ar uit' Eén prijs voor hele ouderenzorg Ierse wetenschapper: 'Einstein zit fout' E2 I pESTEM Ier zonlicht eense grot Carnaval LIJF LEVEN ORMATIE feteUrenbellennaar: Wijziging Prspreidingsgebied Betrouwbaar Nostalgie Incidenteel Zalm Pluspuntje E3 BUITENDIJK Onevenwichtig Protest Partner I BRUARI 1996 en zou gedesinfecteerd )e kans op een ernstige vermindert daardoor die aan de Katholieke op een onderzoek naar nse wil dat de behande- ;evoerd wordt voor elke vangere vrouwen draagt ich in de vagina, zonder len 100 tot 150 pasgebo- geboorte van de moeder die soms gepaard gaat 302 een vaccin tegen hiv, ebben. Een gezamenlijk - voor de ontwikkeling in te gaan, zo maakten wetenschappers willen Btvaccin uitproberen op et verstgevorderde aids- het Nationale Instituut Anthony Fauci. De stof aan een niet-actief hiv- .chten het project niet zo el op een onderdrukking achten in 1997 met het linen. renken- aan levensvragen lisehe klachten zijn erbij ;en over het doel van het t D. Debats in zijn onder- de Rijksuniversiteit Gro en hebben de neiging om levensvragen te vinden, lebats uit de weg. Door de omlijnde levensbeschou- innen gaan. aar voor het oog. Als deze ingen, kunnen ze blijvend n publikatie van de Nij- eit voor het uit de handel uiteinden. Als alternatief met een schuifgesp voor. udziekenhuis in Nijmegen behandelen die oogletsel «springende spin. Dertien ils verlies aan scherpte en verwijderen. De gevaarlij. ensen volledige blindheid „Alle voedsel ontstaat in •ót. De energie die daarvoor g is komt van oxidatie van ■rstofsulfide," aldus Sarbu. ijn fttóar een paar ecosyste- in de wereld die geheel zon- lonlicht kunnen bestaan. Die ndea zieh alle duizenden :rs onder het oppervlak van ee en bestaan van warmte en nicaliën uit onderzeese vul- en. In deze systemen leven ïalen zonder ogen, alen, krab- i, mosselen en wormen. systeem in de Movile-grot is kwetsbaar dat er maximaal e mensen tegelijk in mogen, moeten speciale kleding aan- kkên om te voorkomen dat er iroben uit de buitenwereld inenkomen. Hoe is het gesteld met de conditie van de zoetwa tervis in Nederland? De metingen schommelen tussen hoop tot vrees, zo hjijkt uit de 'Atlas van de Nederlandse Zoetwater vissen'. Sommige zeldza me soorten, zoals bot, rivierprik en zeeforel, «aan al 25 jaar gestaag vooruit. Verdwenen 'top- vissen' zoals steur en zalm, zullen waarschijn lijk nooit meer op eigen kracht door de grote rivieren trekken. Door John van Oppen Wat is goed viswater? Het ant woord is zo simpel niet. Voor een hengelaar die op een vroege och tend enkele maatse forellen vangt in een troebele beek, is dat het ideale stekkie. Een ecoloog zal hoofdschuddend reageren. Hij zai erop wijzen dat de vangst bestaat uit kustzoekers die elders kunstmatig zijn uitgezet door een hengelsportvereniging - en bij toeval terecht zijn gekomen in een biotoop die zo vervuild en zuurstofarm is dat de omgeving net levensvatbaar is voor de soort. De verdwaalde forellen zijn uitgehongerd en verzwakt. In zo'n situatie is hengelen geen kunst. En de pret van korte duur. Ander voorbeeld: sportvissers klagen dat er al maanden geen snoekbaars in de IJssel zit. Er moet een ziekte zijn uitgebroken, vertellen ze elkaar. De camera, meegenomen in de hoop zo'n groenbruin exemplaar van dik een meter op de foto te krijgen, blijft in de tas. Dan ontdekt een bioloog dat de slechte vangsten alles te maken hebben met een plotselinge toe name van de spiering. Dit zilver kleurige visje, dat ruikt naar komkommer, is schaars sinds de afsluiting van de Zuiderzee en al die andere zeegaten die het deden spoken in Nederland. Zijn mas sale terugkeer in de IJssel - toe te schrijven aan een gewijzigd