NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VAN WESTELIJK ZEEUWSCH-VLAANDEREN. N°. 48. Zevende jaargang. A0. 1806. Vrijdag 30November. VERVOLG EN SLOT ONZER BESCHOUWINGEN ZEELAND. k Dit Weekblad verschijnt iederen Vrijdag.Prijs per drie maanden voor het voormalig 4de district vau Zeeland f 1,15; voor de overige plaatsen des Rijksfranco per post f 1,30. Afzonderlijke Nummers f 0,10. Prijs der Advertenticnvan 1-5 regels f 0,75 elke regel daarboven f 0,12%behalve het zegel van f 0,35 voor iedere plaatsing. Groote letters naar het getal gewone regels, die zij beslaan. Ingezonden Slukken en Brieven, de Redactie betreffende, benevens Ad*ertentiën en gewone Berichten of Mededeelingen Yan Correspondenten, te bezorgen bij den Uitgever dezes, alles FRANCO, behalve de bekende Correspoudentiën. Wij hebben nog een paar woorden in 't midden te brengen. Dit onzen loon en houding misschien minder gewoon, doch die we toch als stemmen buiten de vergadering, vooral van desbevoegden ook van elders wenschten te hoorenzullen onze lezers opmerken dat we voornamelijk strijden tegen een lid der vergadering en een lid van Gedeputeerde Staten de heeren de Jonge van Ellemeet en van Citters en dat wel (en deze verklariug verzoeken wij wel op 'toog te houden) om beider naam, volstrekt niet om hunne per soonlijkheid: dezelfde mannen met andere namen zouden wij evenzeer bestrijdenmaar beide heeren bezittenzelfs in Zeeuwsch-Vlaandereneene zekere reputatie eervolle zelfs die hunne stem tegenover die van anderen zwaar doet wegen; de heer de Jonge als aristocratisch grondeigenaar die het naar 't oordeel van vele landlieden wel weten zalde heer van Citters dien men een voornaam deskundige achtin zake de boot de Zeeland." Des eersten zwaarmoedigheid is niet de onzeen des laatsten meening is zeer be twistbaar. Wij bepalen ons dus nu bij het slot der zitting en wel by Het voorstel van Gedeputeerde Staten tot wijziging van de begrooting der enkel provinciale cn huishoudelijke iukomsten en uitgaven voorden dienst van 1867, met eene daartoe betrekkelijke nota; alsmede tot wijziging van het besluit der Staten van den 6 Juli jl. betreffende de heffing van opcenten op grond- en personeele belasting ten behoeve dor provincie. Nadat de beraadslaging is geopend, zegt de heer Verhagen, dat hij alsnu wenscht gebruik te maken van de gelegenheidom een kort woord te spre ken betreffende de gedrukte mededeeling van Gedeputeerde Staten omtrent de stoombootdienst op de Wester-Schelde. Zijn doel is nietander maal discussie daarover uit te lokken, maar hij acht zich verplicht een bepaald feit te constateeren^ hetwelk hem toeschijnt in strijd te wezen met de eischen van dien stoombootdienst. In genoemde mededeeling heeft hij gelezen dat het Gedepu teerde Staten aangenaam was te kunnen mededeeleu, dat de stoombootdienst op de Wester-Schelde, niettegenstaande het stormachtige weder vau de maanden Augustus en Septembergeregeld heeft plaats gehad met uitzondering van ééne avond en ochtendreis van Vlissingen naar Breskens en terug, welke reizen niet zijn volbracht, omdat het wegens storm en hooge zeeën geen vaarbaar weer was. In verband hiermede wijst spreker op hetgeen den 30 October heeft plaats gehad aan het veer te Hoedekenskerke, waar op de bestemde dagen, als de stoomboot van Neuzen naar Walsoorden vaartmede wordt aangelegd. Op dien dagdes middags te één uur, was de winddruk volgens de in de Middclburgsche Courant medegedeelde meteorologische waarnemingen21 ponden toen kon de stoomboot aan het veer Yan Hoedekens kerke de voor Neuzen bestemde passagiers, niet tegenstaande de veerman ze met zijn boot voor uitbracht niet opnemenmaar voer zij voorbij^ Daar een winddruk van 70 pond volgens spreker nog gecu storm is cu er dien dag slechts 21 pond drukking was acht hy zich verplicht dit feit te constateeren als eene bijdrage lot de kennis van de ongeschiktheid der boot. De heer Yan Citters beantwoordt den vorigen spreker en tracht daarbij aan te loonen dat de heer Verhagen wel gezegd heeft een feit te willen constateeren, doch zijns inziens daarin niet op de vereischte wijze is geslaagdwant dan behoort men de zaak, welke men constateeren wil, vooraf goed te bekijkente kennen en te begrijpen. De bewering dat een winddruk van 21 pond niet groot zou wezen, noemt spreker onjuist, want bij zulk een druk is de wind zoodanig dat de vaartuigen op de Schelde twee gereefde zeilen hebben. Bo vendien blijkt uit een slaat dat de gemiddelde druk 7, 6, 5, soms zelfs 1 pond bedraagt, zoodat 21 pond wel als ruw weer mag worden aange merkt. Het feitdat de vorige spreker op zijne wijze wenscht te constateeren wasvolgens den heer van Citters ook bij Gedeputeerde Staten bekend, zijnde daaromtrent door den gezagvoerder een rapport ingeleverd. Uit de voorlezing daarvan blijkt in hoofdzaakdat het den 20 October veel waaide en regende en het aan het veer Hoede kenskerke lager wal waszoodat de gezagvoerder der boot dat veer niet heeft durven aandoen. Er is echter meer, volgens den heer van Citters om te constateeren dal het dien dag stormweer wasnamelijk dat de molenaars bij het malen hunne zeilen hebben moeten