BINNENLAND. HET SUATIË-KAMAL IN HET VOOBÏALIG VIERDE DISTRICT DER HROYINCIË ZEELAND. x vindt men legio meeningendie echter allo daarin overeenkomendat Engeland hem zijn nieuw rijk in geen geval zou guaranderen. En geland vecht niet, of er moet eono vloot (c ver nietigen of een paar sterke punten te veroveren zijn. De eer om andere volken meer to bescha ven, of hetere wetten te verschaffen, is Enge land geen 100,000 p. st. waard. Uit Noord-Amerika is voorloopig nog weinig zeker nieuws. Wel heeft er een bloedig treffen plaats gehadmaar de tijd moet nog lccren of het wel beslissend is geweest. Voor alsnog is het voordcel aan do Zuidelijken. Zeker zal die aardigheid den Noordelijken weêr een generaal kosten. DMir moeten de veldheeren overwinnen of aftreden. De lieer van Eck Indien de vorige spreker hekend ware geweest met do omstandigheden die zich hier voordoen, ik geloof, hij zou niet tot de conclusie zijn gekomen, die hein zich te gen dit artikel doet verzetten. De spreker heeft zich op het standpunt geplaatst, alsof hier alleen aan gunst te denken waredit was doorgaande zijne redenering. Maar leest men de Meinorien van Toelichting en van Beantwoording, dan ziet men dat cr gecne gunstmaar recht wordt ge vraagd. Dut moet hel standpunt van beschouwing zij u. De geachte spreker zegt: het geldt hier een ongewoon subsidie het betreft alleen eenc uit watering en daarvoor wordt nooit van het Rijk subsidié gevraagd. Ik weel niet welke regelen de geachte afgevaardigde zich voor het toestaan van subsdien gesteld hoeft. Maar ik hen steeds van meeding geweest, dat, indien cone zaak van algemeen belang is, maar de localiteit de kosten niet alleen kan dragenzoodat het werk niet zonder hulp tot stand zou komen de Staat hulp moet vcrleenen omdat hij dan die hulp in zijn eigen belang verschaft. Ik geloof dat dit de regel moet zijn en niet de vraag of hel geldt OêHü uitwatering, een grindweg ofeene haven. Do vraag is alleen val.l dit onderwerp onder de cate gorie van zaken, waarbij do Slaat, ecu subsidio vcrleenondezelf gebaat wordt? De geachte spreker hooft met een enkel woord het punt van recht behandeldhij erkentdat bier buitengewone omstandigheden aanwezig zijn, want er is een concessionaris, die zich niet gehouden heeft geachtdooreen verplichting, die spreker quaas- ticusachtom een gedeelte Uitwateriugs-Kanaal te maken. Op dien grond kan ik mij ook beroe pen. De Graaf van Damme had concessie verkre gen tot indijking van gronden.; aan die conces sie was do verplichting verhonden om eene af watering te maken. De erfgenamen van Graaf van Damme hebben aan die veiplichtmg niet vol daan. Nu is do Staat in het genot van de inge dijkte gronden gekomen of zal spoedig in het genot zijn de concessionaris was in de plaats van den Staat getreden; de Staat herneemt zijne rechten nu moet het Rijk voor de uitwatering zorgenniets is eenvoudiger. Maar het is er verre van daan dat do aanvraag tol subsidie al leen op dien grond zou rusten. Als men toch van rechtsvcrplichting, die op den Staat rust, spreekt, dan moet ik doen op merken dat de geachte spreker niet gelet heeft op hetgeen in do stukken te lezen is. Reeds vele jaren geleden in 1798 begon de Staat de uit watering in liet vierde district van Zeeland te verlammen door in het belang van do militaire defensie eene afsluiting de Bakkersdam ge naamd, te maken, waardoor de van het Zwin lot den Brakman looponde uitwatering in twee doe len werd gescheiden ou de voortdurende loop der uitwateriug dcrhalvo aan beide zijden ge stremd werdwaarvan het noodzakelijk gevolg