spui- regiem vanwege een gortdroog voorjaar - duidt op een verheu gende mogelijkheid om het waterleven te verrijken. Nu wil de natuur echter dat het spierinkje een favoriete prooivis is voor de snoekbaars. Die vindt opeens zó gemakkelijk zijn lieve lingskostje in de rivier dat hij niet meer toehapt als een sport visser een lijntje uitgooit. Waarmee maar gezegd wil zijn dateenhengelaar iets heel anders verstaat onder 'goed viswater' dan een ichtyoloog, wat letterlijk viskundige betekent, zoals orni- de benaming is voor een die zich ontwikkelt tot 1 huisarts. Ondanks de van FOTO ARCHIEF DE STEM pstukken die soms door de natuurlijk de mensen die zich of langdurig niet gewassen ieders die zich schamen leten helemaal onder het geman met het wollen P meneer rtiet de brume s hemd of de gele vlekken in zijn ondergoed. t euren die je tegenkomt de moeite waard. Behial ,e loepluiers en urineverlie er de koeielucht van de r van de garagehouder eer dé visboer is gewee i ijfje vaak even sti[°®ducht een aantal minuten g en heren die zo geP^^jna er binnenkomen dat j rdt vaak ook even een t. Soms probeer ik een ,en r wat ether rond te spr „er et 'doktersgeurtje van jlgende patiënt zich oei kan uitkleden. «l!u-ei,n,ormatiewi| °mtrent 1 k en m deze bijlage, kan SA of 076-5312272. «geren kun ook. Dpdaarv°°r is: ^redactie Lijf Leven, ««3229,4800 MB Breda jWredactie: René van der Velden. Een hengelaar verstaat iets heel anders onder 'goed viswater' dan een viskundige. De grote trekvis keert niet terug vogelkundige. Beroepsvissers hebben ook al hun leigen uitleg van 'goed water'. Zij I hanteren specifieke vangsttech- en zijn pas blij met een ng in de biotoop als daar- I door méér paling en snoekbaars I in de netten verstrikt raakt. I De doorsnee-professional zou er niet eens om rouwen als schub- zoals brasem en blank- I voorn ook op die 'rode lijst' terecht komen. Hij is die karper- ge 'mee-eters' liever kwijt ijk in zijn viswater. De steur. FOTO'S ATLAS VAN DE NEDERLANDSE ZOETWATERVISSEN De TUisVOOm. i is er nog een vierde groep |®t een afwijkende visie op de laak: de natuurliefhebbers. Zij I«aarderen de. visstand, maar I weer op een geheel andere manier laan hengelaars, beroepsvissers I® ichtyologen. De natuurlief- Ihebber beschouwt de visstand als I onderdeel van een groter ecolo- Ifisch systeem. Vis is dan simpel- l'cg voer voor zichtbare en daar- I* 'aaibare' predatoren zoals ijsvogels, reigers, aalscholvers of litters. 1 Natuurliefhebbers zijn vaak rMstander van hoge, steile I 'evers, Die bieden een broed- IP'aats aan de oeverzwaluw, I''aarvan het aantal paartjes in I is land de laatste jaren drama- wh is teruggelopen. "T steile oever leidt altijd tot bij hengelaars en 'lërs, die het een godvergeten vinden dat zij maar Pieten zien hoe er te komen. LnUu Watert>eheer is een inge- I wielde en gevoelige materie. I ertel mij wat goetj viswater is, I®'k zeg u wie u bent'. Dat moet ongeveer het motto zijn iji Waarmee dr. Hendrik de JÜ a8eningen begon aan de c Tj g van de 'Atlas van 'Nederlandse Zoetwatervis- - was net zo simpel <awj!eus' v.ast'eggen hoe het >ied van alle le zoetwatervissen er uitziet. oudt het op 45 soorten, waarvan er 17 in aantal vooruit gaan sinds het trieste dieptepunt begin jaren zeventig. „Er zijn er vast wel meer te vinden dan die 45, maar dan gaat het om vissen die hier kunstmatig terecht zijn gekomen en waarvan het uiterst twijfelachtig is of ze op eigen kracht kunnen overleven," aldus De Nie tijdens een vraaggesprek naar aanleiding van het verschij nen van de atlas. Die is uitgegroeid tot een wel haast monumentaal standaard werk, dankzij de medewerking van een groot aantal instanties die