ar uit'
Eén prijs voor hele ouderenzorg
Ierse wetenschapper:
'Einstein zit fout'
E2 I pESTEM
Ier zonlicht
eense grot
Carnaval
LIJF LEVEN
ORMATIE
feteUrenbellennaar:
Wijziging
Prspreidingsgebied
Betrouwbaar
Nostalgie
Incidenteel
Zalm
Pluspuntje
E3
BUITENDIJK
Onevenwichtig
Protest
Partner
I
BRUARI 1996
en zou gedesinfecteerd
)e kans op een ernstige
vermindert daardoor
die aan de Katholieke
op een onderzoek naar
nse wil dat de behande-
;evoerd wordt voor elke
vangere vrouwen draagt
ich in de vagina, zonder
len 100 tot 150 pasgebo-
geboorte van de moeder
die soms gepaard gaat
302 een vaccin tegen hiv,
ebben. Een gezamenlijk
- voor de ontwikkeling
in te gaan, zo maakten
wetenschappers willen
Btvaccin uitproberen op
et verstgevorderde aids-
het Nationale Instituut
Anthony Fauci. De stof
aan een niet-actief hiv-
.chten het project niet zo
el op een onderdrukking
achten in 1997 met het
linen.
renken- aan levensvragen
lisehe klachten zijn erbij
;en over het doel van het
t D. Debats in zijn onder-
de Rijksuniversiteit Gro
en hebben de neiging om
levensvragen te vinden,
lebats uit de weg. Door de
omlijnde levensbeschou-
innen gaan.
aar voor het oog. Als deze
ingen, kunnen ze blijvend
n publikatie van de Nij-
eit voor het uit de handel
uiteinden. Als alternatief
met een schuifgesp voor.
udziekenhuis in Nijmegen
behandelen die oogletsel
«springende spin. Dertien
ils verlies aan scherpte en
verwijderen. De gevaarlij.
ensen volledige blindheid
„Alle voedsel ontstaat in
•ót. De energie die daarvoor
g is komt van oxidatie van
■rstofsulfide," aldus Sarbu.
ijn fttóar een paar ecosyste-
in de wereld die geheel zon-
lonlicht kunnen bestaan. Die
ndea zieh alle duizenden
:rs onder het oppervlak van
ee en bestaan van warmte en
nicaliën uit onderzeese vul-
en. In deze systemen leven
ïalen zonder ogen, alen, krab-
i, mosselen en wormen.
systeem in de Movile-grot is
kwetsbaar dat er maximaal
e mensen tegelijk in mogen,
moeten speciale kleding aan-
kkên om te voorkomen dat er
iroben uit de buitenwereld
inenkomen.
Hoe is het gesteld met de
conditie van de zoetwa
tervis in Nederland? De
metingen schommelen
tussen hoop tot vrees, zo
hjijkt uit de 'Atlas van de
Nederlandse Zoetwater
vissen'. Sommige zeldza
me soorten, zoals bot,
rivierprik en zeeforel,
«aan al 25 jaar gestaag
vooruit. Verdwenen 'top-
vissen' zoals steur en
zalm, zullen waarschijn
lijk nooit meer op eigen
kracht door de grote
rivieren trekken.
Door John van Oppen
Wat is goed viswater? Het ant
woord is zo simpel niet. Voor een
hengelaar die op een vroege och
tend enkele maatse forellen vangt
in een troebele beek, is dat het
ideale stekkie. Een ecoloog zal
hoofdschuddend reageren. Hij
zai erop wijzen dat de vangst
bestaat uit kustzoekers die elders
kunstmatig zijn uitgezet door een
hengelsportvereniging - en bij
toeval terecht zijn gekomen in
een biotoop die zo vervuild en
zuurstofarm is dat de omgeving
net levensvatbaar is voor de
soort. De verdwaalde forellen
zijn uitgehongerd en verzwakt. In
zo'n situatie is hengelen geen
kunst. En de pret van korte duur.
