1865-1866. BIEIIWS- EK ADYESTEKTIEBLAD Ml WESTELIJK ZEEUWSCH - VLAAïDERES. Nft. 2. Zevende jaargang. A° J8ö( Vrijdag 12 Januari. s m i s c h smkbla» Dit Weekblad verschijnt iederen Vrijdag. Prijs per drie maanden voor hel voormalig 4de district van Zeeland 1,15; voor de overige plaatsen des Rijksfranco per post f 1.3) Afzonderlijke Nummers ƒ0.10. Prijs der Advertentiën, van 1-5 regels 0,75; elke regel daarboven ƒ0.12'/2, behalve het zegel van 0,31 voor iedere plaatsing. Groote letters naar het getal gewone regels, die zij beslaan. Ingezonden Stukken en Brieven, de Redactie betreffendebenevens Advertentiën en gew'onVfl$rfi?hlea of Mededeelingej van Correspondeut&n te bezorgen bij den Uitgever dezes, alles francobehalve de bekende Corpespondenticn. „In 't verleden licht het heden; in het heden dat wat worden zal! On Anze nieuwjaarswonsch was kort maar welgemeend; de inrichting van ons Weekblad bracht dat op het oogenblik mede, en waarom buitendien veel woordenwaar weinige maar welge meende kunnen volstaan? Daarom volgen wij eene oudo en goedo gewoonte, en zien terug op het verleden, maar hou len nogtans ook het oog op de toekomst gericht. Wat heeft I860 gege ven en beloofd, wat zal 1866 geven en vervullen? Zie laar vragen, die we elkan der deden in den stillen oudejaars-nachl en op den woeilgen nieuwjaars-morgen. Zullen u>h die beantwoorden, wij met onze ervaring in de laatste dagen opgedaan? Neen! Herinneren wij er aan, hoe in ons vaderland belangrijke stappen op den weg des vooruitgangs werden gezet, die heilzame vruchten beloven; hoe in België de gevreesde slag viel, en toch orde en wet en onaf hankelijkheid zegepraalden; hoe in Amerika de broedermoord geëindigd is, en de handel weldra weder zijne zegeningen van daar zal kunnen verspreiden; hoe in ons ludië het regeeringsbeleid tot regeling komt, en hoe men daar vooral verlangend uitziet naar de beschaving des Christendoms, zoodat èo Nederlandèn een groot deel der wereld zich verheugen mag in eene hoop, niet al te zeer op lossen grond gebouwd; herin neren wij er aaphoe hier en daar nog elementen smeulen en gloeien, die storm en aardbeving in de staatkundige wereld zullen veroorzaken; wij voegen bij die her innering, dat alles nog beter afliep, dari menigeen vermoedde! Frankrijk's zwaard rust nog; Italië zet het werk der staatkun dige hervorming voort; de wettige tegen stand in Pruisen is nog niet gesmoord; Engeland versterkt zich in- en uitwendig, en wij mogen de hoop voeden, dal in Oos tenrijk en elders de nationaliteiten hunne zelfstandigheid zullen herwinnen, en de vor sten verstandig genoeg zullen wezen, om de zucht naar alleenheersching op te geven, ten einde liet geluk der volken niet in de waagschaal te stellen. Wel vormen wij ons geene illusiën; wel verwachten wij voor 't oogenblik den wereldvrede niet; maar wij wanhopen niet aan menige ontluikende toe komst en den bloei dier toekomst; wij ver wachten haar van den vooruitgang op stof felijk en zedelijk gebied, van het laatste in de eerste plaats. Er is behoefte aan rust, om tot ware ontwikkeling te komen; levens vragen worden, omdat ze levensvragen zijn, besproken, en van een andere zijde in driesten euvelmoed behandeld. Maar hei- derlei streven, èn liet waarachtige zoeken paar waarheid, om der waarheid wijleèn de grove ontkenning, dip maar al te veel ouze eeuw ontsiert, beiderlei streven is ons ten waarborg, dat een groot doel, de stichting van den algemecnen wereldvrede zal worden bereikt. Zóó komen we tot ons zeivenwant gij en wij, goedgunstige lezers, kunnen elk onze steentjes aan den tempel des vredes aanbrengen Wanneer wij ons zeiven af vragen: Hebt ge behoefte aan rust? Hebt ge behoefte aan verzoening? Is het noodlg, dat er boete gedaan wor.lt voor dwaling en dwaasheid en misdaad? dan kan het ant woord niet twijfelachtig zijnWelnu, ieder onzer, aan den ingang van 1866 staande, beantwoorde zioli zeiven die vragen. Is die terugblik op 1863, die blik in 1866, ook noodig voor ons en ons blad? Wij meenen, ja! Wij hoopten, bij de aan vaarding onzer taak, de getrouwe tolk te zullen mogen zijn van een volksdeel, een land bewonende, deelmakende eener natie, gesteun I door een schitterend verleden, vol