erst-bijlage Zwaardere broeders dan Johannes Tollenaar zijn er ook volgens hemzelf niet E3 DE STEM Godloochenaars Ingeënt Stereotorentje Oudvaders Bekering Zeldzaam boek 'sychotherapie Klok DECEMBER 1996 E2 DINSDAG 24 DECEMBER 1996 Door God geroepen Het gezin Tollenaar achter de opengeslagen Statenbijbel: Die gebruikt John tijdens de kerkdiensten als kansel,vertelt Elsbeth. John staat dan in het midden van de kamer, zodat de kerkgangers in een halve cirkel rond hun voorganger zitten. foto camile schelstraete nu anderhalf jaar en begint te brabbelen. Pappa dominee, zegt hij dan tegen mijn ouders en die weten dan niet waar ze kijken moeten." Ook de kerk wil niets meer met John te maken hebben. In het begin kwam er nog weieens een dominee of ouderling langs om te probe ren John op andere gedachten te brengen, maar de ene na de andere droop beledigd af, want John zei het ze recht in hun gezicht dat ze, ondanks hun vroomheid en de een nog ene graadje erger dan de ander, allemaal Godloo chenaars zijn. „Ik ben de enige die de zuivere waarheid preekt, wat jullie doen is de mensen regelrecht de hel in preken," gooide John ze voor de voeten. Sindsdien wordt hij door ver tegenwoordigers van de kerk alleen nog met de nek aangekeken. „Ze zeggen dat ik krank zinnig ben en de dominee heeft me al weieens Spuit Elf genoemd," zegt John. Johns initiatief heeft ook onder het gewone kerkvolk voor de nodige opschudding ge zorgd. Vooral Johns besluit om zijn baan op te zeggen, houdt de gemoederen bezig. Elsbeth: „Iedereen is razend nieuwsgierig hoe lang wij dit volhouden. Als ik in de supermarkt bood schappen doe, kijken ze over mijn schouder in mijn winkelwagentje of ik nog alles kan ko pen." Als John even naar de wc is, zegt Elsbeth: „De mensen vinden mij zielig. Ze denken dat John mij gedwongen heeft om met de kerk te bre ken, maar dat is helemaal niet waar. Het is mijn eigen keuze geweest. Het punt is dat Jo hn gewoon gelijk heeft. Als je je er een beetje in verdiept, ontdek je dat gauw genoeg, maar dat doen de mensen niet. Die denken: als ik maar twee keer op en zondag naar de kerk ga en braaf naar de preek luister kom ik vanzelf wel in de hemel. Nou, zo makkelijk is het niet." Ze zijn van huis uit al het een en ander ge wend. Wereldse geneugten als naar een disco theek gaan of sporten zijn hun vreemd. „Maar ik heb er ook nooit behoefte aan gehad," zegt John. „Dat kwam ook," vult Elsbeth hem aan, „omdat wij elkaar al zo vroeg leerden kennen. We hebben vanaf ons dertiende verkering. Dan hoef je ook zo hard niet meer." Bovendien vormde het milieu een bescher ming tegen de boze buitenwereld, beseffen John en Elsbeth. „Onze vrienden en vriendin nen waren van dezelfde kerk, die mochten ook niet naar dansles of op voetbal. Wij had den op zaterdagavond onze eigen jeugdclub. Daar werd over de bijbel gesproken en zon gen we samen psalmen. Na afloop bleef je nog even gezellig kletsen." Pas op de havo werd Elsbeth voor het eerst met haar afkomst geconfronteerd. „Dat was toen een meisje aan me vroeg waarom ik al tijd lange rokken droeg. Ik had daar tot op dat moment nog nooit over nagedacht. Dat was gewoon zo. Ik droeg altijd rokken, ik had niet eens een broek, maar waarom dat zo was kon ik niet zeggen. Toen ik er thuis naar vroeg, zei mijn moeder: dat moet van de kerk." Bij Elsbeth thuis waren ze nog een beetje zwaarder dan bij John, weet Elsbeth. „Wij zijn bijvoorbeeld niet ingeënt, Johns ouders hebben hun kinderen wel laten inenten." Zelf doen ze dat niet. Hun zoontje Joel wordt niet ingeënt. De baby die op komst is zal het ook zonder vaccinaties moeten stellen. Alle soor ten verzekeringen zijn ook taboe in huize Tol lenaar, evenals de kinderbijslag. John: „Wij weigeren kinderbijslag te accepteren. Ik weet niet hoeveel dat momenteel is, maar ik denk dat ons dat gemakkelijk een paar honderd gulden per maand scheelt. Toch hebben we er dat voor over. We doen ook niets aan een pen sioenverzekering. Als mensen er wat van zeg gen, zeg ik: we zijn verzekerd bij de geloofs- bank. Een betere bank is er niet." John vindt wel dat de buitenwacht het begrip zwaar te gemakkelijk verward met vroom. „Vroom ben ik absoluut niet," zegt hij. Een beetje tot schrik van de verslaggever die zich afvraagt of hij al niet de hele tijd voor de gek gehouden wordt. „Dan bedoel ik dus dit," zegt John: hij trekt een zuinig mondje en kijkt als iemand die iemand die wil laten zien dat hij de schuldenlast van heel de wereld mee torst. „Mensen die zo nodig moeten laten zien hoe vroom ze zijn, nooit eens kunnen lachen. Dat noem ik fijn. Zo fijn als gemalen je-weet- wel, daar moet ik dus niets van hebben." En God trouwens ook niet, meent John te we ten. „Die fijnen gaan regelrecht de hel, die zijn op aarde al zo braaf geweest dat ze Gods Genade niet nodig hebben. Die zullen in de hel ook nog een graadje erger branden dan al die ongelovigen, want die weten niet beter." De hemel daarentegen zal in Johns visie door een bont gezelschap zondaars bevolkt wor den. „Dat heeft de Heere immers zelf gezegd. Hoeren en tollenaars zullen tot Hem komen." John ziet er in zijn driedelig effen zwarte pak zelf anders wel uit als een echte fijne domi nee. Wat dat betreft wil hij zich dus kennelijk niet onderscheiden. „Dat doe ik ook vooral voor de buitenwacht. Ik voel me dominee, ik ben ook dominee en dus moet ik er ook uitzien als een dominee. Een dominee loopt niet in een spijkerbroek over straat." „Het hoort bij zijn werk," zegt Elsbeth ont wapenend, „toen hij nog ziekenbroeder was ging hij altijd in het wit, nu in het zwart." Het leventje van de afgelopen zaterdag 24 jaar geworden John Tollenaar uit Ter- neuzen is het afgelopen jaar drastisch veranderd. God sprak tot hem de woor den: „Gaat dan henen, onderwijst allen de volkeren en doopt hen in de naam Des Vaders, des Zoons en des Heiligen Gees- tes," wat voor John het teken was dat God wilde dat hij dominee werd. Hij zeg de er zelfs zijn baan als ziekenbroeder voor op. Dat hij daarmee zijn jonge gezin - zijn vrouw Elsbeth verwacht in februari hun tweede kind - afsluit van een vaste bron van inkomsten, neemt John graag op de koop toe. „God heeft me geroepen, dus zal hij zelf ook wel goed voor ons zorgen". Door Jan van Zuilen De Zaanstraat 44 in Terneuzen. Een gewoon rijtjeshuis in een ge wone nieuwbouwbuurt. Zelfs als je er op let is aan niets te zien dat hier minstens drie keer in de iveek een kerkdienst wordt gehouden. Niet zo maar een kerkdienst, maar één waar in het enige ware woord Gods wordt verkon digd. Althans dat is de rotsvaste overtuiging van de bewoner des huizes, dominee J.F. Tol lenaar, John voor zijn vrouw Elsbeth, Johnny voor zijn familie, maar sinds God hem tot het Ambt geroepen heeft, laat hij zich toch het liefst bij zijn doopnaam Johannes roepen. Dat past beter bij een dominee en zeker bij een dominee van het soortelijk gewicht als John Tollenaar. Zwaardere broeders dan John (in de beteke nis van 'zuiver in de leer') zijn er ook volgens hemzelf niet. Dat geeft meteen een praktisch probleempje, namelijk dat geen enkele domi nee in Johns ogen geschikt is om hem tot pre dikant kan bevestigen. „Ze loochenen alle maal Gods Woord en ik kan me toch moeilijk door een leugenaar tot dominee laten bevesti gen." Niet dat John er mee zit. „De Heere zelf heeft mij bevestigd. Meer kan ik niet wensen." Sinds hij zich door God geroepen voelt, ver gelijkt John zich graag