Weekend
Prof. dr. A. Weijnen, de éminence grise van de Nederlandse dialectologie
ry
Tweedehands
vogelnestje
Heks
Vandaag vindt de vierde Neder
landse Dialectendag plaats. Als
steeds in Den Bosch en weer in
het Provinciehuis. Centraal in
de ochtendpresentatie staat de
RND, de zestiendelige Reeks
Nederlandse Dialectatlassen die
in de jaren twintig op initiatief
van de Vlaamse taalkundige
Blancquaert startte en eerst on
langs voltooid is. Een van de
sprekers is prof. dr. A.Weijnen,
indertijd een der enquêteurs
voor Blancquaert.
DE STEM
i i i ii
ZATERDAG 15 MAART 1997 £2
PËSTEM
Door Dirk Vellenga
9
Gymnastiek op de lagere school, ja, ik weet het nog
goed. De meester liet de jongens op het schoolplein
een potje handballen, terwijl de meisjes zich in de
klas wijdden aan nuttige handwerken. Op een
mooie dag kregen we gym op het veld. Dat was een
kwartiertje fietsen van de schooi. De meester - nota
bene het hoofd der school - ging niet mee. Hij wees
een leerling aan die de fluit kreeg en de voetbal
wedstrijd maar moest leiden. Op ons rapport kregen
we allemaal een zeven.
Dat was in de jaren vijftig en ik heb het idee dat het
sinds die tijd niet anders is geweest. De lagere
school werd basisschool en de meester werd leraar,
maar aan beweging onder verantwoorde supervisie
werd nooit veel aandacht besteed. Er is nog nooit
een volledige klas omgeturnd tot een club pure top
sporters. Nu schijnt daar opeens iets aan gedaan te
moeten worden.
Tweede Kamerleden hebben basisscholen bezocht
en de gymlessen gevolgd. Ze hadden kennelijk veel
uurtjes over en wilden volledig ingelicht worden
over het beproefde bokje-springen, vogelnestje ma
ken en ritmisch kegelzwaaien. Ze keken toe en von
den het levensgevaarlijk. Er moeteen specialist ko
men, een echte, lenige gymleraar met EHBO-dipio-
ma. Een docent in een krap joggingpak kan zo'n
klus beslist niet aan, zo lieten ze de media weten.
Kamerlid Mieke Sterk deed in het Journaal een paar
lichte oefeningen. Ze maakte een jammerlijk stram
me indruk en dat was opvallend, want ze was ooit
een atlete van allure. Je mag aannemen dat ze vroe
ger flink haar best heeft gedaan tijdens de gymles
sen. Anders word je geen hardloopster. Maar ze
heeft er niks mee gedaan. Integendeel, ze heeft
haar best gedaan om alle vormen van soepelheid
van zich af te schudden.
Eerder stonden politici al te roepen dat er veel meer
computers in de klassen moesten komen. Leraren
moeten er niet veel van hebben, ze zijn waarschijn
lijk bang voor kortsluiting en dan moeten ze zelf ai-
les weer repareren. Maar de kinderen zitten er om
te springen, omdat ze thuis ook veel liever compute-
ren dan afwassen er) hyn kamer opruimen.
In Den Haag weten ze dat er helemaal geen 'geld
voor is en dan komt Tineke Netelenbos met het plan
"tweedehands he's aan Te fatén rukken. Afdankëffjès
van het bedrijfsleven, bakken van justitie vol uiterst
gevoelige informatie. Met andere woorden: de
jeugd maakt via weggegooide apparaten de opstap
naar de grote maatschappij.
Zoiets zal er ook wel weer bedacht worden voor de
gym-leraren. Er is geen geld voor ordentelijke sala
rissen en dus komt de staatssecretaris uit bij het cir
cuit van tweederangs sportfiguren. Incapabele fy-
sio-therapeuten en gymnastiek-docenten die tijdens
de lessen steevast handtastelijk worden, zullen op
de leerlingen worden losgelaten.
Het valt nu al te voorspellen welke oplossing de
scholen hebben voor het probleem van de kinderen
die krukken en sukkelen op de elektronische snel
weg en de toekomst in de verte zien verdwijnen.
Daarstaat-ie in de gymzaal! Een tweehands compu
ter met een bewegingsprogramma van ongeveer
vijftig minuten voor de kinderen! Alle problemen
opgelost met één druk op de knop.