onmisbaar waren voor het schetsen van een totaalbeeld. Deze bundeling van krachten, uniek in de wereld van de visse rij, was nodig om vier feiten boven water tillen: a) welke inheemse soorten doen het goed en gaan in aantal voor uit; b) welke soorten zijn definitief verdwenen; c) welke vissen worden in hun voortbestaan bedreigd; d) ligt de oorzaak dan bij chemi sche vervuiling, overbemesting, verdroging, kanalisatie, Delta werken of andere waterpeilbe- heersingsplannen. Met die standaardkennis in huis wordt het mogelijk om de zorg voor zoetwatervissen van over heidswege te stimuleren. „Herin richting, beheer en gebruik van de wateren bepalen de leefmoge- lijkheden voor de vissen", aldus De Nie. Om zijn doel te bereiken, verza melde en verwerkte de Wage- ningse ichtyoloog meer dan 110.000 waarnemingen, hem aangereikt door beroepsvissers, hengelaars, natuurliefhebbers en wetenschappers. Wat een opgave moet dat zijn geweest. Is het niet ondoenlijk om van meer dan honderddui zend viswaarnemingen de juist heid van de determinatie te bepa len? Wie kent het verschil tussen de kolblei en de brasem? Welke hengelaar durft foutloos alle soorten zalmen en forellen te sor teren? „De soortenkennis van beroeps vissers is vaak heel goed, maar niet onvoorwaardelijk juist," zo verdedigt de auteur de leveran ciers van zijn feiten desgevraagd. „En hetzelfde geldt voor de ken nis van sportvissers en natuur vrienden die inventarisaties ver richten." Hij vertelt dat hij wel de hulp moest inroepen van iedereen die zich betrokken voelt bij het water. „Ik wilde een compleet beeld geven van de visrijkdom in alle watertypes: het IJsselmeer; de grote (Friese) meren en natuurplassen, de kleine natuur lijke wateren; de sloten; de overi ge stilstaande wateren zoals kanalen en stadsvijvers; de grote rivieren; de kleine rivieren; de beken; de getijdewateren. Dat was alleen mogelijk met mede werking van groeperingen die nogal snel in eikaars vaarwater terecht komen, maar toch alle maal zaten te wachten op een betrouwbaar overzicht. Het resultaat van al dat telwerk is een 'algemeen klassement' van alle inheemse zoetwatervissen, aangevoerd door blankvoorn, baars en brasem. Maar het aller mooiste zijn toch de kaartjes in de atlas. Per vissoort is daarop het feitelijke verspreidingsgebied vastgelegd, zowel in Nederland als in Europa. Met nostalgie praat De Nie over de steur. 'De mammoet van de Nederlandse visfauna' is volgens hem definitief verloren voor de grote rivieren: „En dat doet pijn." Tot ver in de vorige eeuw dank ten de inwoners van Heerewaar den, eeuwenlang het diepst land inwaarts gelegen vissersdorp van Nederland, hun bestaan aan deze trekvis. Deze grootste zoetwater vis werd in Rijn, Waal, IJssel en Maas wel veertig jaar oud en vier meter lang. Z'n vangst bracht vierhonderd kilo aan de haak, waarvan tientallen kilo's kaviaar oftewel 'peelmoes', zoals de lek kernij in het Oudhollands heet. Tussen 1893 en 1920 tuimelden de vangststatistieken in ons land van negenhonderd naar minder dan negen stuks per jaar. Dat was het gevolg van een combinatie van factoren: overbevissing met trawlers in de kustwateren waar de vis naar toe trok; kanalisaties waardoor geschikte paaiplaatsen verdwenen; chemische vervuiling en vertroebeling. Zo werden de vissers van Heerewaarden de eer ste economische slachtoffers van de milieuvervuiling en de kanali sering van vaarwegen. Volgens De Nie werden in 1952 de laatste grote steuren in de benedenrivieren gevangen. Toch werden tot 1969 in zoutwater, voor de Noordzeekust, nog inci denteel vangsten gedaan. Tussen 1992 en 1996 werden aan hem in totaal dertig vangsten gemeld voor het Atlas-project. Daaronder