Weekend Prof. dr. A. Weijnen, de éminence grise van de Nederlandse dialectologie ry Tweedehands vogelnestje Heks Vandaag vindt de vierde Neder landse Dialectendag plaats. Als steeds in Den Bosch en weer in het Provinciehuis. Centraal in de ochtendpresentatie staat de RND, de zestiendelige Reeks Nederlandse Dialectatlassen die in de jaren twintig op initiatief van de Vlaamse taalkundige Blancquaert startte en eerst on langs voltooid is. Een van de sprekers is prof. dr. A.Weijnen, indertijd een der enquêteurs voor Blancquaert. DE STEM i i i ii ZATERDAG 15 MAART 1997 £2 PËSTEM Door Dirk Vellenga 9 Gymnastiek op de lagere school, ja, ik weet het nog goed. De meester liet de jongens op het schoolplein een potje handballen, terwijl de meisjes zich in de klas wijdden aan nuttige handwerken. Op een mooie dag kregen we gym op het veld. Dat was een kwartiertje fietsen van de schooi. De meester - nota bene het hoofd der school - ging niet mee. Hij wees een leerling aan die de fluit kreeg en de voetbal wedstrijd maar moest leiden. Op ons rapport kregen we allemaal een zeven. Dat was in de jaren vijftig en ik heb het idee dat het sinds die tijd niet anders is geweest. De lagere school werd basisschool en de meester werd leraar, maar aan beweging onder verantwoorde supervisie werd nooit veel aandacht besteed. Er is nog nooit een volledige klas omgeturnd tot een club pure top sporters. Nu schijnt daar opeens iets aan gedaan te moeten worden. Tweede Kamerleden hebben basisscholen bezocht en de gymlessen gevolgd. Ze hadden kennelijk veel uurtjes over en wilden volledig ingelicht worden over het beproefde bokje-springen, vogelnestje ma ken en ritmisch kegelzwaaien. Ze keken toe en von den het levensgevaarlijk. Er moeteen specialist ko men, een echte, lenige gymleraar met EHBO-dipio- ma. Een docent in een krap joggingpak kan zo'n klus beslist niet aan, zo lieten ze de media weten. Kamerlid Mieke Sterk deed in het Journaal een paar lichte oefeningen. Ze maakte een jammerlijk stram me indruk en dat was opvallend, want ze was ooit een atlete van allure. Je mag aannemen dat ze vroe ger flink haar best heeft gedaan tijdens de gymles sen. Anders word je geen hardloopster. Maar ze heeft er niks mee gedaan. Integendeel, ze heeft haar best gedaan om alle vormen van soepelheid van zich af te schudden. Eerder stonden politici al te roepen dat er veel meer computers in de klassen moesten komen. Leraren moeten er niet veel van hebben, ze zijn waarschijn lijk bang voor kortsluiting en dan moeten ze zelf ai- les weer repareren. Maar de kinderen zitten er om te springen, omdat ze thuis ook veel liever compute- ren dan afwassen er) hyn kamer opruimen. In Den Haag weten ze dat er helemaal geen 'geld voor is en dan komt Tineke Netelenbos met het plan "tweedehands he's aan Te fatén rukken. Afdankëffjès van het bedrijfsleven, bakken van justitie vol uiterst gevoelige informatie. Met andere woorden: de jeugd maakt via weggegooide apparaten de opstap naar de grote maatschappij. Zoiets zal er ook wel weer bedacht worden voor de gym-leraren. Er is geen geld voor ordentelijke sala rissen en dus komt de staatssecretaris uit bij het cir cuit van tweederangs sportfiguren. Incapabele fy- sio-therapeuten en gymnastiek-docenten die tijdens de lessen steevast handtastelijk worden, zullen op de leerlingen worden losgelaten. Het valt nu al te voorspellen welke oplossing de scholen hebben voor het probleem van de kinderen die krukken en sukkelen op de elektronische snel weg en de toekomst in de verte zien verdwijnen. Daarstaat-ie in de gymzaal! Een tweehands compu ter met een bewegingsprogramma van ongeveer vijftig minuten voor de kinderen! Alle