VERBINDINGSFEEST NIEUWS - Ei ADVERTENTIEBLAD VAN WESTELIJK ZEEUWSCH - VLAAIDEREN. Ti iiili» w aar dwaal ik in 't verleèn In Yluanderens landouwen N°. 40, Vijfde jaargang. A0 1864. 11® Hl® HES 28 29 ÉS 30 SEPTEBEli 1864. SLllS(ll8WMBHB IJ -I "7*^7 ioff Dit Weekblad verschijnt iederen Vrijdag. Prijs per drie Prijs der Advertentiën, van 1-5 regels 0,75; elke regd maanden voor het voormalig 4de district van Zeeland ƒ1,15; "Vrïutacr *ift ^IpnfpmliAr daarboven 0.1*2'/2, behalve het zegel'van 0,3.5 voor iedere voor de overige plaatsen des Rijks franco per post ƒ1.30 v lijtld^ OU OcjJlcIllIJclplaatsing. Groote letters naar het getal gewone regels, Afzonderlijke Mummers 0.10. die zij beslaan. Ingezonden Stukken en Brievendé Redactie betreffende, benevens Advertentiën en gewone Berichten of Mededceliugen van Correspondenten te bezorgen bij.den Uitgever dezes, alles franco, behalve de bekende Corresponderitiën. OP HET Daar mag mijn zwervend oog geen enkle plek aanschouwen Geen rustpunt, waar dat oog, zoo moê gestaard, zich vest: We donderende zee drijft hare woeste haren Waarop geen enkle kiel vermag te spelevaren Op 't erfwaarvan alleen herinnering ons rest Daar, waar men 't feestlied van de landjeugd hoorde schaatron, Hoort men den sombren toon der losgelaten wuatren En krijschtslechts tuk op buitalleen de droeve meeuw Of waar het bevend riet het hoofd omhoog mag beuren Of de armezwakke bies den slijkpoel op mag scheuren Daar hoort men in den nacht des roerdomps schorren schreeuw. Is dan dit bloeijend erf (zoo pas verjongd geboren) Op nieuw het aklig lot des ondergangs beschoren Zonk gansch een schepping als gedoemd in 't aklig niet Wordt nimmer 't noodlot moè met ons in 't perk te treden En drukt zijn ijzren greep dan eeuwig onze leden Zoodat geen enkle zucht verademing ons biedt Ach treurend rust mijn oog op Groedes tempelkoren - Een steenklompdie zijn kruin komt door de golven boren En Oostburgs stedemaagd treurt op een brokklend puin Het Ylaamsche woudgediert komt door de straten zwerven Om woldrauitgevast door 't naakt gebrek te sterven Alleen de Maagd aan 't Zwin verheft de droeve kruin Alleen de Roodeburg praalt eenzaam aan de reede Door schamel volk bewoondbeweenend vroegren vrede En treurt met Sluis en klaagt om 't geen haar hoofd ontviel. Den sluijer om het hoofd en de oogen rood bekreten De vlechten los gesnoerd op 't eenzaam erf gezeten Beweenen zij 't verleenmet wanhoop in de ziel 1 Beweenen zij 't verleèn Jawen haar banden bonden Aan Ylaanderens fier gewestals teelt derzelfde gronden Waarop de vrijheid in de schuts der leeuwenvaan Haar schoonste altaren vonddoor 't voorgeslacht geheiligd Door zonen van één stam voor trotsch geweld beveiligd Zien zij dien band verscheurd en jammerlijk vergaan. De vreemdling sloeg de hand aan handvest en gezette Do vreemdlingdie verwoed het bloedig slagzwaard wette Vertrapte 't heiligst recht baldadig mot den voet Schond dier gezworen eed bij gruwlijk onrecht plegen, En trok het Ylaamsche volk met zwaard en galgstrop togen .Trad vrijheid op het hart en smoorde haar in 't bloed. „Bij God dat nooit geduld zoo klinkt het langs de zoomen Der oude Scheldeen luid weergalmde 't langs de stroomen Door Ylaanderens noordereind met donderende stem Bij God 1 dat nooit geduldnooit torsclion wij den keten Die Spanjes overmoedten kluister van 't geweten Yoor vrije zielen smeedtgesterkt door helsche list. Zoolang een enkle vonk van moed in 't hart mag gloren Gaat hier het dier kleinood der vrijheid niet verloren En met de hand aan 't zwaard wordt hier het pleit beslist. Wat zal die zwakke hoopwaar Spanjes legermachten Tien duizend in getalop 's veldheers machtwoord wachten Ommet één enklen slag vernietigendte slaan Wat zal die zwakke hoop Die ijzeren cohorten Die't roofgediert gelijkop onze velden storten Met zeis, of dorschtuig, of de ploegschaar wederstaal)? O neengeen bloed gespild 't Waar nutteloos vergoten. Ginds dagen van het Noord de trouwe bondgenooten Die sinds het grijs verleen den landzaat hulpe bièn Zij komen aangerukt! Zie zie de blanke kuiven Bij toovrend zonnelicht als duizend vaandien wuiven Een onweèrstaanhaar heer doet ras den vijand vliêii. De donder gaat het voor en davert langs de duinen Die, siddrend op hun voet, de uiteengestoven kruinen Als poorten oopnen voor den krijgstocht van de zee De golven zijn het, die de zwakke kielen droegen, Wier ijzren mannen eens d' Avila's beulen sloegen En Alva siddren deên ter koninklijke stcè Zij naadren mot den stormvernielen Breskens zanden En scheuren Wulpen los en beukeu Oostburgs stranden En storten over 't erf en Vlaandrens vijand vlucht. De landzaat had dat erf uit schor en zand geschapen Thans roept hij 't golvenheir als bondgenoot te wapen. En geeft dat erf het weêr die dier gekochte vrucht O liever aan de zee vol ongestage vloeden Het veege lijf vertrouwd dan aan des Spanjaards woeden Oliever 't heilig erf bedolven in den vloed Dan dat des vijands trots in Sluis zijn troon zou vesten En de Aardenburger wal met burgerbloed zou mesten Den landzaat van Kadzand zou trappen met den voet. Die landzaat sprak het woord de losgelaten golven Verschenen op zijn wenk, en 't land, in zee bedolven Verkondigde aan heel de aard met onverzwakte stem De fiere Zeeuwschg leeuw volgt Nassau's zegestander, Hij pandt voor goed zijn woord den waren Nederlander En dondert luid in 't rondIk worstel en ontzwom Staarden wij op 't grijs verleden Droevig blij vol zielsgcnot Staar ook op het blijde heden Zacht ontkiemd in 't grijs verleden

Krantenbank Zeeland

Sluisch Weekblad | 1864 | | pagina 1