was, dat er gronden moesten aanslibben in do uitwatering en cr rijke polders ten bate van den Staat doch ten koste van de uitwatering ont stonden. Do Regering heeft in do tweede plaats aan don Graaf van Damme gelijk ik reeds zeide, eene concessie lot indijking verleenddoor die con cessie is de Graaf van Damme gekomen in het bezit van belangrijke gronden en die zijn nu reeds in het bezit van den Staat. Do overige moeten volgen. Maar dit alles is ten koste van de uit— wateringswerken in het vierde dist rïcL. Wanneer iuen weten wil welke som de Staat reeds heeft geno ten ten koste van die uitwatering en wat hij bij verkoop van die gronden naar dezelfde evenre digheid zal genieten, dan blijkt uit een staat dien ik hier voor mij heben dien ik aan den vorigen geachten spreker ter inzage gaf, dat die som niet minder bedraagt dan 2,*227,000. lil do derde plaats. De geachte spreker heeft ook kunnen lezen in de Sluissche Courant door hem aangehaald dat de Staat van het jaar 1830 tot het jaar 1837 in het belang van hot algemeen maar ten nadeele van die streek zich meester heeft gemaakt van de watersiaatsinrichliogen al daar van de sluizen en kanalen en dat hij door inundation den natuurlijken loop van het water heeft belemmerd en gestoord en de sluizen voor een groot deel hoeft vernietigd. Waneer ik nu al die omstandigheden zamen neem dan is er groote reden om te zeggen dat de Staat hier slechts een minimum geeft en zoo zeer is daarvan de Regering overtuigd ge weest dat zij zich vroeger voorgenomen had om met eeiie behoorlijke bijdrage, ik erken het niet alleen een uitwaterings- maar ook een scheepvaartkanaal te laten uiakenomdat dit gewest door al die gouvernemeuts-verrich- lingen zeer geleden had zoo zelfsdat men om do sluizen te vinden die uit den grond zou moeten opgraven. Bovendien was door diezelfde handelingen der Regering de communicatie der scheepvaart geheel en al weggenomen. Tot het maken van die uitwaterings- en scheepvaartka nalen zijn zelfs vroeger aanschrijvingen van de Regering uitgegaan, en thans, nu dè zaak zoo matig wordt behandeldnu de Staat zich alleen verbindt om een uilwaleringskanaal te subsidiëren, nu zou aan den Staatdie zooveel ten koste van de belanghebbenden heeft geprofiteerd kunnen gezegd wordengij doet te veel Komt men op liet punt van het geven van snhsidie door Provinciale Staten dan vraag ik of de vorige spreker dat collegio niet uit een zeer onjuist oogpunt beschouwt? De provincie Zeeland draagt "steeds zoo weinig bij zegt hij waaruit is dat bewezen?" Er is gebleken van de meaning hij den Minister van Binnenlandsche Zaken dat er voor de calamiteuse polders te kleine bijdrage wordt betaald en dat d.e toestand behoort "veranderd te worden maar indien ai eens de provincie Zeeland daartoe te weinig mocht bijdragen, dan geschiedt dit nog krachtens de bestaande wet. Die zou dan moeten veran derd worden en is zij veranderd dan zal de Provincie Zeeland de bijdragen betalen die als dan zullen zijn bepaald de geachte spreker kan dus uit den bestaande» toestand niet redeneren dat do provincie Zeeland zich aan eonige ver plichting onttrekt en dat is eigenlijk ook nooit beweerd door den Minister van Binnenlandsche Zaken ofschoon die den bestaande» toestand wil veranderen. Doch al mocht Zeelan t eens in een of ander opzicht te weinig betalen wat het geval niet kan zijn omdat de Regering de pro vincie dan zou kunnen dwingen om aan hare verplichting te voldoen wat heeft het dan nog met deze zaak te maken? Zou do geachte spre ker dan willen dal de onschuldige ingezetenen rondom Sluis