Stijve staatslieden weten niets van de zweetlokaien
van het gewone leven. Ze beseffen niet dat soepele
hardlopers later heel gemakkelijk terecht kunen ko
men in een achterstandssituatie. Langzame leerlin
gen worden later niet zelden snelle jongens, maar
dan van het type rijke luilakken in sportauto's, die
alleen maar aan een wandelsport als golf doen.
Die Kamerleden moeten zelf veel meer bewegen.
Dat is de les die ik uit hun onderwijs-avonturen trek.
In een paar seconden het wandrek in, twee keer
rond het voetbalveld rennen en dan een wandeling
van een uur of vijf in een vervallen stadswijk. Laten
wij ze als kiezers maar eens flink achter de vodden
zitten. En dat kan best zonder diploma, ik weet dat
dat ook werkt, want de jongen die van de hoofd-
meester destijds die wedstrijd moest fluiten, dat was
Een leven in kaart
Door Camiel Hamans
M ijn vak verraadt zich in zijn eerste
M I woorden. De éminence grise van
de Nederlandse dialectologie prof.
dr. A. Weijnen beschrijft zichzelf in termen
van verklein en voornaamwoorden. „Ik kom
uit Fijnaart, een dorp van het verre West-
Brabantse land, maar met een dialect dat net
een ietsje meer Hollandse dan Brabantse
trekken vertoont. Ze zeggen er op zijn Hol
lands 'huisje' en niet 'huiske' en het stereotie
pe Brabantse 'ge' hoor je er evenmin. In Fij
naart is het 'wat dei je', in plaats van 'wat
hedde ge gedaan'. Het gebied is pas in de zes
tiende eeuw ingepolderd, daardoor komt
het."
„In de wieg gelegd voor het dialect en de dia
lectologie ben ik in feite niet. Vader was
hoofd van de plaatselijke lagere school, maar
niet afkomstig uit het dorp, zelfs niet uit de
streek. Hij was van het Zeeuws-Vlaamse
Hoofdplaat, vlak bij Breskens. Mijn moeder
was wel een Brabantse, maar uit de omgeving
van Breda. Echt veel plaatselijk dialect heb ik
niet gesproken. Mijn middelbare schooltijd
heb ik namelijk weer heel ergens anders door
gebracht. Op de kostschool van Rolduc, in het
uiterste Zuidoosten, achter Kerkrade. Een
voor dialectologen interessant gebied. Het
ligt aan gene zijde van de Benratherlinie, de
grens tussen Duitse en Nederlandse dialecten.
Op Nederlandse grondgebied komen daar een
aantal voor het Hoogduits kenmerkende ver
schijnselen voor. Men zegt daar 'jelaufe', ter
wijl het een enkele kilometer meer naar het
westen 'jelofe', 'gelopen', is."
„Roukens, de bekende Limburgse dialectken
ner, heeft zich uitvoerig met Kerkrade en Rol
duc bezig gehouden en gevonden dat er nog
tot in het begin van deze eeuw nauwe politiek
culturele banden met Duitsland waren. In
1910 werd er bijvoorbeeld in de parochiekerk
van Kerkrade nog steeds en uitsluitend in het
Duits gepreekt. Ik had het nog bijna kunnen
meemaken. Ik ben van 1909 en toen ik naar
Rolduc ging, was de Duitse catechismus nog
niet lang van de lagere schoolbanken verdwe
nen. De plaatselijke dialecten heb ik op Rol
duc natuurlijk wel gehoord. Klasgenoten die
uit de buurt kwamen, spraken hun 'plat'."
Kaarten
„Dat de keus op Rolduc viel, had natuurlijk
niets met enig dialect te maken. Van vader
mocht ik of naar Roosendaal, waar het plaat
selijk lyceum net een jaar bestond, of naar het
befaamde internaat van Rolduc. Ik had, en
dat is de rest van mijn leven zo gebleven, veel
interesse in aardrijkskunde, vooral in land
kaartjes. Op een ervan had ik Zuid Limburg
gezien. Daar stonden mooie heuveltjes op. In
het vlakke West-Brabantse had je die niet,
dus ik dacht 'dit is de kans van je leven'. Zo
doende werd het Rolduc. Na twee dagen had
ik spijt ais haren op mijn hoofd, het knaapje
van elf jaar en acht maanden dat ik was had
het niet meer van heimweh. Dat is over ge
gaan. Toen ik na zes jaar naar Nijmegen ver
trok, vond ik het jammer dat deze periode af
gelopen was."