problemen opgelost met één druk op de knop. Stijve staatslieden weten niets van de zweetlokaien van het gewone leven. Ze beseffen niet dat soepele hardlopers later heel gemakkelijk terecht kunen ko men in een achterstandssituatie. Langzame leerlin gen worden later niet zelden snelle jongens, maar dan van het type rijke luilakken in sportauto's, die alleen maar aan een wandelsport als golf doen. Die Kamerleden moeten zelf veel meer bewegen. Dat is de les die ik uit hun onderwijs-avonturen trek. In een paar seconden het wandrek in, twee keer rond het voetbalveld rennen en dan een wandeling van een uur of vijf in een vervallen stadswijk. Laten wij ze als kiezers maar eens flink achter de vodden zitten. En dat kan best zonder diploma, ik weet dat dat ook werkt, want de jongen die van de hoofd- meester destijds die wedstrijd moest fluiten, dat was Een leven in kaart Door Camiel Hamans M ijn vak verraadt zich in zijn eerste M I woorden. De éminence grise van de Nederlandse dialectologie prof. dr. A. Weijnen beschrijft zichzelf in termen van verklein en voornaamwoorden. „Ik kom uit Fijnaart, een dorp van het verre West- Brabantse land, maar met een dialect dat net een ietsje meer Hollandse dan Brabantse trekken vertoont. Ze zeggen er op zijn Hol lands 'huisje' en niet 'huiske' en het stereotie pe Brabantse 'ge' hoor je er evenmin. In Fij naart is het 'wat dei je', in plaats van 'wat hedde ge gedaan'. Het gebied is pas in de zes tiende eeuw ingepolderd, daardoor komt het." „In de wieg gelegd voor het dialect en de dia lectologie ben ik in feite niet. Vader was hoofd van de plaatselijke lagere school, maar niet afkomstig uit het dorp, zelfs niet uit de streek. Hij was van het Zeeuws-Vlaamse Hoofdplaat, vlak bij Breskens. Mijn moeder was wel een Brabantse, maar uit de omgeving van Breda. Echt veel plaatselijk dialect heb ik niet gesproken. Mijn middelbare schooltijd heb ik namelijk weer heel ergens anders door gebracht. Op de kostschool van Rolduc, in het uiterste Zuidoosten, achter Kerkrade. Een voor dialectologen interessant gebied. Het ligt aan gene zijde van de Benratherlinie, de grens tussen Duitse en Nederlandse dialecten. Op Nederlandse grondgebied komen daar een aantal voor het Hoogduits kenmerkende ver schijnselen voor. Men zegt daar 'jelaufe', ter wijl het een enkele kilometer meer naar het westen 'jelofe', 'gelopen', is." „Roukens, de bekende Limburgse dialectken ner, heeft zich uitvoerig met Kerkrade en Rol duc bezig gehouden en gevonden dat er nog tot in het begin van deze eeuw nauwe politiek culturele banden met Duitsland waren. In 1910 werd er bijvoorbeeld in de parochiekerk van Kerkrade nog steeds en uitsluitend in het Duits gepreekt. Ik had het nog bijna kunnen meemaken. Ik ben van 1909 en toen ik naar Rolduc ging, was de Duitse catechismus nog niet lang van de lagere schoolbanken verdwe nen. De plaatselijke dialecten heb ik op Rol duc natuurlijk wel gehoord. Klasgenoten die uit de buurt kwamen, spraken hun 'plat'." Kaarten „Dat de keus op Rolduc viel, had natuurlijk niets met enig dialect te maken. Van vader mocht ik of naar Roosendaal, waar het plaat selijk lyceum net een jaar bestond, of naar het befaamde internaat van Rolduc. Ik had, en dat is de rest van mijn leven zo gebleven, veel interesse in aardrijkskunde, vooral in land kaartjes. Op een ervan had ik Zuid Limburg gezien. Daar stonden mooie heuveltjes op. In het vlakke West-Brabantse had je die niet, dus ik dacht 'dit is de kans van je leven'. Zo doende werd het Rolduc. Na twee dagen had ik spijt ais haren op mijn hoofd, het knaapje van elf jaar en acht maanden dat ik was had het niet meer van heimweh. Dat is over ge gaan. Toen