iets te worden." Geheel onderschrijf ik ook dit denkbeeld, en voeg er bijdatofschoon een mensch arm en nederig geboren is, hij daarom niet arm of gering behoort te blijven. Zou de zoon van den bierdrager te Vlissingen dan wel ooit admiraal van Neèrlands vloot ge worden zijn Zouden een Joacuin Hz. Zwarten hond, Piet Hein, Tromp, de Witt, do schoenUpper Jan Ha rends uit onzen tijd de Amsterdamsche wees van Speijk zulke uilstekende zeehelden zijn geworden en hun eene zoo hooge onderscheiding zijn te beurt gevallen Zou Jan de Weert de schoenmakersjongen wel ooit onder koning van Bohemen geworden zijn? Zouden op het gebied dor uitvindingen een Beokelsz., een Laurens Koster een Z. Jansen wel ooit de wereld van zich hebben doen gewagen En zou het nageslachtdoor dankbaarheid bezield hen niet tot op den huidigen dag zegenend gedenken Zouden J. de Decker Langendijk Poot Hoog vliet wel ooit zulke beroemde dichters geworden zijn Zou Erasmus op het gebied der godgeleerdheidSpinoza als wijsgeer, Eisinga als sterrekundigewel ooit tot dien roem gestegen zijn En zou ik nog niet een lal van mannen kunnen noemenzoowel uit de gewijde als onge wijde geschiedenisuit vroeger en lateren tijddie allen in nederigen staat en ar moede geboren tot sieraad van kunst en wetenschap hebben verstrekt en die als krachtige steunpilaren het gebouw der groote maatschappij helpen schragen zelfs in onzen tijd in onze omgeving. Leest het werkje van Smiles „self help" en ook daarin zal men ontwaren dat de grootste genieën vaak uit de lagere volksklasse zijn gesproten, waarop gewoonlijk zoo verachtend wordt neergezien die zoo laag in aanzien bij velen staat. Deze voorbeelden zullen overtuigend tot de gevolgtrekking leidendat er in den armen, geringen mensch vaak eene heerlijke vrucht aanwezig isdie dan tot rijpheid gebracht wordtals* de ruwe ombolstering, die dit kleinood zoo zorgvuldig omsloten houdt, behoedzaam wordt weggenomen. En de maatschappij, wier eigendom de mensch is heeft een overwegend recht op die heerlijke vrucht, maar ook heeft het armeverlaten schepsel evenveel recht, dat hem de deelneming der maatschappij zal te beurt vallen. En door die groote maatschappij wordt gij, vveezenvaders verantwoordelijk gesteld. Zullen eigen ouders aan hun kroost niet alles opofferen wat in hun vermogen is om het welzijn hunner panden te bevorde ren Dan ook mag hun plaatsvervanger het geluk dier kinderen niet in den weg staan, en dan vooral niet. als er doelma tige wegen worden opengesteld om eooe wezenlijke lotsverbetering te bewerken. Nog eenmaal zij het door mij gezegd zoolang de middelen ter verbetering worden ont houden, kunnen de weezenverzorgers moeie- lijk anders handelen dan zij nu doen; maar iels anders wordt liet als de slagboomen, die het geluk en de welvaart des menschen tegen houden worden opgeruimd. Uit kracht der zedelijke veplichtingdér Chris telijke godsdienst, mag het bestaande kwaad niet in de hond gewerkt worden moet de jeugdige ongelukkige mensch niet bij voort during lot slaaf, tot lastdier gebruikt wor den maar moet er meer en beter partij van zijne kracht, zijn aanleg, van zijn verheven geest gelrokken worden. En zal men nu door vooroordeel of door bekrom pen denkbeelden de begonnen pogingen waardoor de grondslagen tot verwezenlijking van het plan als gelegd zijn met opgehe ven zwaard in den weg staan Zul men niet liever het beste deel van twee kwaden kiezen Of men moet die deerniswaardige ongelukkigen in den modderpoel des jammers en der ellende lotenóf men moet trachten op de eene of andere wijze hoe dan ook, ze daaruit opteheffen welk beste deel thans voor de hand ligten waarop men den levensstrijd moet wagen. Het tweede bezwarende gedeelte van dit punt is dat door de voorgestelde weezen- lotsverbetering den landbouwer de veldar- beiders zullen onttrokken worden. Arbeidzaamheid is noodig is nuttig zoowel tot instandhouding der maatschappij, ais voor den mensch in het bijzonder. De grijze oudheid heeft het reeds gezegd werk en bid." De luiaard zal gescheurde kleeren dragen;" „de hand des vlijligen zal gezegend worden „ga tot de mieren gij luiaard zie hare wegen en word wijs en meer andere dergelijke uitspraken die overtuigen hoe doordrongen men was van de noodzakelijkheid om den mensch tot arbeidzaamheid aan te sporen. Ledigheid werkt tegenspoeden in de handarbeid maakt tot betrachting der deugd bekwaam, en deugd adelt den mensch. Ook met het oog oin do gezondheid te bewaren, is de arbeid noodzakelijk. Ledigheid wekt ver veling en daaruit worden eigenaardige ziekten voortgebracht. Aanschouwt de na tuur alles is aan de strenge wet der wis seling onderworpen, aan voortbeweging, aan werken. Zoo veel te meer wordt liet hoogste en verhevenstc bewerktuigde wezen toegeroepen werk wees arbeidzaam. De weldadige gevolgen van den arbeid blijven ook niet achter, daar de hand des vlijligen zich in zegen en voorspoed mag verheugen. Kan men dit ook toepassen op den veld- arbeider? Vindt hij de toegezegde belooning op zijne noeste vlijt? Voor dengene, wicn hij zijne krachten aanwendt, ja wel; die mag zich in een groolcn zegen verheugen en daardoor in voorspoed en rijkdom. Maar bij de arbeiders mag men gerust zeggeudat zij aan dien zegen welke zijn zoo hard verdienen geen deel hebben. Dit punt is hetdat mij tot de conclusie voertom te zeggendat de veidarbeider de ongelukkigste mensch is op de wereld. Men mag den Esqnimo op zijue sneeuw en ijsvelden den Indiaan in zijne wilder nissen beklagen bun toestand is niet te vergelijken bij den Z.Bevelandschen veid arbeider. De Esquimo's zijn door geboorte en opvoeding aan hun ijs en walrusspek gewoonen de Indiaan mag zich in zijne vrijheid en onafhankelijkheid verlustigen; hij weel zijn honger door list en geweld en door den rijken voorraad der bosschen te bevredigen hij kent niets anders en weet niets beters. Maar de veidarbeider hij, in het land der beschaving, hij is wel zeer diep te beklagen. Vraagt het ieder onpar tijdig beoordeeiaarvraagt het zelfs landbouwer, die door de vlijt van d^rf'^ar- beider zijne schatten ziet vermeerderen vraagt wat een veidarbeider ishet e£|ij}ürig

Krantenbank Zeeland

Sluisch Weekblad | 1867 | | pagina 1