hergen. Wanneer het de bedoeling yan den heer Verhagen ware geweest om alleen een bepaald feit te constatee rendan had hij volgens spreker, niet moeten willen doen gelooven, dat de boot ongeschikt is. De heer Verhagen verklaart dat hij zijn doel heeft bereikt en hij alleen heeft willen laten be- oordeelen of het medegedeelde feit niet kan dienen tot constateering van de at of uiet geschikt heid van de stoomboot „de Zeeland." Vervolgeus heeft eene gedachteuwisseliug over het bovengenoemde voorstel ten aanzieu der be- grooling plaats lusschen de heeren Moolenburgh en de Jonge van Ellemeet. Eerstgenoemde verklaart dat het in de vorige bijeenkomst door den heer de Jonge van Elle meet gesprokene hem wel tot nadere overweging heeft geleid doch dat hij desniettegenstaande Yoor de aanneming van het voorstel stemmen zal. De reden is dat hij de bezwaren van den heer de Jonge van Ellemeet betreffende de toe komst der provincie niet deelt, llij beschouwt ouder anderen het jaarlijks toestaan van gelden ter voldoening aan aanvragen tot het verleenen van hulp niet als eeu kwaad maar integendeel als een gunstig leeken des tijdswant het zijn uitgaven welke men, iu overeenstemming met het in 1862 aangenomen beginsel, productieve uitgaven mag noemen. Indirect worden daarvan in ruime mate vruchten genoten en zij zijn alleen een gevolg van de zucht om bronnen van wel vaart te openen. Ook ziet spreker geen strijd lusschen de verschilleude belangen, maar samen werking ter bereiking van écn goed doel. Dit blijkt hieruit dat de aanvragen om reatelooze voorschotten tot wogsverbeleriug eerst dan wor den gedaan en ingewilligdwanneer do vragers zeiven zijn begonnen met eigen krachten in te spannen. De heer de Jonge van Ellemeet releveert dat lijj dankbaar is voor de vereerende blijken dat hij gisteren er in geslaagd is, de aandacht zijner me deleden te vestigen op eene zaak van algemeen belang. Ter beantwoording van den heer Moo lenburgh merkt hij voorts op, dat juist het zoo even aangevoerde, dat zij die hulp van de provincie vragen vooraf zelf moeten beginnen met iets te doenhem in zijne geuite meening versterkt. Wanneer ten gevolge Yan die hulp eene verhoo ging van opcenten plaats heeftdau drukt dit op dezelfde menschen die men wenscht te gemoet te komen. Zijns inziens strekt het meerendeel der jaarlijks inkomende voorstellen niet tot ontlasting van den minderen man; integendeelde lasten worden vermeerderd en die vermeerdering drukt niet op eigenaars maar op gebruikers. Als een voorbeeld haalt hij aan dat de bewoner van ze kere gewone arbeiderswoning in deze provincie 3 in de personeele belasting is verhoogd, alleen ten gevolge van de verhooging van opcenten. Spreker blijft in alles bij zijne gisteren kenbaar gemaakte zienswijze volharden. De heer JMoolbnburgh merkt op, dat het ver schil iu zienswijze met den vorigen spreker hoofd zakelijk hierin bestaatdat hij niet, zooals laatst genoemde anderen beklaagt als zij meer geld moeten betalen voor iets wat indirect goede vruchten oplevert: wel echter als de verhoogiug van lasten improductief is. Het door den heer de Jonge van Ellemeet aangevoerde voorbeeld noemt hij ongelukkig gekozen, omdat tegenover die verhoogiug van ƒ3 personeele belasting moet gesteld worden de voordeelen van afschaffing van accijnzen, de vermindering Yan schoolgelden met genot van beter onderwijs dan vroegeren alle verdere directe en indirecte voordeelen. Eene onbillijke verhooging van pachters waarop als gevolg van de vermeerdering der lasten van grondeigenaars gewezen is zal zijus inziens ook geen sland kunnen houden, daar alles dus ook het onbillijke, zijn grens heeft. De heer de Jonge van Ellemeet wil op zijne beurt onder anderen constateeren dat er in deze dageu meer arbeiders ziju dan er gevraagd worden; dat de meeste landbouwers hooge pacht moeten betalen i hetgeen op de inkomsten der arbeiders van invloed is; dat de afschaffing van accijnzen voor de arbeiders niet of althans zeor luttel baat, enz. Ten slotte verklaart hij dat hij zijne ziens wijze niet kan prijsgeven voor volzinnen en woor den die gedeeltelijk op de wetenschap steunen, welke laatste ook hare grens heeft. Nadat de bcraadslagiug is gesloten, wordt over gegaan tot de arlikelsgewijze behandeling der ge wijzigde concept begrooting voor 1887, welke met algemeene stemmen op één na (die van den heer de Jonge van Ellemeet) wordt goedgekeurd tot een bedrag van 329,003.16 in ontvang enuilgaaf. Evenzeer wordt met 21 stemmen tegen 1 (die van den heer de Jonge van Ellemeet) besloten om, overeenkomstig het thans gedane voorstel en met intrekking van het besluit van den 6 Julijl., aan den Koning voor te dragen de heffing van 10 opcenten (iu plaats van 8) op de hoofdsommen der belasting op de gebouwde cn ongebouwde eigendommen over 1867 en op de hoofdsom der personeele belasting over het dienstjaar 1866/67 lot dekking der geraamde behoeften en uitgaven van enkel provincialen en huishoudelijkeu aard voor het dienstjaar 1867, cn Z. M. te verzoeken do heffing van de bedoelde opcenten dc bekrach tiging der wet te doen erlangen.

Krantenbank Zeeland

Sluisch Weekblad | 1866 | | pagina 1