„Op Rolduc had ik les van de traditionele sti
mulerende leraar Nederlands. Die wekte mijn
belangstelling voor letterkunde. Tot mijn
kandidaats heb ik voor mezelf de fictie volge
houden dat ik Nederlands studeerde vanwege
mijn literaire belangstelling. Van Ginneken
was de hoogleraar, zowel in taal als letter
kunde. Die letterkunde gaf hij op een zeer ori
ginele manier, waardoor hij ook belangstel
lenden van buiten trok. Maar zijn taalkunde-
colleges waren zeker zo boeiend."
„Op een gegeven moment in een pre-kandi-
daatscollege vroeg Van Ginneken aan de
twintig aanwezige studenten 'zeven' in hun
dialect voor hem te zeggen. Voor de een was
het 'zeven' en voor de ander 'zeuven' met lip
ronding, een geval van Hollandse expansie
volgens Van Ginneken. Uit de hand tekende
hij op basis van de antwoorden een taalkaart
op het bord. En dat kaartje, samen met de ve
le andere die op college getoond werden, be
paalde mijn keuze opnieuw. 'De regenboog
kleuren van Nederlands taal' door Van Gin
neken en Endepols verscheen in herdruk in
die tijd. Dat ben ik gaan lezen. Ik raakte on
der de indruk van de dialectverschillen, de
grenzen tussen 'hoes', 'huus' en 'huis' bijvoor
beeld. Ik heb toen aan Van Ginneken gemeld
„In de wieg gelegd voor het dialect en de dialectologie ben ik in feite niet.
dat ik me in de taalkunde wilde specialiseren,
met name in de dialectologie, hoewel ik zelf
nauwelijks dialect sprak."
„Mijn liefde voor kaartjes kon ik bij Van Gin
neken volledig kwijt. Ik werd onbezoldigd as
sistent. Elke week moest ik een paar taai
kaartjes maken. In die paar jaar heb ik wel
materiaal voor een 2000-tal onder ogen ge
had. Het werd de basis voor mijn doctoraal
scriptie. Er was een prijsvraag ingesteld door
een Rotterdamse maecenas. Die kwam veel in
Zundert en had de Universiteit van Nijmegen
gevraagd of hij geen prijs mocht uitloven voor
onderzoek naar Brabantse dialecten. Dat heb
ik met die bekroonde scriptie op me genomen
en voortgezet in mijn dissertatie over de dia
lectgrenzen in Brabant. Zelf sprak ik te wei
nig dialect, maar via mijn familie en die van
mijn latere vrouw kwam ik aan informanten.
Mijn verloofde woonde in Asten, zij kon me
dus aan betrouwbare invullers in het oosten
van Noord-Brabant helpen. Mijn moeder had
voldoende relaties in de streek rond Breda.
Bij elkaar hebben aan de schriftelijke enque-
te voor mijn scriptie een dikke honderd per
sonen meegewerkt."
Enquêtes
„In 1934 studeerde ik af. In Nederlands en ge
schiedenis en net als bij mijn kandidaats, cum
laude. Toch kon ik geen baan krijgen; het was
de crisistijd. De enige mogelijkheid die zich
voordeed, was hospiteren; dat betekende dat
je onbetaald les gaf, de aangestelde leraar zat
thuis. Na anderhalf jaar was er eindelijk een
vacature aan het eertijds door mij versmade
lyceumin Roosendaal. Ik ben daar tot 1946
aan verbonden geweest. Het laatste jaar als
rector."
„Ik ging weliswaar het onderwijs in, andere
mogelijkheden waren er immers niet, maar ik
had me desondanks voorgenomen verder te
gaan met mijn onderzoek. Met Van Ginneken
had ik afgesproken bij hem te promoveren op
de Brabantse dialectverschillen. Ik had echter
meer materiaal nodig dan voor mijn scriptie.
Ik begon weer met een schriftelijke enquete.
Vader had veel kennissen in het onderwijs.
Collegae die hij kende werden aangeschreven
en die gingen met mijn vragenlijst de boer op.
In Heeswijk zat een pater die een grote be
langstelling had voor dialecten. Hij heeft me
enorm geholpen. Op het klein seminarie van
zijn orde zaten nogal wat jongens uit de lage
re stand. Via zijn leerlingen kreeg ik zo gege
vens voor een dertig a veertig dorpen."