met de profeet Paulus. „Die is ook nooit officieel tot dominee beves tigd, maar niemand zal toch durven beweren dat Paulus geen goede profeet was. Het gesprek vindt plaats bij John thuis in de woonkamer. De ontvangst is vormelijk. John geelt een stevige hand en stelt zich bij zijn achternaam voor, wat overigens gebruikelijk is in de streng gereformeerde kringen waartoe John van huis uit behoort. De verslaggever stelt voor te tutoyeren. „Zo u wilt," zegt John, maar zelf blijft hij consequent u zeggen. De inrichting van de woonkamer is doorsnee burgerlijk: voor een zithoek met twee ge bloemde stoffen tweezitsbanken en een wandmeubel, achter een geloogd eiken eet- hoek met open keuken. Een tv ontbreekt, er staat echter wel een stereotorentje, „maar de radio is niet eens aangesloten," zegt John. „Die installatie staat er eigenlijk alleen maar om cd's te kunnen draaien". We begrijpen zonder woorden dat John het dan niet heeft over cd's met house of hip-hop, maar over massaal psalmgezang van kerkko ren. „Dat vind ik prachtig. Dan zet ik hem ge rust een beetje harder." Verder staat er een standdaard met een oude, opengeslagen en stukgelezen Statenbijbel. ..Die gebruikt John tijdens de kerkdiensten sis kansel," vertelt Elsbeth. John staat dan in bet midden van de kamer met zijn gezicht "aar de zithoek, waar de stoelen van de eet- boek tussen zijn gezet, zodat de kerkgangers in een halve cirkel rond hun voorganger zit ten. Het enige wat een beetje uit de toon valt, zijn de foto's van hun trouwreportage, waarop Jo- bn en Elsbeth poseren voor een oude auto. Zo iets werelds verwacht je niet bij een dominee van Johns kaliber, maar Elsbeth lacht: „Ik w®et het nog precies. Een A-Ford uit 1929. Dat is toch leuk." Wiens idee het was? „Van samen, hè John," zegt Elsbeth. John knikt, maar geeft toch te kennen dat hij, als bij het over mocht doen, niet meer in zo'n au to zou trouwen. „Het dient de Heere niet." Jobn is van huis uit lid van de Gereformeerde Gemeente in Nederland, een van de meest or thodox protestantse kerken van Nederland. Echt wat je noemt een zwarte-kousenkerk. In Terneuzen telt deze kerk zo'n duizend leden. Het is ook nog een echte zuil, met ondermeer een eigen basisschool. Trouw elke zondag 'weemaal naar de kerk gaan is vanzelfspre kend. „Vanaf dat je kunt lopen, word je door Je ouders mee naar de kerk genomen," zegt John. Hij zelf ging graag, zegt hij. „Ik genoot van de kerkdienst, de samenzang, de bijbelle- Zlng, de preek, het kon me allemaal niet lang Senoeg duren." ■toch geeft hij toe dat hij ook in zijn eigen mi- leu een buitenbeentje was. „Ik weet nog dat W naar de verjaardag van een oom gingen en nj ik een boek van een van de Oudvaders Wide meenemen om in een hoekje nog wat te nnnen lezen. Dat vond m'n moeder niet 80ed. Doe niet zo raar, zei ze. Wat moeten an- ere mensen wel niet van je denken." De Oudvaders zijn de gebundelde preken van zeventiende en achttiende eeuwse dominees, die in orthodox gereformeerde kringen tot verplicht leesvoer behoren. John zweert erbij en hij leest ze ook uitsluitend in de oude spel ling. „Dat heeft te maken met eerbied. Dat is een van de dingen die ik de kerken van nu kwalijk neem. Sinds de kerken de oude spel ling over boord hebben gezet, nemen ze het ook niet zo nauw meer met de Waarheid." Al lezend in de Oudvaders ontdekte John ook dat de kerk al meer dan tweehonderd jaar op een volgens hem verschrikkelijk dwaalspoor zit. Iedere preek opnieuw en hij preekt min stens vier maal in de week, herhaalt John het: „Heel Nederland is in een diepe dwaling ge vallen. Zelfs een kermis is zo kwaad niet als de kerk van tegenwoordig." Wat voor dwaling de kerk maakt, is niet een- twee-drie te