Ander voorbeeld: sportvissers
klagen dat er al maanden geen
snoekbaars in de IJssel zit. Er
moet een ziekte zijn uitgebroken,
vertellen ze elkaar. De camera,
meegenomen in de hoop zo'n
groenbruin exemplaar van dik
een meter op de foto te krijgen,
blijft in de tas.
Dan ontdekt een bioloog dat de
slechte vangsten alles te maken
hebben met een plotselinge toe
name van de spiering. Dit zilver
kleurige visje, dat ruikt naar
komkommer, is schaars sinds de
afsluiting van de Zuiderzee en al
die andere zeegaten die het deden
spoken in Nederland. Zijn mas
sale terugkeer in de IJssel - toe te
schrijven aan een gewijzigd spui-
regiem vanwege een gortdroog
voorjaar - duidt op een verheu
gende mogelijkheid om het
waterleven te verrijken.
Nu wil de natuur echter dat het
spierinkje een favoriete prooivis
is voor de snoekbaars. Die vindt
opeens zó gemakkelijk zijn lieve
lingskostje in de rivier dat hij
niet meer toehapt als een sport
visser een lijntje uitgooit.
Waarmee maar gezegd wil zijn
dateenhengelaar iets heel anders
verstaat onder 'goed viswater'
dan een ichtyoloog, wat letterlijk
viskundige betekent, zoals orni-
de benaming is voor een
die zich ontwikkelt tot
1 huisarts. Ondanks de van
FOTO ARCHIEF DE STEM
pstukken die soms door de
natuurlijk de mensen die zich
of langdurig niet gewassen
ieders die zich schamen
leten helemaal onder het
geman met het wollen P
meneer rtiet de brume s
hemd of de gele vlekken
in zijn ondergoed. t
euren die je tegenkomt
de moeite waard. Behial ,e
loepluiers en urineverlie
er de koeielucht van de
r van de garagehouder
eer dé visboer is gewee i
ijfje vaak even sti[°®ducht
een aantal minuten g
en heren die zo geP^^jna
er binnenkomen dat j
rdt vaak ook even een
t. Soms probeer ik een ,en
r wat ether rond te spr „er
et 'doktersgeurtje van
jlgende patiënt zich
oei kan uitkleden.
«l!u-ei,n,ormatiewi| °mtrent
1 k en m deze bijlage, kan
SA of 076-5312272.
«geren kun ook.
Dpdaarv°°r is:
^redactie Lijf Leven,
««3229,4800 MB Breda
jWredactie: René van der Velden.
Een hengelaar verstaat iets heel anders onder 'goed viswater' dan een viskundige.
De grote trekvis
keert niet terug
vogelkundige.
Beroepsvissers hebben ook al hun
leigen uitleg van 'goed water'. Zij
I hanteren specifieke vangsttech-
en zijn pas blij met een
ng in de biotoop als daar-
I door méér paling en snoekbaars
I in de netten verstrikt raakt.
I De doorsnee-professional zou er
niet eens om rouwen als schub-
zoals brasem en blank-
I voorn ook op die 'rode lijst'
terecht komen. Hij is die karper-
ge 'mee-eters' liever kwijt
ijk in zijn viswater.
De steur.
FOTO'S ATLAS VAN DE NEDERLANDSE ZOETWATERVISSEN De TUisVOOm.
i is er nog een vierde groep
|®t een afwijkende visie op de
laak: de natuurliefhebbers. Zij
I«aarderen de. visstand, maar
I weer op een geheel andere manier
laan hengelaars, beroepsvissers
I® ichtyologen. De natuurlief-
Ihebber beschouwt de visstand als
I onderdeel van een groter ecolo-
Ifisch systeem. Vis is dan simpel-
l'cg voer voor zichtbare en daar-
I* 'aaibare' predatoren zoals
ijsvogels, reigers, aalscholvers of
litters.
1 Natuurliefhebbers zijn vaak
rMstander van hoge, steile
I 'evers, Die bieden een broed-
IP'aats aan de oeverzwaluw,
I''aarvan het aantal paartjes in
I is land de laatste jaren drama-
wh is teruggelopen.