één ter hoogte van Heerewaarden in de Maas en één in de Waal nabij Tiel. Dat gaf nieuw leven aan de stille hoop op terugkeer van de mammoetvis. De Nie wijst er echter op dat al die exemplaren te klein waren (maximaal 70 centimeter) om te bestempelen als 'trekvissen' die terugkeren naar hun geboorteri vier om te paaien. „Er bestaat een bloeiende handel in steuren voor tuinvijvers. Deze vissen groeien snel, zijn dan te groot voor de tuinvijver en verdwijnen in de vaart. Ik vrees dat dit de verkla ring is voor de plotselinge terug keer van de steur." Hij gelooft niet dat de steur ooit terug zal komen. Over de terugkeer van de zalm is De Nie niet bepaald optimistisch. Waarom niet? Het is de Engelsen toch ook gelukt om deze edele soort terug in de Thames te krij gen? De Nie: „Hoho. Wat in Engeland gebeurt, is een kunststukje en geen natuurlijke ontwikkeling te noemen." Hij legt uit dat het daar om een geprogrammeerd ras gaat. Eieren zijn kunstmatig opgekweekt en bij miljoenen door mensenhan den in de bovenloop van zijrivie ren gelegd, in de hoop dat ze het parr-stadium bereiken. Als ze onvoldoende uitkomen of opge vreten worden, laten Engelse bio logen in de bovenlopen zelf visjes los die in het parr-stadium verke ren. Het parr-stadium gaat na één tot drie jaar over in het smolt-stadi- um. In die periode trekt de vis naar zee. Zijn aartsvijand, de aal scholver, weet dat. De vogel haalt de smolt bij duizenden uit de Thames. De Nie: „De weinige zalmen die de zee bereiken en daar volwas sen worden door het eten van kreeft, krabben en niet te grote vis zoals spiering, makreel, jonge kabeljauw en haringachtigen, moeten door die smerige rivier terug naar de geboortegrond om te paaien. Dat lukt slechts bij hoge uitzondering, zodat er opnieuw mensenhanden aan te pas moeten komen om de levens cyclus in stand te houden." Toch kan De Nie best een plus puntje melden. In de Sieg, een zijrivier die ter hoogte van Bonn uitmondt in de Rijn, zijn drie meldingen van paairijpe zalmen van een meter lengte. Zij moeten via de Gelderse rivieren de weg terug hebben gevonden naar de geboorterivier. De Nie: „Toch is het veel te vroeg om te juichen. Het is slechts gelukt via het kwistig uitzetten van zalm-eieren en parrs in de bovenlopen van de Rijn. Hetzelf de gebeurt trouwens in Franse middelgebergten zoals Eifel en Vogezen. In Dinant, vlak voordat de Maas Limburg bereikt, is daardoor ook paairijpe zalm ont dekt." Zolang echter niet bewezen is dat de rode vissoort zich generaties lang op eigen kracht in leven kan houden, moet de wetenschap de soort beschouwen als uitgestor ven voor de Nederlandse rivieren, vindt De Nie. Atlas van de Nederlandse Zoetwa tervissen, Hendrik W. de Nie. Media Publishing Doetinchem, 39,95. ISBN 90-801413-5-6 ÏÏK /VOENSDAG 2 i r-PBrtuARl iy96 Door Mariëtte Mulkens Zo lang ais ik me kan herinne ren, vier ik carnaval. In mijn jongste jaren vroeg ik me nog wel eens af waarom die grote mensen opeens zo lollig deden. Ik gaf toen eerlijk gezegd de voorkeur aan Sinterklaas en de kermis, maar toen ik eenmaal de jaren des onderscheids had bereikt, was er voor mij maar één feest meer: carnaval. En dat is lang zo gebleven. Maanden van tevoren was ik al met het feest der feesten bezig. Ik hielp mee bij het bouwen van wagens voor de optocht en met een paar vriendinnen over legden we avondenlang over de nieuwe kostuums voor carna val. Omdat ik lid ben van de fanfa re, die destijds ook als boeren- blaaskapel dienst deed, zat ik in de aanloop naar carnaval bij ieder akkefietje erbij. En als je daar dan toch eenmaal bent, ga je niet zomaar naar huis. Zeker niet als je, zoals ik, van het type bent dat bang is