NIEUWS- Ei ADVERTENTIEBLAD VAN WESTELIJK ZEEUWSCH - VLAANDEREN. ONZE BEGINSELEN EN ONS DOEL N". G. Zesde jaargang. A" 1885. Yk MIISIlShVIHIUI Dit Weekblad verschijnt iederen Vrijdag. Prijs per drie Prijs der AdVertentiën, van 1-5 regels f 0,75; elke re»ol maanden voor het voormalig 4de district van Zeeland 1,15; VrnrllO' 1 O FVIirimrii daarboven f O.W/2, behalve het zegel van 0,3.5 voor iedere voor de overige plaatsen des Rijksfranco per post f 1.3 J 1 JUtlO J# plaatsing. Groote letters naar het getal gewone regels. Afzonderlijke Nummers ƒ0.10. die zij beslaan. Ingezonden Stukken en Brieven, de Redactie betreffende, benevens Advertentiën en gewone Berichten of Mededeelingeu van Correspondenten te bezorgen bij den Uitgever dezes, alles francobehalve de bekende Correspondentiën. „De Redactie heeft met zekere voorliefde dit stuk opgenomen: bet zal haar aanleiding geven om weldra openbaar getuigenis van hare gevoelensvan haar geloof af te leggen." Sluisch Weekblad, Vrijdag 9 December 1864, Nü. 50. IV. Wij hadden, naar onze raeening, dit hoofdartikel geëindigdzoo als dan trouwens tot dus verre volkomen bleek. Wij hadden het geschreven voetstoots zoo als de gang onzer denkbeelden daarhenen stroomde j tochzoo als ons hart ons die ingaf. Wij hebben ons doel en onze beginselen nog maals blootgelegd wij hebben den Lezer al was het dan ook om onzen vaak zoo niet miskendendan toch gewantrouwden persoon mede cenigermate te doen kennen zelfs een blik in onze geloofsovertuiging gegundomdat die van zoo veel invloed was op onze richting. Die richting heeft ons echter niet weèr- houden om den liberalen Candidaat voor de 2o Kamerden Heer Fokker voor te staan en aan te bevelen. Getrouw aan onze richting, hebben wij zelfs geen oogenblik leedwezen daarover gevoeldomdat ook eene onzer grondstellingen isdat men het geloof (vooral wanneer het zich uit, zoo als dat der voorstanders van den Candidaat der behoudslieden) niet in dadelijke toepas sing mag brengen op de politiek. Ons gevoelen over deszelfs inwerking op het politieke levenis hetzelfde als dat over den hedendaagschen zendelingsarbeid in 't algemeen Eerst beschaving dan Chris tendom De Javanen de Bouginezen de Maleijerszijn andere individuen dan de Karenen der Zuidzeede Turkenof de Egvptenaren en l'erzen; evenzoo waren de beschaafde Grieken en Komeinen geheel andere individuen dan het meerendeel der Heidenen van onzen tijd. Zoo als we hoven zeiden dit hoofdartikel was geëindigden we waren er niet op teruggekomenindien we niet een verblij dend verschijnsel hadden aangetroffen in het Volksblad, an 19 Januarij 1S65 N°. 3, eene bron die we dus bij het stellen van ons artikel niet kenden. Het trof ons. Geen wonderI Wij vonden er zooveel van onze eigene denkbeelden in wederdat het ons verheugde I Ja het verheugde ons den nederigen leek, zich geestverwant te gevoelen met een bekend en geacht voor stander van licht en waarheiden waar- achtigen vooruitgang van een man dien wij niet aarzelen een groot man te noemen: den Groninger Hoogleeraar P. Hofstede de Groot. Zijn opmerkelijk stukkrachtig eenvoudig en verstaanbaar voor ieder bevelen wij der aandacht onzer Lezers aan. Én voor sommigen hunnerèn ter meer dere staving onzer eigene stellingen ontleenen wij aan dat stukgedagteekend Groningen op het feest van 's Heeren geboorte1864''ten 6loUe de volgende zinsneden De Heer B. acht het tegenstrijdig dat onze Heer èu volkomen menschèn boven de menschen verheven zou geweest zijn. De ervaringzegt hijleert onsdat een der kenleekenen van 's menschen wezen daarin bestaatdat zijn leven eerst met zijn aanzijn op de aarde begint en dat hij dit van mcnschelijke ouders ontvangt. Ik erken dat de ervaring ons deze kenleekenen van de menschen aan de hand geeft. Maar doet de ervaring alles af? Ik ontken dat men uit haar kan afleidendat deze ken leekenen lot 's menschen wezen moeten belmoren daar zij welligt alleen behooren tot den tijdelijken vorm, waarin hij thans leeft. Het bewijs voor deze ontkenning is niet moeijelijk te leveren. Al wat onze ervaring over de tegenwoordige menschen leertis daarom