"T steile oever leidt altijd tot
bij hengelaars en
'lërs, die het een godvergeten
vinden dat zij maar
Pieten zien hoe er te komen.
LnUu Watert>eheer is een inge-
I wielde en gevoelige materie.
I ertel mij wat goetj viswater is,
I®'k zeg u wie u bent'. Dat moet
ongeveer het motto zijn
iji Waarmee dr. Hendrik de
JÜ a8eningen begon aan de
c Tj g van de 'Atlas van
'Nederlandse Zoetwatervis-
- was net zo simpel
<awj!eus' v.ast'eggen hoe het
>ied van alle
le zoetwatervissen er
uitziet.
oudt het op 45 soorten,
waarvan er 17 in aantal vooruit
gaan sinds het trieste dieptepunt
begin jaren zeventig. „Er zijn er
vast wel meer te vinden dan die
45, maar dan gaat het om vissen
die hier kunstmatig terecht zijn
gekomen en waarvan het uiterst
twijfelachtig is of ze op eigen
kracht kunnen overleven," aldus
De Nie tijdens een vraaggesprek
naar aanleiding van het verschij
nen van de atlas.
Die is uitgegroeid tot een wel
haast monumentaal standaard
werk, dankzij de medewerking
van een groot aantal instanties
die onmisbaar waren voor het
schetsen van een totaalbeeld.
Deze bundeling van krachten,
uniek in de wereld van de visse
rij, was nodig om vier feiten
boven water tillen:
a) welke inheemse soorten doen
het goed en gaan in aantal voor
uit;
b) welke soorten zijn definitief
verdwenen;
c) welke vissen worden in hun
voortbestaan bedreigd;
d) ligt de oorzaak dan bij chemi
sche vervuiling, overbemesting,
verdroging, kanalisatie, Delta
werken of andere waterpeilbe-
heersingsplannen.
Met die standaardkennis in huis
wordt het mogelijk om de zorg
voor zoetwatervissen van over
heidswege te stimuleren. „Herin
richting, beheer en gebruik van
de wateren bepalen de leefmoge-
lijkheden voor de vissen", aldus
De Nie.
Om zijn doel te bereiken, verza
melde en verwerkte de Wage-
ningse ichtyoloog meer dan
110.000 waarnemingen, hem
aangereikt door beroepsvissers,
hengelaars, natuurliefhebbers en
wetenschappers.
Wat een opgave moet dat zijn
geweest. Is het niet ondoenlijk
om van meer dan honderddui
zend viswaarnemingen de juist
heid van de determinatie te bepa
len? Wie kent het verschil tussen
de kolblei en de brasem? Welke
hengelaar durft foutloos alle
soorten zalmen en forellen te sor
teren?
„De soortenkennis van beroeps
vissers is vaak heel goed, maar
niet onvoorwaardelijk juist," zo
verdedigt de auteur de leveran
ciers van zijn feiten desgevraagd.
„En hetzelfde geldt voor de ken
nis van sportvissers en natuur
vrienden die inventarisaties ver
richten."
Hij vertelt dat hij wel de hulp
moest inroepen van iedereen die
zich betrokken voelt bij het
water. „Ik wilde een compleet
beeld geven van de visrijkdom in
alle watertypes: het IJsselmeer;
de grote (Friese) meren en
natuurplassen, de kleine natuur
lijke wateren; de sloten; de overi
ge stilstaande wateren zoals
kanalen en stadsvijvers; de grote
rivieren; de kleine rivieren; de
beken; de getijdewateren. Dat
was alleen mogelijk met mede
werking van groeperingen die
nogal snel in eikaars vaarwater
terecht komen, maar toch alle
maal zaten te wachten op een
betrouwbaar overzicht.