dat het feest niet doorgaat als jij er niet bij bent. Met de komst van de kinderen is er echter wel het een en ander veranderd, al was het alleen maar dat je niet ongeli miteerd bier kunt drinken als je zwanger bent of borstvoe ding geeft. De afgelopen jaren ging het evenement tamelijk geruisloos aan ons voorbij. Ook dit jaar hadden we iets derge lijks in gedachten, maar oma bood zich vrijwillig aan als oppas. Die kans lieten we niet liggen. Afgelopen zaterdag was het dan zover: voor het eerst in maanden zouden we weer eens met zijn tweeën op stap gaan. Alles was geregeld. We konden de volgende ochtend zelfs uit slapen. Maar toen kwam het volgende, ooit onvoorstelbare, probleem: iedere zin ontbrak. Dat uitslapen, daar keken we allebei naar uit, maar dat car navallen „Zullen we lekker thuis blijven vanavond," vroeg ik, in de hoop dat hij mij van dat gekke idee af zou helpen. Maar dat was niet het geval, integendeel. Had hij ook al stiekem aan gedacht. Gelukkig moest ik toen snel de deur uit, ik moest met de blaas kapel meelopen in de optocht. Ik was al laat, ze waren al zon der mij vertrokken. Halverwe ge sloot ik aan en begon te toe teren. Terwijl we door het dorp trokken met al dat feestgedruis om ons heen voelde ik ze lang zaam weer opkomen: de carna valskriebels. En die werden snel sterker toen ik na afloop van Ue optocht aan de tapkast stond in een bomvol dorpshuis. Ik kwam helemaal in de stem ming thuis. Daar trof ik een asgrauwe hoop ellende aan. „Ik voel me niet erg lekker," zei hij, ten overvloede. „Blijven we toch gewoon thuis," antwoord de ik, maar hij zag natuurlijk meteen dat in mij het carna- valsvuur weer was opgelaaid. „Ach, we kijken wel," zei hij, „misschien knap ik na het eten nog wel op." Maar het enige effect van het eten was, dat mijn vuurtje snel doofde. Die avond gingen we toch de deur uit. Niet omdat we zo graag wilden, maar omdat we ons bijna verplicht voelden om te gaan stappen nu alle kinde ren elders waren en we uitzicht hadden op een uitslaap-zon- dag. Het was een rare avond. We zochten juist de cafés op waar weinig tot niets te doen was, want hij kon met zijn zieke hoofd niet tegen de drukte. Terwijl ik rondhoste in een tamelijk lege zaal en glazen bier leegmaakte, stond of zat hij een beetje rond te kijken. Hij wilde niks drinken. Toch was het niet ongezellig. Dat is het voordeel als je zo lang niet uitgaat, je bent al gauw tevreden. En de volgende dag hebben we heerlijk uitge slapen. Dublin (rtr) - Een Ierse weten schapper heeft donderdag nieuw onderzoek gepubliceerd waaruit volgens hem blijkt dat Einsteins relativiteitstheorie onjuist is. „De hele algemene relativiteitstheorie gaat hiermee onderuit", aldus Al Kelly van het Ierse Institution of Engineers. Hij zei dit vóór zijn lezing in het Trinity College in Dublin, waar hij zijn nieuwe theorie zal uiteenzetten. Einstein gaat ervan uit dat ruim te en tijd relatief zijn en op ver schillende waarnemers anders kunnen overkomen. Maar Kelly denkt dat Einstein het bij het verkeerde eind heeft. „Tijd en ruimte zijn absoluut, niet rela tief." Vorig jaar verwierp dezelfde Ier in een onderzoek Einsteins theo rie over het gedrag van licht. Maar hij had toen nog geen ande re theorie gevonden. Volgens hem heeft hij nu ontdekt hoe licht zich werkelijk gedraagt en hij meent met Einstein te kunnen afreke nen. Volgens Kelly's nieuwe artikel kan de snelheid van licht ver schillen voor verschillende waar nemers en hangt dit af van hun eigen relatieve beweging. Naar hij zegt kwam hij tot deze theorie door verscheidene van ouds bekende experimenten opnieuw te bekijken. Sommige leverden uitkomsten op die strij den met Einsteins theorieën