„Vervolgens ben ik op de fiets Brabant inge
gaan. Het café in en na wat biertjes aanbieden
was er altijd wel iemand die je een uur te
woord wilde staan. Voor Van Ginneken ging
het echter te langzaam. In de loop van 1936
kreeg ik een brief van hem. Wanneer de dis
sertatie nu kwam? 'Begrijp je niet dat het al
leen maar uitstellen je nadeel berokkent? In
het vak zullen ze zeggen dat Weijnen drie jaar
nodig heeft om de fouten uit zijn werk te ha
len.' Hij stelde een ultimatum. Het boek moet
er komen in 1936, anders ga je maar naar Lei
den of Utrecht."
„Het is toch 1937 geworden. We kregen wat
problemen. Het was net de tijd van de spel
lingwijziging Marchant en het gedeeltelijk te
rugdraaien daarvan door Slotemaker de
Bruine. Van Ginneken die in zijn jonge jaren
tot het veranderingsgezinde Kollewijnse
kamp behoord had, was geheel van mening
veranderd. Hij stond erop dat de dissertatie
volledig in de oude spelling zou verschijnen.
Er stonden al honderd pagina's in het lood.
Die moesten helemaal opnieuw gezet worden.
11 Juli 1937 ben ik gepromoveerd. 3 Augustus
zijn we getrouwd, vader wilde graag dat we
wachtten tot ik klaar was."
„Niet veel later, of het 1938 of 1939 was, weet
ik niet meer, vroeg Blancquaert mij voor zijn
'Reeks Nederlandse Dialectatlassen', RND,
het deel over West- en Midden-Noord-Bra
bant te verzorgen, het latere deel 10 uit 1952.
De paar verschenen delen kende ik natuurlijk
wel, maar er echt mee gewerkt had ik niet. Ze
beschreven namelijk dialecten uit het
Vlaams-Brabantse gebied. De hele set van
zestien delen heb ik overigens nog niet. Ik ge
bruik er een stuk of tien en die staan in mijn
kast."
„Het was een vererend verzoek en daarom
nam ik het graag aan, maar er zaten toch ook
een paar moeilijke kanten aan. Ik had me in
tussen gestort op mijn eigen wetenschappelij
ke studie, mijn boeken en mijn artikelen en ik
was gewend aan mijn eigen werkwijze. Voor
de RND moest ik zijn stramien volgen en er
zaten nogal wat dialecten bij die me niet ver
trouwd waren. Blancquaert had het taalge
bied in nogal uniforme vlakken verdeeld en
dat betekende dat ik er een behoorlijk stuk
van Gelderland en de Zuid-Hollandse eilan
den tot en met Vlaardingen en Rhoon bij
moest nemen."
„Voor de RND waren opnames ter plekke ver
eist. Niet met de bandrecorder, want die be
stond nog niet, maar met een vragenlijst die je
FOTO GER LOEFFEN
bij de mensen thuis zelf invulde. Honderd en
vier moest ik er doen en dat betekende dat ik
elk vrij moment voor hem op pad moest. Erg
veel zin had ik daar niet in, want dat zou be
tekenen dat mijn eigen werk voor jaren stil
lag. Daarom, en door de oorlogsjaren waarin
je niet op pad kon, heeft het werk aan deel 10
betrekkelijk lang geduurd."
„Toen ik in 1946 aan de MO-opleiding van de
Leergangen werd benoemd, ging het onder
zoek sneller. Dat was een prachtige baan. Ik
kreeg een volledig salaris, maar de helft van
de tijd had ik vrij voor eigen studie. Op
woensdagmiddag moest ik bijvoorbeeld vier
uur les geven in Utrecht. Dan nam ik daarna
de bus naar Tiel of zo, deed op donderdag
mijn opnames in de buurt en was op vrijdag
weer thuis."
„Om aan goede informanten te komen in de
gebieden die me niet vertrouwd waren, was
lastig. Ik kende er niemand. Een Leidse
vriend met een boerenachtergrond van de
Zuid-Hollandse eilanden schoot me te hulp.
Via zijn introductie lukte het me bij de juiste
mensen binnen te geraken."
„Veel van die informanten wisten zelf niet of
ze nu dialect spraken of algemeen Neder
lands. De laatste vraag van de enquete van
Blancquaert luidde 'hoeveel mensen spreken
er in uw dorp dialect of algemeen beschaafd'.