Het resultaat van al dat telwerk
is een 'algemeen klassement' van
alle inheemse zoetwatervissen,
aangevoerd door blankvoorn,
baars en brasem. Maar het aller
mooiste zijn toch de kaartjes in
de atlas. Per vissoort is daarop
het feitelijke verspreidingsgebied
vastgelegd, zowel in Nederland
als in Europa.
Met nostalgie praat De Nie over
de steur. 'De mammoet van de
Nederlandse visfauna' is volgens
hem definitief verloren voor de
grote rivieren: „En dat doet
pijn."
Tot ver in de vorige eeuw dank
ten de inwoners van Heerewaar
den, eeuwenlang het diepst land
inwaarts gelegen vissersdorp van
Nederland, hun bestaan aan deze
trekvis. Deze grootste zoetwater
vis werd in Rijn, Waal, IJssel en
Maas wel veertig jaar oud en vier
meter lang. Z'n vangst bracht
vierhonderd kilo aan de haak,
waarvan tientallen kilo's kaviaar
oftewel 'peelmoes', zoals de lek
kernij in het Oudhollands heet.
Tussen 1893 en 1920 tuimelden
de vangststatistieken in ons land
van negenhonderd naar minder
dan negen stuks per jaar. Dat was
het gevolg van een combinatie
van factoren: overbevissing met
trawlers in de kustwateren waar
de vis naar toe trok; kanalisaties
waardoor geschikte paaiplaatsen
verdwenen; chemische vervuiling
en vertroebeling. Zo werden de
vissers van Heerewaarden de eer
ste economische slachtoffers van
de milieuvervuiling en de kanali
sering van vaarwegen.
Volgens De Nie werden in 1952
de laatste grote steuren in de
benedenrivieren gevangen. Toch
werden tot 1969 in zoutwater,
voor de Noordzeekust, nog inci
denteel vangsten gedaan.
Tussen 1992 en 1996 werden aan
hem in totaal dertig vangsten
gemeld voor het Atlas-project.
Daaronder één ter hoogte van
Heerewaarden in de Maas en één
in de Waal nabij Tiel. Dat gaf
nieuw leven aan de stille hoop op
terugkeer van de mammoetvis.
De Nie wijst er echter op dat al
die exemplaren te klein waren
(maximaal 70 centimeter) om te
bestempelen als 'trekvissen' die
terugkeren naar hun geboorteri
vier om te paaien. „Er bestaat een
bloeiende handel in steuren voor
tuinvijvers. Deze vissen groeien
snel, zijn dan te groot voor de
tuinvijver en verdwijnen in de
vaart. Ik vrees dat dit de verkla
ring is voor de plotselinge terug
keer van de steur."
Hij gelooft niet dat de steur ooit
terug zal komen.
Over de terugkeer van de zalm is
De Nie niet bepaald optimistisch.
Waarom niet? Het is de Engelsen
toch ook gelukt om deze edele
soort terug in de Thames te krij
gen?
De Nie: „Hoho. Wat in Engeland
gebeurt, is een kunststukje en
geen natuurlijke ontwikkeling te
noemen."
Hij legt uit dat het daar om een
geprogrammeerd ras gaat. Eieren
zijn kunstmatig opgekweekt en
bij miljoenen door mensenhan
den in de bovenloop van zijrivie
ren gelegd, in de hoop dat ze het
parr-stadium bereiken. Als ze
onvoldoende uitkomen of opge
vreten worden, laten Engelse bio
logen in de bovenlopen zelf visjes
los die in het parr-stadium verke
ren.
Het parr-stadium gaat na één tot
drie jaar over in het smolt-stadi-
um. In die periode trekt de vis
naar zee. Zijn aartsvijand, de aal
scholver, weet dat. De vogel haalt
de smolt bij duizenden uit de
Thames.
De Nie: „De weinige zalmen die
de zee bereiken en daar volwas
sen worden door het eten van
kreeft, krabben en niet te grote
vis zoals spiering, makreel, jonge
kabeljauw en haringachtigen,
moeten door die smerige rivier
terug naar de geboortegrond om
te paaien. Dat lukt slechts bij
hoge uitzondering, zodat er
opnieuw mensenhanden aan te
pas moeten komen om de levens
cyclus in stand te houden."