en zijn dus door de gevestigde wetenschap onder het tapijt geveegd, aldus Kelly. „Het was zoals een detectiveverhaal. „Ik keek terug naar een aantal expe rimenten, waarvan sommige uit 1725 dateren. Naar bleek, pasten vele niet in Einsteins theorie. Maar wel in de mijne." Trinity College is Ierlands oudste en een van de meest gerespecteer de universiteiten. Het college verwacht dat Kelly een volle zaal trekt. Aan het eind van zijn lezing wil hij de verzamelde col lega's uitdagen. „Ik vraag ze te zeggen wat er fout is aan mijn redenering. Anders moeten zij aanvaarden dat Einsteins theorie onjuist is." Door Carla Joosten Pa en ma moeten naar het bejaardenhuis. Zelfstandig wonen lukt niet meer. Hun huis wordt verkocht. De opbrengst, het eigen vermogen, telt vervol gens mee bij het bepalen van de prijs die pa en ma moeten beta len voor het verblijf en de ver zorging in het bejaardenoord. Een probleem waarmee menige familie in haar maag zit. Niet zelden wordt ervoor gekozen het huis voortijdig van de hand te doen. Na 1 januari 1997 hoeft dat niet meer. De vermogenstoets, zoals de regeling officieel heet, wordt dan afgeschaft. Het is een van de maatregelen, waarmee het kabi net de ouderenzorg wil moderni seren. De bestaande regels zijn oud en stammen uit een tijd dat de samenleving er anders uit zag en mensen er nog naar uitkeken om op hun 65e naar een bejaar denoord te verhuizen. In de jaren negentig geldt zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen als hèt ideaal van veel ouderen. Maar er is meer veranderd: door de vergrijzing doen steeds meer mensen een beroep op de zorg. Bejaardenoorden huisvesten al lang geen 65-jarigen meer: de leeftijd ligt er gemiddeld boven de tachtig jaar en de bewoners hebben steeds meer zorg nodig. De vraag naar verpleeghuiszorg groeit navenant. Tegelijkertijd zijn steeds meer mensen aange- wezen op thuiszorg (gezinszorg en kruiswerk). Bij het kiezen van een bepaalde vorm van ouderenzorg, of dat nu thuishulp, een verzorgingshuis of een verpleeghuis is, kijken mensen vaak naar de goedkoop ste oplossing, Zo is het nu nog bijvoorbeeld financieel aantrek kelijker om naar een verpleeg huis te gaan dan om thuis te blij ven wonen en gebruik te maken van de thuiszorg. En dat geldt ook voor de keuze: verpleeghuis of bejaardenoord. In het ver pleeghuis geldt bijvoorbeeld geen vermogenstoets. Een onevenwichtige situatie, want het verpleeghuis kost de overheid veel meer geld, terwijl de oudere zelf waarschijnlijk ook liever thuis zou blijven. „Het is toch van de gekke dat mensen proberen in het ver pleeghuis te komen, omdat ze dan 'hun huis niet hoeven op te eten'. En dat ze liever wijkver pleging hebben dan gezinszorg, omdat ze dan alleen contributie en geen eigen bijdrage hoeven te betalen. Daardoor maken men sen nu van duurdere zorg gebruik dan ze eigenlijk nodig hebben," zei de Eindhovense burgemeester Rein Welschen, nadat een commissie onder zijn leiding had geadviseerd over de modernisering van de ouderen zorg. Het kabinet heeft de adviezen van Welschen en de zijnen in hoofdlijnen overgenomen. Dat betekent dat er voor de hele ouderenzorg dezelfde eigen bij dragen komen. Of die zorg nu thuis, in het bejaardenoord of in het verpleeghuis wordt gegeven, de prijs is gelijk. In een brief aan de Tweede Kamer doet staatssecretaris Eri ca Terpstra (Welzijn) de nieuwe regeling uit de doeken. In de eigen bijdragen voor bejaarden oorden en verpleeghuizen onder scheidt Terpstra een 'lage en een hoge bijdrageregeling'. De lage - vaste eigen bijdrage - bedraagt 210 gulden per maand voor men sen met een inkomen tot 2300 gulden. Wie daar boven zit, betaalt een hogere eigen bijdra