NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VAN WESTELIJK ZEEUWSCH - VLAANDEREN.
De zaak cler voormalige
Redactie voor den Hoogen
Raad der Nederlanden.
/>x;
N°. 14. Vijfde jaargang. A0 1804.
SMÏHlmiMD
Dit Weekblad verschijnt iederen Vrijdag.Prijs per drie i Prijs der Advertentiën, van 1-5 regels 0,75; elke re»el
maanden voor het voormalig 1de district van Zeeland 1,15; VriiflftO' 1 Anril daarboven ƒ0,121/;,. behalve het zegel van 0,35 voor ieder*
voor de overige plaatsen cles Rijks franco per post f 1.3j f J o xljjl 11. plaalsjug.Groole letters naar het getal gewone regels
Afzonderlijke Nummers ƒ0.10. die ZÜ beslaan.
Ingezonden Stukken en Brieven, de Redactie betreffende, benevens Advertentiën en gewone Berichten of Mededeelingeu van Correspondenten
te bezorgen bij den Uitgever dezes, alles francobehalve de bekende Correspondentiën.
tiaar 's Raads arrest in de rechtsge
leerde bladen wordt medegedeeldgeven
wij bij dezen ton einde aan onze belofte
te voldoen de door den Heer en Mr. W.
A. VAN HOEK, Advocaat te Middelburg
ingediende Memorie van Cassatie
Aan den Hoogen Raad der Nederlanden
Geven met verschuldigden eerbied te
kennen George August Yorstermvn van
Oijen Hoofdonderwijzer te Aardenburg
en Gerrit Pieter Roos Boekhandelaar en
Brievengaardermede wonende te Aarden
burg Provincie Zeeland
dat van hunnentwege den 29 December
achliien honderd drie en zestigop de bij
de Wet voorbeschrevene wijze en binnen
den daarbij bepaalden termijnvoorziening
in cassatie is aangeteekend tegen een arrest
door het Provinciaal Geiegtshof in Zeeland
op 27 December bevorens gewezen in hoo-
ger beroep van een vonnis der Arrondisse-
ments-Regtbank te Middelburg van 29 Oc
tober des jaars achttien honderd drie en
zestig,
dattot staving dier voorzieningrequi-
ranten defi Baad in de eerste plaats tot de
volgende feiten bepalen
datblijkens het arrest in fac/ovast
staat dat de requiranten als verantwoor
delijke Redacteuren van het Sluisch Weekblad,
Nieuws- en Advertentieblad van Westelijk
Zeeuwsch-Vlaanderenin numero dertig
van genoemd Weekblad bij de processale
stukken voorhandenhetwelk verspreid en
in omloop gebragt ishebben doen opne
men een ingezonden stuk waarvan het slot
van den drie en twintigsten en verder de
vier en twintigstevijf en twintigste en
zes en twintigste regel aldus luiden: ,,'tis
maar jammer, dat hij zijne gemeentenaren
soms zoo over 't paard tiltom ze bij eene
andere gelegenheid zeer door den modder
te sleuren
datop grond dezer bewezene feiten
de nu requiranten met tenietdoening van
bet appeldoor het Provinciaal Geregtshof
voornoemd ieder in eene geldboete van
twintig gulden zijn veroordeeldalsmede
in de kosten der procedureten behoeve
van den Staatboeten en kosten solidair
en des noods bij lijfsdwang op hen te verhalen;
dat dit veroordeelend arrest vooral steunt
op de overweging, dat de geïncrimineerde
zinsnededoelende op den Burgemeester
van Breskensvoorkomende in een stuk
waarin op spottenden toon van dezen amb
tenaar en van zijne handelingen bij gele
genheid van een feestter viering van den
jaardag van H. M. de Koningin wordt
gesproken moet geacht worden ten aanzien
van den persoon des Burgemeesters te
bevatten smaadwoorden en beleedigende
uit .rukkingen die eene aangeduide ondeugd
behelzen
dat in deze uitspraak door de requiranten
wordt gezienschending en verkeerde toe
passing van art. 375 van het Wetboek van
Strafregt, ten gevolge der juridieke appreciatie
dan het feitelijke der zaakalsmede schen
ding van art. 8 der Grondwet,
dat de geheel ongemotiveerde bewering
toch zoowel in het vonnis der Arroudisse-
ments-Rcgtbankals in het arrest van bet
Provinciaal Geregtshof te vinden als zou
het doel om te beleedigen - ondanks de
pertinente ontkentenis uer nu requiranten
in de bovenbedoelde zinsne..e liggen opge
sloten den requiranten van allen grond
ontbloot schijnt, even als de bewering,
dat het beleedigend karakter der zinsnede
van zelve zou blijken
dat meermalen toch bij regterlijke uit
spraken in drukpers-delicten is aangenomen
dat de beteekenis of uitleggingdoor een
schrijver aan de door hem gebezigde uit
drukking gegeven moet worden aangenomen
als de warevoor zoo verre zulks niet in
strijd is met de wezenlijke beteekenis der
woorden of den duideljken zin der uitdrukking
dat dit o. a. werd uitgemaakt bij vonnis
der Arrondissements-Regtbank te 's Graven-
hagevan 28 Junij 1847, Weekblad N". 823
welk vonnis bij arrest van liet Provinciaal
Geregtshof vau Zuid-Holland werd bevestigd,
terwijl de door bet O. M. ingestelde cas
satie werd verworpen
dat derhalve hier in casu bad behooren
te worden uitgemaaktdat de wezenlijke
beteekenis der woorden of de duideljke zin
der uitdrukking in bedoelde zinsneue wer
kelijk in strijd was met de opgave der
requirantendat bet stukwaarvoor zij
zich strafregterlijk verantwoordelijk stelden,
slechts eene geoorloofde critiek bevatte op
een feestverslag, hetwelk, blijkens missiie
van den Burgemeester van Breskensbij
de processale stukkenvan kern zeiven
afkomstig waszoodat zijne bij bet O. M.