ik na zes jaar naar Nijmegen ver trok, vond ik het jammer dat deze periode af gelopen was." „Op Rolduc had ik les van de traditionele sti mulerende leraar Nederlands. Die wekte mijn belangstelling voor letterkunde. Tot mijn kandidaats heb ik voor mezelf de fictie volge houden dat ik Nederlands studeerde vanwege mijn literaire belangstelling. Van Ginneken was de hoogleraar, zowel in taal als letter kunde. Die letterkunde gaf hij op een zeer ori ginele manier, waardoor hij ook belangstel lenden van buiten trok. Maar zijn taalkunde- colleges waren zeker zo boeiend." „Op een gegeven moment in een pre-kandi- daatscollege vroeg Van Ginneken aan de twintig aanwezige studenten 'zeven' in hun dialect voor hem te zeggen. Voor de een was het 'zeven' en voor de ander 'zeuven' met lip ronding, een geval van Hollandse expansie volgens Van Ginneken. Uit de hand tekende hij op basis van de antwoorden een taalkaart op het bord. En dat kaartje, samen met de ve le andere die op college getoond werden, be paalde mijn keuze opnieuw. 'De regenboog kleuren van Nederlands taal' door Van Gin neken en Endepols verscheen in herdruk in die tijd. Dat ben ik gaan lezen. Ik raakte on der de indruk van de dialectverschillen, de grenzen tussen 'hoes', 'huus' en 'huis' bijvoor beeld. Ik heb toen aan Van Ginneken gemeld „In de wieg gelegd voor het dialect en de dialectologie ben ik in feite niet. dat ik me in de taalkunde wilde specialiseren, met name in de dialectologie, hoewel ik zelf nauwelijks dialect sprak." „Mijn liefde voor kaartjes kon ik bij Van Gin neken volledig kwijt. Ik werd onbezoldigd as sistent. Elke week moest ik een paar taai kaartjes maken. In die paar jaar heb ik wel materiaal voor een 2000-tal onder ogen ge had. Het werd de basis voor mijn doctoraal scriptie. Er was een prijsvraag ingesteld door een Rotterdamse maecenas. Die kwam veel in Zundert en had de Universiteit van Nijmegen gevraagd of hij geen prijs mocht uitloven voor onderzoek naar Brabantse dialecten. Dat heb ik met die bekroonde scriptie op me genomen en voortgezet in mijn dissertatie over de dia lectgrenzen in Brabant. Zelf sprak ik te wei nig dialect, maar via mijn familie en die van mijn latere vrouw kwam ik aan informanten. Mijn verloofde woonde in Asten, zij kon me dus aan betrouwbare invullers in het oosten van Noord-Brabant helpen. Mijn moeder had voldoende relaties in de streek rond Breda. Bij elkaar hebben aan de schriftelijke enque- te voor mijn scriptie een dikke honderd per sonen meegewerkt." Enquêtes „In 1934 studeerde ik af. In Nederlands en ge schiedenis en net als bij mijn kandidaats, cum laude. Toch kon ik geen baan krijgen; het was de crisistijd. De enige mogelijkheid die zich voordeed, was hospiteren; dat betekende dat je onbetaald les gaf, de aangestelde leraar zat thuis. Na anderhalf jaar was er eindelijk een vacature aan het eertijds door mij versmade lyceumin Roosendaal. Ik ben daar tot 1946 aan verbonden geweest. Het laatste jaar als rector." „Ik ging weliswaar het onderwijs in, andere mogelijkheden waren er immers niet, maar ik had me desondanks voorgenomen verder te gaan met mijn onderzoek. Met Van Ginneken had ik afgesproken bij hem te promoveren op de Brabantse dialectverschillen. Ik had echter meer materiaal nodig dan voor mijn scriptie. Ik begon weer met een schriftelijke enquete. Vader had veel kennissen in het onderwijs. Collegae die hij kende werden aangeschreven en die gingen met mijn vragenlijst de boer op. In Heeswijk zat een pater die een grote be langstelling had voor dialecten. Hij heeft me enorm geholpen. Op het klein seminarie van zijn orde zaten nogal wat jongens uit de lage re stand. Via zijn leerlingen kreeg ik zo gege vens voor een dertig a veertig dorpen." „Vervolgens ben ik op de fiets Brabant inge gaan. Het café in en na wat biertjes aanbieden was er altijd wel iemand die je een uur te woord wilde staan. Voor Van Ginneken ging het echter te langzaam. In de loop van 1936 kreeg ik een brief van hem. Wanneer de dis sertatie nu kwam? 