gestraft worden voor de hande lingen van een coilogie dat in zijn oog schul dig is? In het onderhavige geval nu bestonden cr geeno redenen voor Provinciale Stalen om bij te dra gen. Ook dit blijkt uit de gewisselde stukken. De Regering heeft wel gesproken van een zeker gedeelte dat door de provincie zou kunnen wor den bijgedragen, omdat de waterstaatswerken die men zich voorstelde te maken zich cenig- zins verder uitstrekten dan waar de Staat zelf zooveel nadeel had aangebracht, maar dat ge deelte dal door de provincie zou kunnen worden betaaldmoest om de opgegeven redetien slechts gering zijn en toen do Provinciale Stalen heb ben geweigerd om in (lil geval subsidie te verleenen, heeft de Regering dan ook van haar voornemen afgezien omdat zij wel overtuigd was dal men zich hier op een ander terrein bevond, dan waar het gewone waterstaatsquaestien geldt, en voor de verplichting der provincie tot subsidie ook maar zeer zwakke gronden waren hij te brengen. En nu voeg ik er hij dat Provinciale Staten van Zeeland, die in gewone gevallen evenzeer subsidiëren als andere provinciale Staten en daarbij niet achterslaan met uitvoerige redenen hebben aangetoond dat zij hier niets konden bijdragen omdat hier de plicht op de Regering rustte om te doen wat de Provinciale Staten in andere gevallen doen zouden. En hoe is nu te dien opzichte de toestaud Dat gedeelte, dat men in het stelsel van den vorigen spreker zou kunnen vorderen vau de Provinciale Staten, komt niet eens ten laste van het Rijk, maar komt ten laste van de ingezete nen de Staat zal er dus niets bij verliezen of de Provinciale Staten al of niet bijdragenen ik vraag dusmot het oog daarop of de bezwaren van den geachten spreker dan zoo overwegend en gewichtig mogen genoemd worden Ik wijs er bovendien op dat de nadeelige toe stand waarin de uitwatering van die streek zich bevindt, reeds dagteekent van 1843. Sedert diea tijd is men daar verstoken van eene goede uit watering en jaarlijks worden daardoor aanzienlijke nadeelen ondervonden men hangt af van de goedwilligheid der Belgische autoriteiten die wel zoo goed willen zijn om te dulden dat men eenig water door do Belgische kanalen Iaat af- loopendech eerst als het Belgische water is weggevloeid. De erkenning dat het hier een bijzondcren locstand betreft, en in dezen bijzondere ver plichtingen op den Staat rustenis ook niet nieuw. Uit het Verslag aan den Koning over de openbare werken over 1830—18Ö3 blijkt, dat reeds toen de verplichting van het Rijk door den Minister van Binnenlandsche Zakeu is erkend. En ook in de volgende verslagen wordt door de elkan der opvolgende Ministers die verplichting eveneens erkend allen komen lot dezelfde conclusie dat men hier moet handelen gelijk ons thans wordt voorgesteld. Ten slotte nog'een woord omtront de verklaring door den Minister gegeven betref fende de plannen der Regering ten aanzien van de gronden behooreude tot de Concessie van Damme. Ik geloof dat de Rogering ook hier ep den goeden weg is omdat ook zij meent dat het wenschelijk is, dat de bezwaren, die ten aan zien van de Erven van Damme zich voordoen, worden uit den weg geruimd vóór den verkoop van gronden, daar anders de koopers waarschijn lijk niet de volle waarde voor de gronden zouden geven en de schatkist dus aanzienlijk zou wor den benadeeld. Ik geloof ook dat hot wensche lijk is, zoo als de Regering zich dat voorstelt, dat de gronden in kleine kavelingen worden ver kocht omdat ze anders noodzakelijk zouden moeten komen in handen van ingezetenen van het naburige Rijk. De Regering weetdat