Toch kan De Nie best een plus
puntje melden. In de Sieg, een
zijrivier die ter hoogte van Bonn
uitmondt in de Rijn, zijn drie
meldingen van paairijpe zalmen
van een meter lengte. Zij moeten
via de Gelderse rivieren de weg
terug hebben gevonden naar de
geboorterivier.
De Nie: „Toch is het veel te vroeg
om te juichen. Het is slechts
gelukt via het kwistig uitzetten
van zalm-eieren en parrs in de
bovenlopen van de Rijn. Hetzelf
de gebeurt trouwens in Franse
middelgebergten zoals Eifel en
Vogezen. In Dinant, vlak voordat
de Maas Limburg bereikt, is
daardoor ook paairijpe zalm ont
dekt."
Zolang echter niet bewezen is dat
de rode vissoort zich generaties
lang op eigen kracht in leven kan
houden, moet de wetenschap de
soort beschouwen als uitgestor
ven voor de Nederlandse rivieren,
vindt De Nie.
Atlas van de Nederlandse Zoetwa
tervissen, Hendrik W. de Nie.
Media Publishing Doetinchem,
39,95. ISBN 90-801413-5-6
ÏÏK
/VOENSDAG 2 i r-PBrtuARl iy96
Door Mariëtte Mulkens
Zo lang ais ik me kan herinne
ren, vier ik carnaval. In mijn
jongste jaren vroeg ik me nog
wel eens af waarom die grote
mensen opeens zo lollig deden.
Ik gaf toen eerlijk gezegd de
voorkeur aan Sinterklaas en de
kermis, maar toen ik eenmaal
de jaren des onderscheids had
bereikt, was er voor mij maar
één feest meer: carnaval. En
dat is lang zo gebleven.
Maanden van tevoren was ik al
met het feest der feesten bezig.
Ik hielp mee bij het bouwen
van wagens voor de optocht en
met een paar vriendinnen over
legden we avondenlang over de
nieuwe kostuums voor carna
val.
Omdat ik lid ben van de fanfa
re, die destijds ook als boeren-
blaaskapel dienst deed, zat ik
in de aanloop naar carnaval bij
ieder akkefietje erbij. En als je
daar dan toch eenmaal bent, ga
je niet zomaar naar huis. Zeker
niet als je, zoals ik, van het type
bent dat bang is dat het feest
niet doorgaat als jij er niet bij
bent.
Met de komst van de kinderen
is er echter wel het een en
ander veranderd, al was het
alleen maar dat je niet ongeli
miteerd bier kunt drinken als
je zwanger bent of borstvoe
ding geeft. De afgelopen jaren
ging het evenement tamelijk
geruisloos aan ons voorbij. Ook
dit jaar hadden we iets derge
lijks in gedachten, maar oma
bood zich vrijwillig aan als
oppas. Die kans lieten we niet
liggen.
Afgelopen zaterdag was het
dan zover: voor het eerst in
maanden zouden we weer eens
met zijn tweeën op stap gaan.
Alles was geregeld. We konden
de volgende ochtend zelfs uit
slapen. Maar toen kwam het
volgende, ooit onvoorstelbare,
probleem: iedere zin ontbrak.
Dat uitslapen, daar keken we
allebei naar uit, maar dat car
navallen
„Zullen we lekker thuis blijven
vanavond," vroeg ik, in de
hoop dat hij mij van dat gekke
idee af zou helpen. Maar dat
was niet het geval, integendeel.
Had hij ook al stiekem aan
gedacht.
Gelukkig moest ik toen snel de
deur uit, ik moest met de blaas
kapel meelopen in de optocht.
Ik was al laat, ze waren al zon
der mij vertrokken. Halverwe
ge sloot ik aan en begon te toe
teren. Terwijl we door het dorp
trokken met al dat feestgedruis
om ons heen voelde ik ze lang
zaam weer opkomen: de carna
valskriebels. En die werden
snel sterker toen ik na afloop
van Ue optocht aan de tapkast
stond in een bomvol dorpshuis.