Ik herinner me dat ik ergens aan de Lek in de
voormiddag op de zuidoever met mijn vra
genlijst rondging en in de namiddag aan de
overkant. Er was absoluut geen dialectver
schil tussen de twee plaatsjes, maar op de ene
oever antwoordde de informant dat iedereen
op het dorp dialect sprak, terwijl aan de over
kant het in onvervalst dialect gegeven ant
woord luidde 'niemand'. De proefpersoon
dacht dat hij en zijn buren allemaal algemeen
beschaafd spraken."
„Informanten hadden het bij het onderzoek
voor mijn proefschrift al gek gevonden dat je
huns inziens naar de bekende weg kwam vra
gen. Je stelde immers geen open vragen, maar
lokte antwoorden uit. Je vroeg bijvoorbeeld
'wat zegt u 'big' of 'bag', 'handig' of 'hendig'.
Na een paar van dat soort vragen, kreeg je
vaak als reactie 'waarom vraagt u dit, u kent
de antwoorden eigenlijk toch al.'"
Hoogleraar
„Van Ginneken overleed in 1945, nog geen ze
ventig jaar oud. Over profielen en dergelijke
werd in die tijd niet nagedacht. Er werd geke
ken wie er in de faculteit paste en of zijn werk
niveau had. Voortzetting van de dialectologi
sche traditie die Van Ginneken en Schrijnen
te Nijmegen gevestigd hadden, was daarom
geen vereiste. De faculteit bleek weinig trek
in me te hebben. Ik was in hun ogen te veel
een leerling van Van Ginneken en die had de
mensen tegen zich in het harnas gejaagd door
te veel de nadruk te leggen op ras en erfelijke
factoren. Daarmee probeerde hij de taalver
schillen te verklaren. Dat soort theorieën lat
natuurlijk niet goed in die dagen en waar
schijnlijk heeft men gedacht dat ik Van Gin-
nekens opvattingen zou gaan verkondigen
„Dat ik me behoorlijk verwijderd had van
Van Ginneken, was de faculteit blijkbaar niet
opgevallen. In mijn dissertatie distantieer ik
me bijvoorbeeld duidelijk van de wilde pre-
Baltische of pre-Slavische basis die Van Gin
neken aannam om taalverschillen hier te ver
klaren. En dat ik in de oorlog als gijzelaar in
kamp Haren heb gezeten, was hen eveneens
ontgaan."
„Toen ik twaalf jaar later wel hoogleraar
werd, heb ik overigens Van Ginnekens idee
nog eens proberen te toetsen. Ik ben begonnen
aan een onderzoek naar de erfelijke
voor ontronding. Het bleek al snel op niets uit
te lopen. In het Noord-Duitse taalgebied heb
ben de sprekers zonder twijfel platte lippen
en toch vindt er nooit ontronding plaats. Van
de invloed van ras op taalontwikkeling geloot
ik daarom heel weinig meer."
„Als eerste kwam Reichling op de Nijmeegse
voordracht. De algemeen linguïst die later
hoogleraar aan de Gemeente Universiteit van
Amsterdam zou worden. Reichling was toen
nog jezuïet en waarschijnlijk vermoedde hij
al dat niet lang meer teblijven. In het katho
lieke milieu van Nijmegen zou dat tot proble
men geleid hebben en daarom heeft hij de be
noeming niet aanvaard. Michels, mijn voor
ganger aan de Leergangen, kwam daarna in
beeld, hoewel hij veel meer filoloog en Von
delkenner was dan taalkundige. Hij is hoogle
raar geweest van 1946 tot 1958. Vervolgens
ben ik toch benoemd. Michels had aan
lectstudie niets gedaan. Het materiaal dat er
nog was, moest van hem bij mijn komst van
overal vandaan bij elkaar gezet worden, het
zou anders zo'n rare indruk maken."