nog niet aan den mensch als mensch als tot zijn wezen behoorende eigen. Zij leert voorzekerdat elk mensch thans uit ouders geboren wordtmaar is dit altijd noodwendig zoo geweest Dan heeft er nooit één of meer paar eerste menschen bestaan want die hebben zullen zij de eerste geweest zijn niet uit andere moeten ontstaan zijn anders zijn niet zij maar hunne ouders de eerste geweest. „En hoe zijn die menschen weder ontstaan Empirie alleen huldigendekomen wij volgens den geest en bewijsvoering van Dr. Laurillard ten slotte tot de belangrijke ontdekkingdat het menschelijk geslacht in 't geheel niet bestaan heeftdewijl er nooit eerste menschen zonder ouders hebben kunnen zijnen die er toch moesten geweest zijn zouden er menschen kunnen geboren worden. Behoort dus eene geboorte uit ouders niet noodwendig lot 's menschen wezen hoewel wij thans geene menschendan uit ouders zien geboren worden evenmin behoort daartoedat de mensch op aarde leve, al zien wij geene menschen, dan op aarde. Waarom zouden wijdit ligchaam afleggende nog op aarde moeten blijven Die aan de onsterfelijkheid gelooft, onder stelt dat cle mensch zalimmers kan ook op andere wereldhollen leven. Evenmin behoort velerlei anders wat de empirie ons thans in den mensch ver toont tot zijn wezen. Dit ligchaam te hebben, in een huisgezin te leven te eten ons te kleedenvermoeid te wordenlo sterven is nu aan ons allen eigen zal dat altijd zoo zijn Niet alleen onze Heer sprak dit tegen Luk. W 3.436 ook reeds Socrates, in zijn „Apologie", en Cicero, in zijn Somnium Scipionis", wisten het beter. Nóg iets de empirie vertoont ons geen menschof hij is zondaar. En toch behoort de zonde niet tot ons wezen en is zij alleen eene tijdelijke belemmering, welke eens zal overwonnen worden. Alleen uit de empirie van 't geen de menschen nu zijnte besluiten tot hetgeen des menschen wezen isgaat niet aan. De speculatieof het wijsgeerig nadenken moet uitmakenwatin 't geen de empirie ons vertoonthij den mensch tijdelijk vergankelijken alleen vorm isen wat eeuwigonverstoorbaar en eigenlijk wezen der menschen is. Uit deze opmerking trek ik nu het gevolgdat B. het niet met onze ervaring overeenkomstige zonder regt genoemd heeft tegenstrijdig. De Nieuw - Testamentische voorstelling van Jezus komt geenszins over een met de menschen gelijk zij thans op aarde zijnmaar niet van den mensch zoo als hij naar zijn wezen is. Is Jezus zonder aardschen vader geboren dat was Adam ookdie den mensch Adam schiep kon ook den mensch Jezus scheppen. Is Hij zonder eenige smet der zondedit hopen wij door Hem ook eens te worden. Had Hijtoen Hij op aarde leefdereeds vroeger bestaan dat zal ook met ons het geval zijn wanneer wij van hier zijn ver huisd naar een ander oord der schepping Jezus' buitengewone geboorte, zondeloosheid en voorbestaan zijn dus niet tegen het eeuwig wezen des menschen strijdig alleen komen zij niet overeen met den tijdelijken vorm waarin de menschen nu leven. Er is dus groot verschil tusschen Jezus en onsgelijk wij nu op aarde zijn. Daarom wordt onze Heer dan ook nooit in het N. T. aan ons gelijk genoemd maar altijd gelijkvormig. Aan de menschen is hij ongelijk,alleen gelijkvormig; aan den mensch, het ideaal van den mensch is hij gelijk ja wij kennen dit ideaalden volmaakten menschalleen uit Hem. Ik noem dus met het N. V.deu Heer Jezus Christus een volkomen alzijdig mensch en t vens een persoon, die hoven alle memihe i is verheven mensch en ineer dan de menschen. Ook Schumacher heeft altijd evenzoo over den lieer gedacht. Als slotsom van zijn onlangs uitgegeven Leben Jesu" lezen wij aan 't einde, hl. 10 „„die de eenigheid in de verschijning van Christus niet laat geldenheeft altijd eene en de zelfde taakalle wonderen daarheen te brengen dat zij uit natuurwetten kunnen afgeleid worden. Maar de uilkomst is altijd dezelfde namelijk knocijerij waarbij in de wijze om onderstelling te makeneen volslagen gebrek aan kritiek lieersclit. Juist dit is een bewijs voor het lioogere in Jezus' verschijningof voor de zekerheid daMlij

Krantenbank Zeeland

Sluisch Weekblad | 1865 | | pagina 1