Ik kwam helemaal in de stem
ming thuis. Daar trof ik een
asgrauwe hoop ellende aan. „Ik
voel me niet erg lekker," zei hij,
ten overvloede. „Blijven we
toch gewoon thuis," antwoord
de ik, maar hij zag natuurlijk
meteen dat in mij het carna-
valsvuur weer was opgelaaid.
„Ach, we kijken wel," zei hij,
„misschien knap ik na het eten
nog wel op." Maar het enige
effect van het eten was, dat
mijn vuurtje snel doofde.
Die avond gingen we toch de
deur uit. Niet omdat we zo
graag wilden, maar omdat we
ons bijna verplicht voelden om
te gaan stappen nu alle kinde
ren elders waren en we uitzicht
hadden op een uitslaap-zon-
dag.
Het was een rare avond. We
zochten juist de cafés op waar
weinig tot niets te doen was,
want hij kon met zijn zieke
hoofd niet tegen de drukte.
Terwijl ik rondhoste in een
tamelijk lege zaal en glazen
bier leegmaakte, stond of zat
hij een beetje rond te kijken.
Hij wilde niks drinken.
Toch was het niet ongezellig.
Dat is het voordeel als je zo
lang niet uitgaat, je bent al
gauw tevreden. En de volgende
dag hebben we heerlijk uitge
slapen.
Dublin (rtr) - Een Ierse weten
schapper heeft donderdag nieuw
onderzoek gepubliceerd waaruit
volgens hem blijkt dat Einsteins
relativiteitstheorie onjuist is. „De
hele algemene relativiteitstheorie
gaat hiermee onderuit", aldus Al
Kelly van het Ierse Institution of
Engineers. Hij zei dit vóór zijn
lezing in het Trinity College in
Dublin, waar hij zijn nieuwe
theorie zal uiteenzetten.
Einstein gaat ervan uit dat ruim
te en tijd relatief zijn en op ver
schillende waarnemers anders
kunnen overkomen. Maar Kelly
denkt dat Einstein het bij het
verkeerde eind heeft. „Tijd en
ruimte zijn absoluut, niet rela
tief."
Vorig jaar verwierp dezelfde Ier
in een onderzoek Einsteins theo
rie over het gedrag van licht.
Maar hij had toen nog geen ande
re theorie gevonden. Volgens hem
heeft hij nu ontdekt hoe licht zich
werkelijk gedraagt en hij meent
met Einstein te kunnen afreke
nen.
Volgens Kelly's nieuwe artikel
kan de snelheid van licht ver
schillen voor verschillende waar
nemers en hangt dit af van hun
eigen relatieve beweging.
Naar hij zegt kwam hij tot deze
theorie door verscheidene van
ouds bekende experimenten
opnieuw te bekijken. Sommige
leverden uitkomsten op die strij
den met Einsteins theorieën en
zijn dus door de gevestigde
wetenschap onder het tapijt
geveegd, aldus Kelly. „Het was
zoals een detectiveverhaal. „Ik
keek terug naar een aantal expe
rimenten, waarvan sommige uit
1725 dateren. Naar bleek, pasten
vele niet in Einsteins theorie.
Maar wel in de mijne."
Trinity College is Ierlands oudste
en een van de meest gerespecteer
de universiteiten. Het college
verwacht dat Kelly een volle zaal
trekt. Aan het eind van zijn
lezing wil hij de verzamelde col
lega's uitdagen. „Ik vraag ze te
zeggen wat er fout is aan mijn
redenering. Anders moeten zij
aanvaarden dat Einsteins theorie
onjuist is."
Door Carla Joosten
Pa en ma moeten naar het
bejaardenhuis. Zelfstandig
wonen lukt niet meer. Hun huis
wordt verkocht. De opbrengst,
het eigen vermogen, telt vervol
gens mee bij het bepalen van de
prijs die pa en ma moeten beta
len voor het verblijf en de ver
zorging in het bejaardenoord.
