NIEUWS - El ADVERTENTIES! LID VAN WEST 'ËLIJI ZEEBVSGH - VÜU1DERE N°. 52. Zesde jaargang. A° 1855/ Vrijdag 29 December. Aan de Redactie van Sluisc/i Weekblad, /A' Dit Weekblad verschijnt iederen Vrijdag. Prijs per drie maanden voor het voormalig 4de district van Zeeland f 115;- voor de overige plaatsen des Rijksfranco per post f l.'J} Afzonderlijke 'Nummers ƒ0.10. Prijs der Adverlentiën, vau 1-5 regels 0,75; elke regel daarboven 0,12behalve het zegel van f 0,3i voor iédere plaatsing. Grooto letters naar het getal gewone regels, die zij beslaan. Ingezonden Stukken en Brieven, de Redactie betreffende, benevens Adverlentiën en gewone Berichten of Mededeelingè-j van Correspondenten te bezorgen bij den Uitgever dezes, alles franco, behalve dc bekende Correspondentie!). [Nog iets over de Calamileuso Polders ontvangen wij van don lieer IIamjiacher en plaatsen wijom de uitgebreidheidals hoofdartikel. ZEds. opvaltiug dar persona liteit willen wij niet bespreken, in den grond der zaak zijn wij het rno' 7'j\ Ed. eens. Redactie.] Mijnheer de Redacteur! I. Het was mijn voornemen niet, te ant woorden op den zoogenaamden open brief, door LcCtor et Ejieugo in liet begin dei- vorige maand bij den Boekhandelaar A. J. Bronswijk, te Oostburg, uitgegeven, en aan mij gerigt tot antwoord op mijn artikel, geplaatst in de nommers 40 en 41 des loo penden jaargangs van Uw Weekblad, en wel oindnt die brief, zonder in der daad te we derleggen wat ik vroeger heb geschréven eigenlijk niets bevat dan overdreven loftui tingen op bet beheer van don Waterstaat en hatelijke insinuation te mijnen aanzien, die de kennelijke strekking hebben, om mij in een bespottelijk en tevens verachtelijk daglicht te stellen, en daarop wilde -en zal ik ook niet antwoordenook al zonden zoodanige onedele toespelingen in eene ver gadering, waar men met open gelaat tegen over elkander staat, regt geven om liet woord te vragen ter zake van een persoon lijk feit; want de persoon, dia tracht mij te smaden, verbergt zich en schiet van uit zijn schuilhoek zijne giftige pijlen op mij af, en tegen zoodanigen belager is een open lijke strijd onmogelijk. Het belang der zaak echter, gevoegd bij de herhaalde en steeds met groote letters gedrukte aankondiging van dien brief in uw blad, noopt mij om nog eens, ofschoon thans voor de laatste maal, de pen op to vattenten einde aan Ie tonnen wat in dezen waarheid is, en ik veroorloof mij daarom de vrijheid U te verzoeken, mij nog eenmaal een plaatsje in uw geacht blad te willen inruimen. Tot goed verstand dor zaak acht ik het noodzakelijk vooraf op te merken, dat de hoofdstrekking mijner brochure, die aan leiding heeft gegeven tot de tegenschriften van ï.uctor et Eu ergo niet was eeric kri tiek te leveren van het beheer en de han delingen van den Waterstaat in het algemeen en zijne bijzondere doelen, maar om aan te toone.ii de onbillijkheid van den eisch van den Minister van Binnenlandsche Zaken, dat de Staten van Zeeland zullen daarstel- len een reglement van administratie der polders in dat gewest, waarbij bevoegdheid wordt gegeven om, ten behoeve der Caln- miteuso polders, do dijkgeschoten dier pol ders alsmede de subsidiën der achterliggende polders en de provinciale opcenten onbepaald op te voeren, terwijl het beheer dier pol ders geheel berust bij den Minister zeiven, als hoofd van het bestuur van den Water staat; en nog om te doen uitkomen, op grond zoo van de beschrevene wet als van de billijkheid, do verpligting van den Staat om tot het onderhoud dier polders, althans van de daarvoor liggende oevers en zee stranden, bij te dragen, welke verpligting door den .Minister wordt ontkend; en dat derhalve hetgeen ik daarbij heb aangemerkt omtrent het bestuur van dsn Waterstaat, moet beschouwd en beoordeeld worden in verband met de aangeduide hoofdstrekking. Daar nu de Minister luid gezegd, door de bevoegdheid tot het opvoeren van de dijkgeschoten en andere hiervoor aangeduide middelen, te willen leiden tot zuinig beheer, heb ik mij veroorloofd in mijne brochure op te merken, dat de Minister, die als hoofd van het bestuur van den Waterstaat het beheer voert over de Calamituuse pol ders, daarbij zelf dc zuinigheid niet. betracht, en ten bewijze daarvan gewezen eerst op- de dire'ctickceten en d(T Calamiteuse polders Oud- en Jong Breskens, ten aanzien dezer iaatsten in verband