hoop voor de toekomst, en wij hebben ons niet geheel bedrogen. Niet geheel bedrogen? Ja, lieve lezer, ons werk was menschen- werk; veelal schoten onze pogingen to kort, omdat ze vergeefs waren aangewend, zoo als eene bittere ondervin iing ons leerde. Daar waar we instemming en goedkeuring meenden te zullen vinden, zweeg men stil op onze roopstcm; elders verhief zich eene enkele stem, doch ze was niet welge vallig in het oor van anderen. De eene plaats achtte zich benadeeld, miskend, ten koste der andere, en toch - wij wilden geene partij dienen, geene plaats boven deze de voorkeur geven. Wij wilden zóó gaarne ons zeiven opofferen voor 't alge meen, en maar we wisten het! we kenden het feil uit de geschiedenis aller eeuwen! het offer werd verdacht, niet aangenomen niet alleen, maar miskend! We wilden zoo gaarne de trouwe tolk onzer volksmeening zijn: die oude sleden, die oude polders, dat Zeeuwsch-Vlaanderen liet gaat ons zoo ter harte eo dan door woord en daad te moeten hooren: Wat wil doch dezo klapper zeggen;' en ziel. dit gebeurde nu, nu reeds, nu wo nog den vinger niet logden op menige wond, ver vuild door mishandeling, op menig onrecht, dagelijks on er ons oog gepleegd, op menig offlciëele leugen, luid uitgetrompet, op menige eenzijdige belooning - maar ge noeg, wij bezwijken nog niet. Wij bezwij ken ook dan nog niet als men onze stem niet hoort, onzen kraclitigen oproep, dat allen, die iets weten wat ten nulte van land en volk kan strekkenzich om ons zouden scharen zich met ons zouden ver eenigen voor het algemeene welzijn. Wij willen openlijk verklaren wij het, wij willen onze pen neêrleggen en ze met liefde hem overgeven, die lust en moed en kracht gevoelt om onze taak op zich te nemen, en we zidlon hem, die ons opvolgt, steu nen en helpenToch welgemoed treden we 1866 tegen, want er fluistert eene zachte stem ons toeGij hebt wel gedaan Gij hebt we! gedaan, te midden uwer ge breken, bij andere inzichten, bij mensche- lijke dwaling en op die stem zegt ons gewetenAmen We treden welgemoed 1866 tegen: ons Weekblad zal de trouwe tolk van West- Zeeuwsch-Ylaanderens bevolking blijven Geen Sluisch, in den zin des eigenbelangs geen Aardenburgschdoor eene toevallige omstandigheid; geen Ooslburgsch, dooreenen gew,lardeerden invloed; geen IJzenÜjkscli, door eene geldelijke protectie; en toch we vreezen nog voor menige dwaling, maar die ons zou kunnen gespaard worden, door ze ons open en ruiterlijk ouder 'toog te brengen. Wat locli heeft steller aan die „men zegts," aan die offleieuse brieven" aan die onderharidsche mededeelingen, dio hij, zander verraad van vrienden, zonder schennis van goede trouw, niet uilen mag? Waarom niet liever hem op den voet ge volgd en weersproken, waar het noodig was? A'óór vijftig jaren was ons gewest louter niets; een enkele verhief, door ze keren invloed, de stem, om ja en amen to zeggen op de menschen in de verte van liooger hand. Thans spreken wij zelve: in Gemeente, Gewest en Staat kiezen wij onze vertegenwoordigers; zelve brengen wij onze belangen voor den troon en liet Ministerie; vereenigingen en vergaderingen worden ge houdenen de drukpers, vreemd verschijn sel onder ons voor weinige jaren, toen honderden nog niet wisten wat eene druk pers was, brengt ze|ve hare stem uit. Zal dat alles ongewaardeerd en vergeefs zijn? Dat verwachten we niet van 1866, omdat we onder menigen en geheimen tegenstand, door onderhands tegenwerken van het ons blad zoo noodige debiet, on dergelijke werken der duisternis, omdat ons, zeggen we, onder dat piles ook recht gedaan werd door mannenop wier oordcel wij prijs stelden, omdat ze, waar ze onze misslagen en dwalingen veroordeeldende lantsjo tevens verschoonden, en wat ons hoven al lief en dierbaar is met ons voor rechl en waarheid streden, ook daar, waar we soins in vormen, vaak ijdele vormen, ver scheel en. En hiermede moed scheppen de voor I860 en volgende, jaren, wenschen wij (Jen lezers heil. I'. S. Wij spraken van werken der duis ternis: als zoodanig kenmerken wij de po ging uit c. d. e., on wij antwoorden mijn heer S. met zoon nuchter volkswoord, dat we meermalen aanwendden, om ons in goed

Krantenbank Zeeland

Sluisch Weekblad | 1866 | | pagina 1