Een probleem waarmee menige
familie in haar maag zit. Niet
zelden wordt ervoor gekozen het
huis voortijdig van de hand te
doen.
Na 1 januari 1997 hoeft dat niet
meer. De vermogenstoets, zoals
de regeling officieel heet, wordt
dan afgeschaft. Het is een van de
maatregelen, waarmee het kabi
net de ouderenzorg wil moderni
seren. De bestaande regels zijn
oud en stammen uit een tijd dat
de samenleving er anders uit zag
en mensen er nog naar uitkeken
om op hun 65e naar een bejaar
denoord te verhuizen. In de
jaren negentig geldt zo lang
mogelijk zelfstandig blijven
wonen als hèt ideaal van veel
ouderen.
Maar er is meer veranderd: door
de vergrijzing doen steeds meer
mensen een beroep op de zorg.
Bejaardenoorden huisvesten al
lang geen 65-jarigen meer: de
leeftijd ligt er gemiddeld boven
de tachtig jaar en de bewoners
hebben steeds meer zorg nodig.
De vraag naar verpleeghuiszorg
groeit navenant. Tegelijkertijd
zijn steeds meer mensen aange-
wezen op thuiszorg (gezinszorg
en kruiswerk).
Bij het kiezen van een bepaalde
vorm van ouderenzorg, of dat nu
thuishulp, een verzorgingshuis
of een verpleeghuis is, kijken
mensen vaak naar de goedkoop
ste oplossing, Zo is het nu nog
bijvoorbeeld financieel aantrek
kelijker om naar een verpleeg
huis te gaan dan om thuis te blij
ven wonen en gebruik te maken
van de thuiszorg. En dat geldt
ook voor de keuze: verpleeghuis
of bejaardenoord. In het ver
pleeghuis geldt bijvoorbeeld
geen vermogenstoets.
Een onevenwichtige situatie,
want het verpleeghuis kost de
overheid veel meer geld, terwijl
de oudere zelf waarschijnlijk
ook liever thuis zou blijven.
„Het is toch van de gekke dat
mensen proberen in het ver
pleeghuis te komen, omdat ze
dan 'hun huis niet hoeven op te
eten'. En dat ze liever wijkver
pleging hebben dan gezinszorg,
omdat ze dan alleen contributie
en geen eigen bijdrage hoeven te
betalen. Daardoor maken men
sen nu van duurdere zorg
gebruik dan ze eigenlijk nodig
hebben," zei de Eindhovense
burgemeester Rein Welschen,
nadat een commissie onder zijn
leiding had geadviseerd over de
modernisering van de ouderen
zorg.
Het kabinet heeft de adviezen
van Welschen en de zijnen in
hoofdlijnen overgenomen. Dat
betekent dat er voor de hele
ouderenzorg dezelfde eigen bij
dragen komen. Of die zorg nu
thuis, in het bejaardenoord of in
het verpleeghuis wordt gegeven,
de prijs is gelijk.
In een brief aan de Tweede
Kamer doet staatssecretaris Eri
ca Terpstra (Welzijn) de nieuwe
regeling uit de doeken. In de
eigen bijdragen voor bejaarden
oorden en verpleeghuizen onder
scheidt Terpstra een 'lage en een
hoge bijdrageregeling'. De lage -
vaste eigen bijdrage - bedraagt
210 gulden per maand voor men
sen met een inkomen tot 2300
gulden. Wie daar boven zit,
betaalt een hogere eigen bijdra
ge, die oploopt al naar gelang
het inkomen. De grens van 210
gulden geldt ook voor mensen
die een partner thuis hebben.
Deze wijzigingen gaan al op 1
juli 1996 in.