'Begrijp je niet dat het al leen maar uitstellen je nadeel berokkent? In het vak zullen ze zeggen dat Weijnen drie jaar nodig heeft om de fouten uit zijn werk te ha len.' Hij stelde een ultimatum. Het boek moet er komen in 1936, anders ga je maar naar Lei den of Utrecht." „Het is toch 1937 geworden. We kregen wat problemen. Het was net de tijd van de spel lingwijziging Marchant en het gedeeltelijk te rugdraaien daarvan door Slotemaker de Bruine. Van Ginneken die in zijn jonge jaren tot het veranderingsgezinde Kollewijnse kamp behoord had, was geheel van mening veranderd. Hij stond erop dat de dissertatie volledig in de oude spelling zou verschijnen. Er stonden al honderd pagina's in het lood. Die moesten helemaal opnieuw gezet worden. 11 Juli 1937 ben ik gepromoveerd. 3 Augustus zijn we getrouwd, vader wilde graag dat we wachtten tot ik klaar was." „Niet veel later, of het 1938 of 1939 was, weet ik niet meer, vroeg Blancquaert mij voor zijn 'Reeks Nederlandse Dialectatlassen', RND, het deel over West- en Midden-Noord-Bra bant te verzorgen, het latere deel 10 uit 1952. De paar verschenen delen kende ik natuurlijk wel, maar er echt mee gewerkt had ik niet. Ze beschreven namelijk dialecten uit het Vlaams-Brabantse gebied. De hele set van zestien delen heb ik overigens nog niet. Ik ge bruik er een stuk of tien en die staan in mijn kast." „Het was een vererend verzoek en daarom nam ik het graag aan, maar er zaten toch ook een paar moeilijke kanten aan. Ik had me in tussen gestort op mijn eigen wetenschappelij ke studie, mijn boeken en mijn artikelen en ik was gewend aan mijn eigen werkwijze. Voor de RND moest ik zijn stramien volgen en er zaten nogal wat dialecten bij die me niet ver trouwd waren. Blancquaert had het taalge bied in nogal uniforme vlakken verdeeld en dat betekende dat ik er een behoorlijk stuk van Gelderland en de Zuid-Hollandse eilan den tot en met Vlaardingen en Rhoon bij moest nemen." „Voor de RND waren opnames ter plekke ver eist. Niet met de bandrecorder, want die be stond nog niet, maar met een vragenlijst die je FOTO GER LOEFFEN bij de mensen thuis zelf invulde. Honderd en vier moest ik er doen en dat betekende dat ik elk vrij moment voor hem op pad moest. Erg veel zin had ik daar niet in, want dat zou be tekenen dat mijn eigen werk voor jaren stil lag. Daarom, en door de oorlogsjaren waarin je niet op pad kon, heeft het werk aan deel 10 betrekkelijk lang geduurd." „Toen ik in 1946 aan de MO-opleiding van de Leergangen werd benoemd, ging het onder zoek sneller. Dat was een prachtige baan. Ik kreeg een volledig salaris, maar de helft van de tijd had ik vrij voor eigen studie. Op woensdagmiddag moest ik bijvoorbeeld vier uur les geven in Utrecht. Dan nam ik daarna de bus naar Tiel of zo, deed op donderdag mijn opnames in de buurt en was op vrijdag weer thuis." „Om aan goede informanten te komen in de gebieden die me niet vertrouwd waren, was lastig. Ik kende er niemand. Een Leidse vriend met een boerenachtergrond van de Zuid-Hollandse eilanden schoot me te hulp. Via zijn introductie lukte het me bij de juiste mensen binnen te geraken." „Veel van die informanten wisten zelf niet of ze nu dialect spraken of algemeen Neder lands. De laatste vraag van de enquete van Blancquaert luidde 'hoeveel mensen spreken er in uw dorp dialect of algemeen