do Staat bij het bezit van geen enkel plekje gron ls zooveel belang heeft als bij het bezit van die smalle strook op den linkeroever der Wes- terscheldeomdat hij daardoor meester is van dien stroom, liet is daarom van groot belang, dat van de zijde der Regering gehandeld wórde op eene wijze, dat dit land altijd met eerbie diging van goede regels van bestuur zooveel mogelijk blijve in handen van ingezetenen van dezen Staat. SLUIS 12 October. De arrondissements recht bank te Middelburg heeft den 9 dezer bij verstek uitspraak gedaan in de zaak van de heeren Jo hannes Schansman Boekdrukker te Sluis; George August Vorsterman van Ooijen, Hoofdonderwij zer te Aardenburgen Gerrit Pieter Roos Boekdrukker en Brievengaarder te Aardenburg. Blijkens het verslag van de behandeling dezer zaak in liet nommer onzer Courant van 3 dezer is de eerste beklaagd van in liet door hem ge drukt Sluisch Weekblad, in het nommer, van 24 Ju!ij 1883, hetwelk Verspreid is, te hebben op genomen en do beide anderen vau ais ver antwoordelijke redakteurs van dat Weekblad te hebben doen opnemen een ingezonden stuk geteekend een dwarskijkerbevattende ten aan zien van den burgemeester van Breskeus P. J. van Santen de volgende beleedigende zinsnede 't is maar jammer dal hij zijne gemccntenaren soms zoo over 't paard tiltom ze bij eene an dere gelegenheid zeer door den modder te sleu ren." De rechtbank heeft bij haar vonnis aangeno men dat uit de bekentenis der drie beklaagden voor den rechter-eommïssaris en uit de verkla ringen der getuigen is gebleken dat het N°. 30 van het Sluissche Weekblad van den 24 Junij jl, is verspreid en in dat nommer een stuk voor komt geteekend een dwarskijkerhetwelk als beleedigend voor den burgemeester van Bres- kens moet worden aangemerkt. Daar de eerste beklaagde heeft verklaard hel geïncrimineerde stuk, hetwelk hem door dc twee andere beklaag den als verantwoordelijke redakteuren ter plaat sing in het Sluisch Weekblad was toegezonden niet te hebben gelezen dan nadat het reeds was verspreid zoo is het den rechter niet overtuigend gebleken dat hij daarvan kennis dragende het bedoelde nommer heeft verpreid. Daar alzoo het hoos opzet van den eersten bek'aagde is ge bleken verklaart de rechtbank hem bij verstek niet schuldig aan het hem ten laste gelegde feit en spreekt hem derhalve vrij. Ten opzichte der heide andere beklaagden heeft zij de schuldplichtigheid in hunne hoedanigheid van verantwoordelijke redakteuren van genoemd Weekblad, aangenomen en hen veroordeeld ieder tot cent geldboete van 20 en in de kosten, zoo noodig to verhalen bij lijfsdwang. SLUIS, 15 October. Jl. Vrijdag is de aanbeste ding van het maken van den grindweg vau Sluis naar Nieuwvliet, met een zijtak naar Retranche- ment, goedgekeurd en het werk gegund aan den heer D. Tholenste Hoek. Z. M. heoft op verzoek eervol ontslag ver leend aan den heer jhr. de Koek. als directeur van het Kabinet des'Konings en hem benoemd tot minister van staat. Uit eene goede bron wordt gemeld, dat liet 2de reg, inf. met Mei 1864 van Zeeland naar Maastricht zal worden overgeplaatst. In een vorig nommer is melding gemaakt van eeue belangrijke ontdekking door den hetrHooi- brenck oorspronkelijk Hollander, in Frankrijk «redaan en reeds met hot beste gevolg in toepas sing gebracht, tot kunstmatige vermeerdering der araanproductie, door middel van in honig gedoopte franje, welke in den bloeitijd over den akker gesleept wordt. Naar wij vernemen heeft de uitvinder dezer dagen, vergezeld \an een land-

Krantenbank Zeeland

Sluisch Weekblad | 1863 | | pagina 2