De hoge eigen bijdrageregeling
geldt voor alle andere catego
rieën. Zo gaan bewoners van
bejaardenoorden afhankelijk
van het inkomen maximaal 3000
gulden betalen. Nu is de eigen
bijdrage behalve van het inko
men ook afhankelijk van het
eigen vermogen. Bovendien kent
die bijdrage geen maximum,
waardoor het mogelijk is dat rij
ke ouderen de totale verzor-
gingsprijs betalen.
De maximale inkomensafhanke
lijke eigen bijdrage voor ver
pleeghuispatiënten wordt opge
trokken van 2200 gulden naar
eveneens 3000 gulden. Een ver
hoging waar de Nederlandse
Vereniging voor Verpleeghuis
zorg al tegen heeft geprotes
teerd: „De verblijfscondities in
verpleeghuizen zijn niet verge
lijkbaar met die andere voorzie
ningen voor ouderen. Zolang
met name de privacy niet is ver
beterd, is een eigen bijdrage, die
kan oplopen tot 3000 gulden,
buitenproportioneel"
Zowel voor verpleeghuizen als
bejaardenoorden vervalt de
periode van zes maanden waar
over geen eigen bijdrage in het
tehuis is verschuldigd. Die
wachttijd - die bijvoorbeeld wel
blijft bestaan in de psychiatrie -
heeft te maken met de verwach
ting dat mensen weer naar huis
terugkeren. In de praktijk, zo
redeneert Terpstra, blijkt de
zorg toch meestal langdurig en is
er van terugkeer geen sprake.
Geheel nieuw is de kwaliteits
toeslag, die kan oplopen tot 300
gulden per maand, voor bewo
ners van 'kwalitatief goede
bejaardenoorden'. Terpstra meet
die kwaliteit af aan de mate
waarin bewoners privacy heb
ben. Volgens haar is die privacy
meestal groot. Zo hebben nage
noeg alle bewoners een eigen
appartement met meerdere
kamers, een eigen douche en
meestal ook eigen kookgelegen
heid.
Al met al meent de staatssecre
taris dat van alle bewoners van
bejaardenoorden de 'privacytoe-
slag', zoals ze de toeslag zelf lie
ver noemt, kan worden
gevraagd. In verpleeghuizen is
die toeslag niet aan de orde,
omdat daar het het verblijf in
een eigen kamer nog geen
gemeengoed is, constateert
Terpstra.
Een aparte passage wijdt de
staatssecretaris aan de partner
van een oudere, die eigenlijk
geen zorg nodig heeft, maar toch
mee gaat naar het bejaarden
oord. Eigenlijk zou van die part
ner een aparte eigen bijdrage
gevraagd moeten worden voor
de woon- en verblijfkosten.
Maar Terpstra heeft van de
Tweede Kamer te horen gekre
gen dat er geen financiële bar
rière mag zijn voor partners om
mee te verhuizen naar het
bejaardenoord. Daarom mogen
paren gezamenlijk de maximale
hoge eigen bijdrage betalen,
zoals dat nu ook het geval is.
Met haar voorstellen poogt
Terpstra eenheid te brengen in
de onoverzichtelijke ouderen
zorg. Maar de grootste verande
ringen zullen in de praktijk moe
ten plaatsvinden. Bejaardenoor
den en verpleeghuizen groeien
naar elkaar toe; de laatste zullen
alleen nog opvang bieden aan
mensen die 24 uur per dag ver
pleging en verzorging nodig
hebben; bejaardenoorden daar
entegen zullen plek bieden aan
de mensen die nu nog groten
deels in verpleeghuizen zitten.
Alle andere ouderen blijven met
thuishulp zelfstandig wonen.
Naar verwachting verandert er
voor de meeste ouderen in
bejaardenoorden weinig. De
meesten hebben aow en eventu
eel een klein pensioen; zij zullen
het ook straks moeten doen met
nauwelijks meer dan zak- en
kleedgeld. Hun toekomstige
medebewoners zijn van een zorg
verlost: ze hoeven hun huis niet
op te eten en kunnen hun spaar
centjes meenemen naar het
bejaardenhuis, zonder dat de
directie er ook maar een vinger
naar kan uitsteken.