beschaafd'. Ik herinner me dat ik ergens aan de Lek in de voormiddag op de zuidoever met mijn vra genlijst rondging en in de namiddag aan de overkant. Er was absoluut geen dialectver schil tussen de twee plaatsjes, maar op de ene oever antwoordde de informant dat iedereen op het dorp dialect sprak, terwijl aan de over kant het in onvervalst dialect gegeven ant woord luidde 'niemand'. De proefpersoon dacht dat hij en zijn buren allemaal algemeen beschaafd spraken." „Informanten hadden het bij het onderzoek voor mijn proefschrift al gek gevonden dat je huns inziens naar de bekende weg kwam vra gen. Je stelde immers geen open vragen, maar lokte antwoorden uit. Je vroeg bijvoorbeeld 'wat zegt u 'big' of 'bag', 'handig' of 'hendig'. Na een paar van dat soort vragen, kreeg je vaak als reactie 'waarom vraagt u dit, u kent de antwoorden eigenlijk toch al.'" Hoogleraar „Van Ginneken overleed in 1945, nog geen ze ventig jaar oud. Over profielen en dergelijke werd in die tijd niet nagedacht. Er werd geke ken wie er in de faculteit paste en of zijn werk niveau had. Voortzetting van de dialectologi sche traditie die Van Ginneken en Schrijnen te Nijmegen gevestigd hadden, was daarom geen vereiste. De faculteit bleek weinig trek in me te hebben. Ik was in hun ogen te veel een leerling van Van Ginneken en die had de mensen tegen zich in het harnas gejaagd door te veel de nadruk te leggen op ras en erfelijke factoren. Daarmee probeerde hij de taalver schillen te verklaren. Dat soort theorieën lat natuurlijk niet goed in die dagen en waar schijnlijk heeft men gedacht dat ik Van Gin- nekens opvattingen zou gaan verkondigen „Dat ik me behoorlijk verwijderd had van Van Ginneken, was de faculteit blijkbaar niet opgevallen. In mijn dissertatie distantieer ik me bijvoorbeeld duidelijk van de wilde pre- Baltische of pre-Slavische basis die Van Gin neken aannam om taalverschillen hier te ver klaren. En dat ik in de oorlog als gijzelaar in kamp Haren heb gezeten, was hen eveneens ontgaan." „Toen ik twaalf jaar later wel hoogleraar werd, heb ik overigens Van Ginnekens idee nog eens proberen te toetsen. Ik ben begonnen aan een onderzoek naar de erfelijke voor ontronding. Het bleek al snel op niets uit te lopen. In het Noord-Duitse taalgebied heb ben de sprekers zonder twijfel platte lippen en toch vindt er nooit ontronding plaats. Van de invloed van ras op taalontwikkeling geloot ik daarom heel weinig meer." „Als eerste kwam Reichling op de Nijmeegse voordracht. De algemeen linguïst die later hoogleraar aan de Gemeente Universiteit van Amsterdam zou worden. Reichling was toen nog jezuïet en waarschijnlijk vermoedde hij al dat niet lang meer teblijven. In het katho lieke milieu van Nijmegen zou dat tot proble men geleid hebben en daarom heeft hij de be noeming niet aanvaard. Michels, mijn voor ganger aan de Leergangen, kwam daarna in beeld, hoewel hij veel meer filoloog en Von delkenner was dan taalkundige. Hij is hoogle raar geweest van 1946 tot 1958. Vervolgens ben ik toch benoemd. Michels had aan lectstudie niets gedaan. Het materiaal dat er nog was, moest van hem bij mijn komst van overal vandaan bij elkaar gezet worden, het zou anders zo'n rare indruk maken." Gepolst „Ik was gepolst of ik interesse had in het pro fessoraat. Solliciteren deed je in die tijd niet of je moest bij voorbaat je kansen willen ver gooien. Wat de precieze leeropdracht was, wist ik zodoende niet. Tot mijn verbazing bleek dat Nederlandse en tevens vergelijken- delndógerfnaanse taalkunde te Lijn. Voor het tweede deel voelde ik weinig, want op dat ge bied achtte ik mezelf geen specialist. Ik kreeg echter het dringende advies me daar niet druk over te