ingediende klagt derhalve zeer we! uit
gekrenkte eigenliefde, als schrijver van het
gecritiseerd feestverslag, kun vuorlvloeijeu
dat bovendien hier niet uit het oog mag
worden verloren hoe Westelijk Zeeuwsch-
Vlaanderen hetwelk door bijna geene com
municatie-middelen met liet overig gedeelte
des Rijks is verbonden als het ware eene
eigen taal bezitwelke de ruwere vormen
der Ylaamsche taal bijna geheel heeft
overgenomen met andere gewoonten en
gebruikenhetwelk uit de onmiddellijke
nabijheid met België en de geïsoleerde
ligging ten opzigte der andere gewesten
van het Rijk voortvloeit
dat derhalve de vormwaarin de onbe
kende schrijver van het ingezonden stuk
zijne gedachtedat de Burgemeester van
Breskensals steller van het feestverslag
waarop de critiek wordt geleverdzijne
gemeentenaren nu eens bovenmate verheft
en dan weder vernedert, in Zeeuwsch-
Vlaanderen zelve geenszins buitengewoon
scherp is
dat bovendien in de geïncrimineerde zin
snede twee oud Hollandsche spreekwoorden
tegenover elkander worden geplaatst, welke
bij eene taalkundige analysemet het oog
op de eigenaardigheden van het oud Hol-
landschin zijn vroegeren ruweren
vorm onder de bevolking van Zeeuwsch-
Ylaanderen nog bewaard gebleven ten
cenenmale bet beleedigend karakter missen
hetwelk de requiranten daaraan ten hunnen
nadeele door de Arrondissements-Regtbank
en het Provinciaal Geregtshof, zoo onge
motiveerd hebben zien geven
dat de requirantenbij monde van hun
verdedigerbij de behandeling hunner zaak
in hoogcr beroepdan ook met aandrang
hebben gewezen op de omstandigheiddat
hier niet te rade moet worden gegaan bij
liet meer zuiver en verfijnd Iïollandsch
sprekend publiek in meer noordelijke ge
deelten des lands maar bij de Zeeuwsch-
Maamsche bevolking van liet voormalig
vierde district der provincie Zeeland en
bovenal bij de oud Hollandsche spreekwijzen
zelve
dat noch dit laatste noch het voorgaande
cenigszins leiden kan tot de aanneming der
qnalificatie des eersten Regters of van het
Provinciaal Geregtshof, te minder nog met
het oog op de dagbladen en tijdschriften
in het meer verfijnd Hollandsch dialect in
de hofstad zelve 'uitgegeven, welke in
scherpe beoordeeling, spotternij, ironie of
satire nog veel verder gaandan het
Sluisch Weekblad zich in zijne minder fijne
en dubbelzinnigemaar eerlijkeronde
Zeeuwsch-Ylaanische wijze van uitdrukking
veroorloofd heeft
dat hier insgelijks in casu te veel uit
het oog wordt verlorendat de Burge
meester der gemeente Breskens niet in het
algemeen en als zoodanig zoo bepaaldelijk
op eenige beleedigende wijze veroordeeld
wordtmaar slechts aan den schrijver
burgemeester van het feestverslaghij
gelegenheid der jaardag van II. M. de
Koningineene critiek ten deel valt
waaraan hij zich natuurlijk bloot stelde
toen hij als auteur wilde optreden
dat hier in allen gevalle niet aangenomen
kan wordendat er eene te last legging-
heeft plaats gehad van eene aangeduide
ondeugd hetgeen art. 375 van het
Wetboek van Strafregt als noodzakelijk
bestanddeel des mlsdrijfs aanwijst daar
er toch in billijkheid geen redelijke grond