ge, die oploopt al naar gelang het inkomen. De grens van 210 gulden geldt ook voor mensen die een partner thuis hebben. Deze wijzigingen gaan al op 1 juli 1996 in. De hoge eigen bijdrageregeling geldt voor alle andere catego rieën. Zo gaan bewoners van bejaardenoorden afhankelijk van het inkomen maximaal 3000 gulden betalen. Nu is de eigen bijdrage behalve van het inko men ook afhankelijk van het eigen vermogen. Bovendien kent die bijdrage geen maximum, waardoor het mogelijk is dat rij ke ouderen de totale verzor- gingsprijs betalen. De maximale inkomensafhanke lijke eigen bijdrage voor ver pleeghuispatiënten wordt opge trokken van 2200 gulden naar eveneens 3000 gulden. Een ver hoging waar de Nederlandse Vereniging voor Verpleeghuis zorg al tegen heeft geprotes teerd: „De verblijfscondities in verpleeghuizen zijn niet verge lijkbaar met die andere voorzie ningen voor ouderen. Zolang met name de privacy niet is ver beterd, is een eigen bijdrage, die kan oplopen tot 3000 gulden, buitenproportioneel" Zowel voor verpleeghuizen als bejaardenoorden vervalt de periode van zes maanden waar over geen eigen bijdrage in het tehuis is verschuldigd. Die wachttijd - die bijvoorbeeld wel blijft bestaan in de psychiatrie - heeft te maken met de verwach ting dat mensen weer naar huis terugkeren. In de praktijk, zo redeneert Terpstra, blijkt de zorg toch meestal langdurig en is er van terugkeer geen sprake. Geheel nieuw is de kwaliteits toeslag, die kan oplopen tot 300 gulden per maand, voor bewo ners van 'kwalitatief goede bejaardenoorden'. Terpstra meet die kwaliteit af aan de mate waarin bewoners privacy heb ben. Volgens haar is die privacy meestal groot. Zo hebben nage noeg alle bewoners een eigen appartement met meerdere kamers, een eigen douche en meestal ook eigen kookgelegen heid. Al met al meent de staatssecre taris dat van alle bewoners van bejaardenoorden de 'privacytoe- slag', zoals ze de toeslag zelf lie ver noemt, kan worden gevraagd. In verpleeghuizen is die toeslag niet aan de orde, omdat daar het het verblijf in een eigen kamer nog geen gemeengoed is, constateert Terpstra. Een aparte passage wijdt de staatssecretaris aan de partner van een oudere, die eigenlijk geen zorg nodig heeft, maar toch mee gaat naar het bejaarden oord. Eigenlijk zou van die part ner een aparte eigen bijdrage gevraagd moeten worden voor de woon- en verblijfkosten. Maar Terpstra heeft van de Tweede Kamer te horen gekre gen dat er geen financiële bar rière mag zijn voor partners om mee te verhuizen naar het bejaardenoord. Daarom mogen paren gezamenlijk de maximale hoge eigen bijdrage betalen, zoals dat nu ook het geval is. Met haar voorstellen poogt Terpstra eenheid te brengen in de onoverzichtelijke ouderen zorg. Maar de grootste verande ringen zullen in de praktijk moe ten plaatsvinden. Bejaardenoor den en verpleeghuizen groeien naar elkaar toe; de laatste zullen alleen nog opvang bieden aan mensen die 24 uur per dag ver pleging en verzorging nodig hebben; bejaardenoorden daar entegen zullen plek bieden aan de mensen die nu nog groten deels in verpleeghuizen zitten. Alle andere ouderen blijven met thuishulp zelfstandig wonen. Naar verwachting verandert er voor de meeste ouderen in bejaardenoorden weinig. De meesten hebben aow en eventu eel een klein pensioen; zij zullen het ook straks moeten doen met nauwelijks meer dan zak- en kleedgeld. Hun toekomstige medebewoners zijn van een zorg verlost: ze hoeven hun huis niet op te eten en kunnen hun spaar centjes meenemen naar het bejaardenhuis, zonder dat de directie er ook maar een vinger naar kan uitsteken.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1996 | | pagina 23