maken. Michels had het onderdeel geïnterpreteerd als enige kennis van het Go tisch met wat achtergronden van het Indoger maans. Dat heb ik toen ook maar gedaai „Een jaar of acht negen later was ik voorzit ter van de faculteit. Ik moest de begroting verdedigen in het Curatorengebouw en kreeg tijdens dat gesprek de tip dat er een mogelijk heid bestond een leerstoel dialectologie in het leven te roepen. Drie jaar later kwam die leer opdracht er, ik heb toen ontzettend getwij feld. Moest ik dat hoogleraarschap zelf aan vaarden of moest er een ander op die post ko men. Als hoogleraar Nederlands kwam ik elk jaar voor honderd nieuwe studenten te staan en ik had dus de gelegenheid ze voor de dia lectstudie te winnen, anderzijds was de c lectologie mijn grote hobby. Daar heb ik toen na lang aarzelen voor gekozen." „Met de woordenboeken van de Brabantse en de Limburgse dialecten, waar ik ai een tijd mee bezig was, kon toen aan het nieuwe insti tuut door mij en mijn medewerkers verder ge werkt worden. Met het Brabantse woorden boek ging dat voorspoedig, het Limburgse le verde problemen op. Bij mijn afscheid in 198# leek de universiteit de voortzetting dan ook niet te willen garanderen. Het geluk 1 echter een handje. Vlak voor mijn emer kwam ik bij de presentatie van het Gronsfeld- se woordenboek Sjeng Tans weer tegen. Voor- j malig Partij van de Arbeidvoorzitter en ka merlid en toen voorzitter van het bestuur val de Universiteit Limburg. We kenden elkaar j nog uit onze Van Ginnekentijd. Hij was twee jaar jonger en ik heb hem begeleid als men tor-assistent. Tans hield zich al jaren nie' meer bezig met wetenschappelijk onderzoek, maar voor zijn oude liefde, de dialectologie, had hij nog steeds een warm plekje. Zeker41 het ging om Limburgse dialecten, hij wasi®' mers, een jaar na mij, gepromoveerd op oe& oglossen, de dialectgrenzen simpel gei"'" rond Maastricht. In feite was toen de za een vloek en een zucht geregeld. De Net»' landse provincie Limburg namen de financie-1 ring op zich, later deed Belgisch Limburg 00^ mee en Nijmegen wilde vervolgens de r®8 op die basis graag continueren." „Mijn derde grote project, de Europese ta atlas die ik in 1971/72 opgezet heb, is voor Nijmegen en zelfs niet voor Neder»8 1 behouden kunnen blijven. De leiding van 8 ze mammoetonderneming is persoonsgeW^ den. Ik kon er zelf niet mee doorgaar geldschieters wilden om begrijpelijke I ven graag een jongere, die de voortzet®» voor jaren kon garanderen. Die jongere toch ervaren collega heb ik gevonden persoon van Alinei, een Italiaanse boogie® in Utrecht. Toen hij terugkeerde naar zijn® derland, heeft hij de atlasvanzelfsprelIf meegenomen. Het werk gaat er niet voorspoedig om. Vier delen zijn al verse nen, deel vijf komt eraan en aan het ze- wordt volop gewerkt." „Met genoegen kijk ik naar de kaarten, d- dit initiatief van me voortkomen. Ik heb n kunnen vermoeden dat het eerste landkaa dat van Zuid-Limburg met de aantrek^,1 heuveltjes, nog eens tot zulke prachtig® Europa omvattende kaarten zou leiden. Sprookjes zijn bedrog. En wie dat niet mocht, moet een keer een blik slaan in de pers. Sprookjeshuwelijk tussen prinses er makelaar. Duizend gasten met aanslag in de gensbelasting, een drie verdiepingentaart ei ies belovende romantische kus voor he Slechts wie niet beseft dat het hier de aankc van scheiding, overspel of bastaarden beti zich zelf zo'n grote dag wensen. Maar we wassen geworden en kennen de toekomst verhaal. Sprookjes zijn leugens, verzinsels, want h< anders mogelijk dat de spreker van het Ne vraagt om hem geen sprookjes te vertelle ook dat klinkt als een sprookje, is te mooi te zijn, anders werden er geen zaken ged