met de in mijn oog on doelmatige werken dier polders, en latei- in dit Weekblad, bij herhaling op deze pol ders en daarenboven op het jogt of den boeijer ten dienste van den lijdelijken Hoofd ingenieur in het 11de district, niettegen staande deze buitendien geniet f 1200, 'sjaars ter vergoeding van reis-, verblijf-en bureaukosten, zijnde het maximum, te dier zake aan Hoofd-lngenieurs toegelegd bij liet Koninklijk besluit van 21 November 1851, Staatsblad no. 144; terwijl ik ook nog, in mijne brochure, met een enkel woor.l heb gewezen daarop, dat de ongunstige toestand van sommige polders het gevolg is van de ondoelmatigheid van sommige werken door den Walerstaat bevolen en daargesteld, zoo als: het verlagen ja zelfs geheel wegnemen van paalhoofden en andere vooruitstekende werkenwaardoor de stroom uit het land werd geleid, het maken van .inlagen en het verlaten van bedreigde punten; en dit be schouwd als een gevolg van de veelvuldige afwisseling van het personeel van den Wa terstaat in deze provincie, waardoor zij, geene lokale kennis hebbende, vaak alleen de theorie raadplegen, en dientengevolge werken bevelen en doen uitvoeren, die elders misschien goed zonden zijn, maar hier eene verkeerde werking doen. In de brochure, door Lüctor et Ejiergo liet eerst uitgegeven, heeft hij niet tegen gesproken wat ik omtrent de Directiekeeten heb gezegd: hij heeft gezegd te willen aannemen, dat door den Walerstaat wel eens werken zijn gemaakt, die, op zich zelve beschouwd, den toets der kritiek niet kunnen doorstaan; dat er wel eens eene meening te arbitrair is doorgedreven; dat het verlagen, ja geheel wegnomen van paalhoofden misschien ongunstig op de oevers heeft gewerkt; en dat het personeel in dit gedeelte van Zeeland misschien te veel afwisselt en verandert, en dit nadeelig werkt voor liet verkrijgen ecner zekerë-keaipip,.val wind, golf en stroom; terwijl ook nog, naar aanleiding van hetgene ik had aange merkt, dut het weinigen, die niet lot do administratie van den Waterstaat behooren gegeven is inzage te bekomen van deszclfs beheer, hij erkent, dat in zake de Ca lamiteuse polders niet algefiëele openbaarheid hecrsclit, zooals bij 's Rijks-, de Provinciale- en gemeenteadministratie in Nederland be staat. Men ziet hetwel niet alle, maar toch dé meeste mijner grieven worden door Luctor et Eiiergo óf niet wedersproken óf zelfs toegegeven. Er blijft dus alleen over wat ik heb ge zegd omtrent liet niet zuinig beheer van den Waterstaat in liet algemeen, en meer bij zonder met betrekking tot de werken aan de polders Oud- en Jong Breskens en liet ondoelmatige van deze werken, en dit schijnt L. et E. bijzonder te hebben getroffen, eii aanleiding te hebben gegeven tot zijn eerste tegenscliriftalthans hij noemt dit (zie den titel) een wogrd tot bestrijding van zijn (dat is; liet mijne) oordeel over onze kostbare dijksdefensie en het streven naar zuinigheid bij de uitvoering der werken aan de Calami- j lease polders, door de Ambtenaren van den Waterstaat. En in het geschrift zelf omdat ik ten aanzien van de werken aan de polders Breskens had gezegd (zie blz. 9 mijner brochure) dat de kostbaarste werken niet altijd de beste zijn, doet I,. p.r E. het voorkomen, alsof ik een werk alleen zoude afkeuren omdat het veel geld heeft gekost, en alsof ik al de werken van den Waterstaat, sedert 1814 aangelegd, zoude hebben afgekeurd (zie zijne brochure 515): en vermits dit, mijn geschrift getuigt het, geheel is bezijden de waarheid, zij het mij nu vergund op mijne beurt te vragen: is dit waarheidlievend, is dit eerlijk, is dit humaan Wat ik ten aanzien van de polders Bres kens heb gezegd, betreft die polders in het bijzonder, en is, naar mijne overtuiging, het gevolg daarvan, dat men aldaar werken heeft gemaakt, die, misschien elders goed, daar ondoelmatig zijn, zco als de ondervinding heeft geleerd, en waarbij men dus daar niet bad moeten volharden. Die werken bestaan in eenen kapitalen zeedijk met een' platten buitenberm, aansluitende aan eene vrij steil afloopende steenen glooijing van Vilvoordsclien steenbezet met perkoenpa- len. Bij den eersten hevigen storm, dien dit werk te verduren had, die van De cember 1849, bleek, dat de bijzondere, constructie van hetzelve overstortiiigcn of stortzeeën deed ontstaandie tij hare terug-

Krantenbank Zeeland

Sluisch Weekblad | 1865 | | pagina 1