vatten. Het heeft te maken met de bekering. Mensen uit het streng gerefor meerde milieu waar John Tollenaar uit af komstig is, geloven dat iemand pas in de he mel komt als hij bekeerd is. Als iemand be keerd is, is dat binnen de kerkgemeenschap ook het gesprek van de dag. „Heb je het al ge hoord. Die en die is bekeerd." Het geijkte pa troon is dat een bekering volgt op een leven vol kommer en kwel en het mooiste is als de bekering plaats vindt onder zware omstan digheden, bijvoorbeeld tijdens een storm op zee. John zijn de bekeringsverhalen met de paple pel ingegoten: „Hoe meer ellende, hoe liever. Daar hameren de dominees ook op. Vandaar dat je bij ons in de kerk eigenlijk alleen maar donderpreken hoort. Als je maar genoeg don derpreken over je heen hebt gehad en als je gezicht scheef gezakt is van zwaarmoedig heid, mag je je bekeerd noemen. Daarom zie je in onze kerk ook zoveel mensen met uitge streken gezichten. Die denken allemaal dat ze dan sneller bekeerd worden." John zucht een keer en laat als ware hij een echte dominee even een pauze vallen. „Dat is veel te makkelijk gedacht. Bekeerd wil zeg gen dat je het recht krijgt op het eeuwige le ven in Gods Koninkrijk. Dat krijg je niet zo maar. Daarvoor moet je eerst door God wor den uitverkoren. De fout die de kerken van nu maken is dat ze veel te snel roepen dat iemand is uitverkoren. Dat bepalen niet de dominees, dat bepaalt God. God bepaalt wie zijn kinde ren zijn en laat dat ook merken." John zelf gelooft zo'n kind Gods te zijn. „Dat weet ik omdat God het me zelf heeft laten zien." Dat was de dag van zijn 23e verjaar dag. 's Avonds voor het naar bed gaan, wilde hij nog even lezen in een van de Oudvaders. Het boek dat hij pakte viel open bij de bijbel tekst voor een predikatie van dominee B. Smytegelt (1665-1739) en die tekst luidde: 'dit is het 23e jaar dat het woord des Heeren tot mij geschiedt ende ik heb het tot Ulieden gesproken maar gij en hebt niet gehoord'. „Duidelijker kan niet," zegt John, „die tekst was voor mij bedoeld. 23 jaar had God al tot mij gesproken. Ik ben er al die tijd doof voor geweest." Het laatste restje twijfel werd weg genomen toen John bij verdere lezing ontdek te dat het ging om een preek die dominee Smytegelt had gehouden op de dag dat hij zijn 23-jarig ambtsjubileum herdacht. „Dat ik als kind graag naar de kerk ging en altijd in de Oudvaders zat te lezen waren achteraf be zien ook al tekens van God geweest, alleen was ik er toen nog doof voor." Ergens in september laatstleden overkwam John weer zoiets. Toen werd hij wakker met een tekst uit Mattheus 28, de verzen 19 tot 21: 'Gaat dan henen, onderwijst allen de volkeren en doopt hen in de naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes'. De enige reden dat John zich toen nog niet meteen tot dominee uitriep was dat vrijwel alle dominees met deze tekst hun roeping rechtvaardigen. „Het was me iets té gemak kelijk. Ik wilde nog een ander teken van God." Dat kreeg hij toen hij bij een boekhandel in Rotterdam een zeldzaam boek zag liggen dat hij allang op zijn verlanglijstje had staan. „Ik had er op dat moment het geld niet voor. Toen ik een paar dagen later wel genoeg geld had was het verkocht. Ik was vreselijk teleurge steld, totdat twee dagen later de postbode aanbelt met een pakketje. Wat denkt u? Daar zat het boek in dat ik zo graag wilde hebben." God als postbode gaat ook John wat te ver. „Iemand heeft dat mij geschonken, maar die iemand is wel gestuurd door God. Daarom wist ik toen zeker dat God wilde dat ik domi nee werd." John schreef een ontslagbrief als ziekenbroe der bij het verzorgingstehuis Ter Schorre. „Bij het afscheid nemen zei mijn chef, een vrouw van de wereld: Als God je