Gepolst
„Ik was gepolst of ik interesse had in het pro
fessoraat. Solliciteren deed je in die tijd niet
of je moest bij voorbaat je kansen willen ver
gooien. Wat de precieze leeropdracht was,
wist ik zodoende niet. Tot mijn verbazing
bleek dat Nederlandse en tevens vergelijken-
delndógerfnaanse taalkunde te Lijn. Voor het
tweede deel voelde ik weinig, want op dat ge
bied achtte ik mezelf geen specialist. Ik kreeg
echter het dringende advies me daar niet druk
over te maken. Michels had het onderdeel
geïnterpreteerd als enige kennis van het Go
tisch met wat achtergronden van het Indoger
maans. Dat heb ik toen ook maar gedaai
„Een jaar of acht negen later was ik voorzit
ter van de faculteit. Ik moest de begroting
verdedigen in het Curatorengebouw en kreeg
tijdens dat gesprek de tip dat er een mogelijk
heid bestond een leerstoel dialectologie in het
leven te roepen. Drie jaar later kwam die leer
opdracht er, ik heb toen ontzettend getwij
feld. Moest ik dat hoogleraarschap zelf aan
vaarden of moest er een ander op die post ko
men. Als hoogleraar Nederlands kwam ik elk
jaar voor honderd nieuwe studenten te staan
en ik had dus de gelegenheid ze voor de dia
lectstudie te winnen, anderzijds was de c
lectologie mijn grote hobby. Daar heb ik toen
na lang aarzelen voor gekozen."
„Met de woordenboeken van de Brabantse en
de Limburgse dialecten, waar ik ai een tijd
mee bezig was, kon toen aan het nieuwe insti
tuut door mij en mijn medewerkers verder ge
werkt worden. Met het Brabantse woorden
boek ging dat voorspoedig, het Limburgse le
verde problemen op. Bij mijn afscheid in 198#
leek de universiteit de voortzetting dan ook
niet te willen garanderen. Het geluk 1
echter een handje. Vlak voor mijn emer
kwam ik bij de presentatie van het Gronsfeld-
se woordenboek Sjeng Tans weer tegen. Voor- j
malig Partij van de Arbeidvoorzitter en ka
merlid en toen voorzitter van het bestuur val
de Universiteit Limburg. We kenden elkaar j
nog uit onze Van Ginnekentijd. Hij was twee
jaar jonger en ik heb hem begeleid als men
tor-assistent. Tans hield zich al jaren nie'
meer bezig met wetenschappelijk onderzoek,
maar voor zijn oude liefde, de dialectologie,
had hij nog steeds een warm plekje. Zeker41
het ging om Limburgse dialecten, hij wasi®'
mers, een jaar na mij, gepromoveerd op oe&
oglossen, de dialectgrenzen simpel gei"'"
rond Maastricht. In feite was toen de za
een vloek en een zucht geregeld. De Net»'
landse provincie Limburg namen de financie-1
ring op zich, later deed Belgisch Limburg 00^
mee en Nijmegen wilde vervolgens de r®8
op die basis graag continueren."
„Mijn derde grote project, de Europese ta
atlas die ik in 1971/72 opgezet heb, is
voor Nijmegen en zelfs niet voor Neder»8 1
behouden kunnen blijven. De leiding van 8
ze mammoetonderneming is persoonsgeW^
den. Ik kon er zelf niet mee doorgaar
geldschieters wilden om begrijpelijke I
ven graag een jongere, die de voortzet®»
voor jaren kon garanderen. Die jongere
toch ervaren collega heb ik gevonden
persoon van Alinei, een Italiaanse boogie®
in Utrecht. Toen hij terugkeerde naar zijn®
derland, heeft hij de atlasvanzelfsprelIf
meegenomen. Het werk gaat er niet
voorspoedig om. Vier delen zijn al verse
nen, deel vijf komt eraan en aan het ze-
wordt volop gewerkt."
„Met genoegen kijk ik naar de kaarten, d-
dit initiatief van me voortkomen. Ik heb n
kunnen vermoeden dat het eerste landkaa
dat van Zuid-Limburg met de aantrek^,1
heuveltjes, nog eens tot zulke prachtig®
Europa omvattende kaarten zou leiden.
Sprookjes zijn bedrog. En wie dat niet
mocht, moet een keer een blik slaan in de
pers. Sprookjeshuwelijk tussen prinses er
makelaar. Duizend gasten met aanslag in de
gensbelasting, een drie verdiepingentaart ei
ies belovende romantische kus voor he
Slechts wie niet beseft dat het hier de aankc
van scheiding, overspel of bastaarden beti
zich zelf zo'n grote dag wensen. Maar we
wassen geworden en kennen de toekomst
verhaal.
Sprookjes zijn leugens, verzinsels, want h<
anders mogelijk dat de spreker van het Ne
vraagt om hem geen sprookjes te vertelle
ook dat klinkt als een sprookje, is te mooi
te zijn, anders werden er geen zaken ged
verdichters.