verdichters. Het sprookje spreekt tot de verbeelding. Sp achtig, sprookjesland en sprookjesfiguur, e langen in. Was het maar zo. Leefden we een sprookje. Het goede overwint altijd, nc ger, nooit gebrek, alles roze en altijd roman luk. Een Efteling als werkelijkheid. Maar dat is de realiteit van het sprookje all Het komt wel goed met Assepoester, Sneeu zelfs de Bremer Straatmuzikanten, maar v allemaal aan voorafgegaan is, lijkt toereikt jaren depressie. Een werkezel, een jachthc muizenpoes en een boerderijhaan aan het hun jaren en krachten die niet naar een die sion voor afgeleefde, trouwe vrienden maar die zelf moeten trachten een brood voor hun laatste dagen te vinden. En was maar alles. Voor het eind goed al goed komt, moet er eerst nog gevochten worder ven en dood met echte rovers. Niets van gouden bordjes, bergen arbeidslo men of harmonieuze gelukzaligheid. V< sprookjesresultaat bereikt wordt, moet er r gestreden en gruwelijkheid ondergaan wort sprookje is als een christelijk paradijs. Na al de volgt de verlossende ontknoping en die bij Grimm als in het geloof eeuwig. Daarin ligt het misverstand tussen sprookje en sprookjes: de toekomstige eeuwigheic verward met een voortdurende, met een d desnoods op afroep begint. Sprookjes nebben de functie van'een bijb noods kinderbijbel, Of de gebroeders Gril eerste serieuze optekenaars van deze vcte dat in 1812 al wisten, is de vraag. Een ven moeten deze twee goed christelijke broers danks gehad hebben. Gestimuleerd door hi tendocent Friedrich Karl von Savigny trokkej terlijk de boer op om vertellingen en overlev op te tekenen. Een typisch voorbeeld van mantische geloof in de waarde van volk, tra niet door beschaving aangetaste auther Folklore werd geacht de rest te zijn van spronkelijke ziel, van de diepere waarheid onbedorven plattelander in zijn omgaan me tuur had ontdekt en die in het stadse leven geraakt was. De Grimmse sprookjes bleken raai en inzichten te vertolken van de pure G< Een variant op het nobele wilde-idee uit he romantische natuurdenken van Rousseau, Met het verstrijken der tijd verdween het gi het onbesmette primitieve, maar niet in de d van het sprookje. De psycho-analytische sfe zich meester gemaakt van de sprookjes. De singsfunctie bleef zodoende gehandhaaf sprookje geeft de strijd tussen algemene anc optimistische toekomstverwachtingen wel sprookje biedt een uitkomst uit de duister het bedreigende collectieve onderbewuste, zien dat voor wie vecht, zich verzet of slim zij igentie aanwendt, een bevrijdende oplossir llyi. Zoals in Hans en Grietje. Dat verhaal staat overwinning op armoe, honger, de onverk! wisseling in het humeur van overbelaste u en de onverschillige afstandelijkheid van ren pandemonium aan kinderangst, ais zo sprookjes. Vandaar dat ze klaar gemaakt z naast de wieg. Daar kon in vertelvorm al op\ en geruststelling beginnen. Dat is de manie °P de moderne psycholoog en pedagoi sprookje daarom ook het liefste ziet. Zo kc sprookje in de klas en op het toneel. In we zwakte en humoristisch getoonzette vorm, v moderne kinderziel is minder goed bestanc wees en nachtmerrie. De kleuter van nu mos ai bevrijdend kunnen lachen. Daarmee maai buitenwereld belachelijk en verwerkt r jrstaan Hans en Grietje in de muzikale vei wiperdinck bij Opera Zuid op de bühne, «nd van twee eeuwen interpretatie: oucU geen uitkomst zien. Een bezorgde moeder ™re kant van de samenleving. Het beste Etef hongerende kroost, maar door u sheid en paniek regelmatig getransform hlmoraal van behoeftigheid en ki kwa' maar 'Ucht'9 en 9raPP'9 gebracht, am en amusant, een sprookje voor oog

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1997 | | pagina 42