geroepen heeft, zal Hij ook wel voor je zorgen. En tot op heden is dat ook zo. Tot oktober kreeg John salaris doorbetaald, vanaf novem ber niet meer, terwijl de vaste lasten wel ge woon doorgingen. „Rente en aflossing van de hypotheek, gas, licht en water, het huishou den, benzine voor de auto en (een knikje naar Elsbeth) gezinsuitbreiding op komst. Dat gaat best hard." Maar toen hij bijna rood stond, vond hij na afloop van een kerkdienst bij hem thuis bijna duizend gulden in de col- lectezak. Dat is er niet door God zelf in ge stopt, „maar," zegt John, „de hand van dege ne die het er in heeft gedaan, is wel door God gestuurd." Erg groot is de schare volgelingen nog niet. Johns huiskamerdiensten worden trouw bij gewoond door zijn vader en moeder, zijn twaalfjarige broertje en door een oude dame uit Sommelsdijk met haar zoon en zijn vrouw en hun vijf kinderen, maar daar houdt het dan ook helemaal mee op. Elsbeths ouders, trouwe leden van de Gereformeerde Gemeen te, willen niets met de kerk van hun schoon zoon te maken hebben. Het is nog net geen ru zie, Elsbeth zelf komt nog wel bij haar ouders over de vloer, maar John heeft het contact zo goed als verbroken. „Ze willen absoluut niet over het geloof praten en om net te doen of er niets aan de hand is, kan ik niet." Elsbeth kan nog wel doen of haar neus bloedt. Ze weet eigenlijk niet beter. „Bij ons thuis werd nooit over de kerk ge praat. Als ik er iets over vroeg, werd er over heen gepraat, of begonnen ze over heel iets anders. Nu begin ik er niet eens meer over. Ik moet alleen wel lachen om ons zoontje. Die is >r mij gemakkelijker." iris Seyss-Inquart hebben twee ;ela (10) en Julia (13). Zij stellen ver het verleden. „Mijn oudste wel eens naar mijn politieke eerd, gevraagd of ik de poli grootvader afwijs. Die vragen :ormaal mogelijk te beantwoor de jongste op school wat opge- am thuis met de vraag of we jn van Hitier." valt best te leven als een Seyss- aam zegt veel mensen weinig of iol komen de meeste leraren niet iderne geschiedenis, die achter- ffplan is opgenomen. Ze halen de r willen die misschien ook niet ig en nationaal-socialisme zijn later nog delicate thema's. Oos- ibben lang geworsteld met de lou slachtoffer waren of dader." pkanties in Nederland, een land 'ele manieren trekt, hoeft Seyss- its zelden zijn volledige achter- ruiken. „Maar toen een keer mijn as, de opticien naar mijn naam ie in zijn geheel noemde, keek hij waardig aan." >md keken de bestuursleden van nk Stichting, toen Seyss-Inquart lensten als vrijwilliger aanbood, n aanbod af. oeval dat Seyss-Inquart juist tien een helder beeld kreeg van zijn j Ie toen in een periode waarin hij I Itensief met het verleden bezig- oor zijn opleiding tot psychothe- en in het kader van mijn oplei- ook in mijn praktijk regelmatig n tegengekomen, die over de pijn :den wilden praten of over het semitisme. Ik vraag me dan af mij betekent, gezien het feit dat der honderdduizend joden naar atiekampen heeft getranspor- eeft het met mij te maken, wat :e te maken?" aktijk komt nu een oude joodse in de oorlog veel heeft moeten 'e hebben intensieve, vaak emo- roetingen. Maar het geeft bevredi- >rake van verzoening." ss-Inquart vindt niet dat hij zich ighoudt met zijn grootvader en d. Zoals het de laatste twee, drie sporadisch een overpeinzing zo- .1 het wel blijven duren, denkt hij. mij een therapie, ik word weer geconfronteerd met mijn groot- ens de stiltes na elke vraag is al- e Weense klok hoorbaar aanwe- eens bezit van Rijkscommissaris is-Inquart. Nu staat de pendule in .er van de kleinzoon. Het is, zegt enige materiële erfenis. foto üestem/ben steffen

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1996 | | pagina 27