Het sprookje spreekt tot de verbeelding. Sp
achtig, sprookjesland en sprookjesfiguur, e
langen in. Was het maar zo. Leefden we
een sprookje. Het goede overwint altijd, nc
ger, nooit gebrek, alles roze en altijd roman
luk. Een Efteling als werkelijkheid.
Maar dat is de realiteit van het sprookje all
Het komt wel goed met Assepoester, Sneeu
zelfs de Bremer Straatmuzikanten, maar v
allemaal aan voorafgegaan is, lijkt toereikt
jaren depressie. Een werkezel, een jachthc
muizenpoes en een boerderijhaan aan het
hun jaren en krachten die niet naar een die
sion voor afgeleefde, trouwe vrienden
maar die zelf moeten trachten een brood
voor hun laatste dagen te vinden. En was
maar alles. Voor het eind goed al goed
komt, moet er eerst nog gevochten worder
ven en dood met echte rovers.
Niets van gouden bordjes, bergen arbeidslo
men of harmonieuze gelukzaligheid. V<
sprookjesresultaat bereikt wordt, moet er r
gestreden en gruwelijkheid ondergaan wort
sprookje is als een christelijk paradijs. Na al
de volgt de verlossende ontknoping en die
bij Grimm als in het geloof eeuwig.
Daarin ligt het misverstand tussen sprookje
en sprookjes: de toekomstige eeuwigheic
verward met een voortdurende, met een d
desnoods op afroep begint.
Sprookjes nebben de functie van'een bijb
noods kinderbijbel, Of de gebroeders Gril
eerste serieuze optekenaars van deze vcte
dat in 1812 al wisten, is de vraag. Een ven
moeten deze twee goed christelijke broers
danks gehad hebben. Gestimuleerd door hi
tendocent Friedrich Karl von Savigny trokkej
terlijk de boer op om vertellingen en overlev
op te tekenen. Een typisch voorbeeld van
mantische geloof in de waarde van volk, tra
niet door beschaving aangetaste auther
Folklore werd geacht de rest te zijn van
spronkelijke ziel, van de diepere waarheid
onbedorven plattelander in zijn omgaan me
tuur had ontdekt en die in het stadse leven
geraakt was. De Grimmse sprookjes bleken
raai en inzichten te vertolken van de pure G<
Een variant op het nobele wilde-idee uit he
romantische natuurdenken van Rousseau,
Met het verstrijken der tijd verdween het gi
het onbesmette primitieve, maar niet in de d
van het sprookje. De psycho-analytische sfe
zich meester gemaakt van de sprookjes. De
singsfunctie bleef zodoende gehandhaaf
sprookje geeft de strijd tussen algemene anc
optimistische toekomstverwachtingen wel
sprookje biedt een uitkomst uit de duister
het bedreigende collectieve onderbewuste,
zien dat voor wie vecht, zich verzet of slim zij
igentie aanwendt, een bevrijdende oplossir
llyi.
Zoals in Hans en Grietje. Dat verhaal staat
overwinning op armoe, honger, de onverk!
wisseling in het humeur van overbelaste u
en de onverschillige afstandelijkheid van
ren pandemonium aan kinderangst, ais zo
sprookjes. Vandaar dat ze klaar gemaakt z
naast de wieg. Daar kon in vertelvorm al op\
en geruststelling beginnen. Dat is de manie
°P de moderne psycholoog en pedagoi
sprookje daarom ook het liefste ziet. Zo kc
sprookje in de klas en op het toneel. In we
zwakte en humoristisch getoonzette vorm, v
moderne kinderziel is minder goed bestanc
wees en nachtmerrie. De kleuter van nu mos
ai bevrijdend kunnen lachen. Daarmee maai
buitenwereld belachelijk en verwerkt r
jrstaan Hans en Grietje in de muzikale vei
wiperdinck bij Opera Zuid op de bühne,
«nd van twee eeuwen interpretatie: oucU
geen uitkomst zien. Een bezorgde moeder
™re kant van de samenleving. Het beste
Etef hongerende kroost, maar door u
sheid en paniek regelmatig getransform
hlmoraal van behoeftigheid en ki
kwa' maar 'Ucht'9 en 9raPP'9 gebracht,
am en amusant, een sprookje voor oog