INUARI 1996 DSI nïï STEM
s P I
III
a-s i-="si
-■■=?«£« I
S.3 Ss
«|S«
HI
ft
ra tt
a)1": ijl
33
Len ze nog water dronken uit
jkaai van Moerdijk werd
[riaan Cornelis de Visser (90)
tboren, in een vissersdorp van
(caalfhonderd mensen, nu bijna
len eeuw geleden. De kleine
Haan keek er niet vanop als
Ider Thijs met wat broden en
ien paar zijden spek aan boord
ng. en veertien dagen weg
leef.
Zo was het leven van de schok-
kerm annen.
0 was het leven in Moerdijk.
tl an Krijnen en Jan de Visser scharrel-
I den op de kop van de haven alle
w dagen bij hun zalmsteek. De netten
iden daar waar de meeste stroom zat.
artzwiepend zwom de vis zich klem bij de
dagvloed.
jiaalf kinderen
'Niemand die vroeg
watje wilde.
Je stapte op het schip
en je werd visser'
KL
Roeien
Moerdijker
Arjaan de Visser
bracht een leven
lang op het
Hollandsch Diep door
enige imam voor gevangenen
Sterke verhalen over strenge winters
Guyana, een heilstaat in verval
Weekend
ZATERDAG 6 JANUARI 1996 DEEL
Z a 2 N a
IcCS"
I 8 ga-8
-:1 fe ts g.
c t! x 01
S 3 Q. .tj
k- o Si
UI O) O 11)0
+-»
*3 i= QÏ 52 5}
J2 S
ID iZ *- m
01^ 03 c_2
o A «3 3 I
m S 3 l
<o J2 p.a 5
ra 2 o£
c ra Ï1
u v o
p (O O'C
.2 -5 S
•T*
,1 <U .Q I
cm Sv-ac *E «- 0 I
tu 21 5 oi I
<t> <n 03 O IQ r I
Q "O N C£s[
c
03
i m
"Jo c
<u
c o>
c
5>ll
i o
.2 8
J Si
03 t <5
_C
s
c a m
8,§l
5?.i=
v c <D
"ra
3 is 0)
Q--Q
c _2
JJ3 on
C .<»3
I (D ip Q
3
3133
c -c c
c -M _Q3
3
s *-
c^Si
«JI3
E .9>
±i 03
J3 C
i/> -Jr;
03
2 03
Si -c
o" C
O n«
o in
"O O "O
u u
03
Sfilsl
l^lcd
S= •- -0 I
c Ssl
g-a"° Ejjl
03 C rt"0 I
■*-> 03 03 0 U I
Q, 03 N Ot, I
-- 03 C J I
*JI 03 JS I
ë-Jfl
o O) O (0 I
Ha 03 qj I
.t O 03
3 c I 3 1
-* JaC
c -Q
03 o» "2
2
-2
tl
"5
c
-g S<-
^3 S-. «/t
n^: O .Q-
7: e tl
c i5 oi
03 03 O
Q-J* C
9 S
c
O
a> c
j=
!g
-o
•-—
Od
J~ c .9i
<5
0) 3
0) -Q CL
t! -a
S.1Ö
N ^rg-
Q3 c
03 rf 03
E ai 03
Si
03 X» O
lit
Q. O) 03
4_» Ol O
03 03 E
C 01
03 u
c
o M
jn
03 5 ff
■o
lê
0 «u
"5® lf
g^o
1 SJ
Qj 5 -0
fö t; E1
03 C JD N .t
03 w
o a> c 5
vhcil
s
a? c -b
03
o g-ü
c 2 E
03
«3 O
v,
-= v 2
<vo 2
5.SV
i Ol^ u
i 2 E
fP 03 O
b c ^d
a o
03
(u 8 "S-l
2 .E'l
<23 3 C®|
-O 3 QJ li
T3 M- 03 3|
E giaEI
j:
g-??i
|s!|
03 E ÜO
c ='5:
03 03
ai-" 5
j£$ |l
ilfil
i &a a s;
S a S
03 03 C
j a-2 S ffi
a a
cX1 o
■*-> o +-»
!1 S-S 2
3 03 v_>" +-•
ifis*
i i f t? 03
O» 03
v>
c Si
03 SX
C-° O)
O m
3 QJ
03 03
C C 03
03 5
2
K -c .E
c
,2 X c
03 3
OJ'Ü u
"O -o "O
"O c-^
c 03 .03
03 N
p w 3
-s
'c "SJ
o£
c£ e'l
2 i
- ïc
■l lf
E SJ'I
03 a^-
03 c'u
«2g'-ï
O OlfljJ
_ai cü -gi
'Sc Éi
E o
o fe£
il&]|
11||
03 03 aw,|
J3 OU"
03 O
C .03
O UJ r
0)213
■a -= aj
03
c :w
3
03 C N
O 03
Q3 -Q OJ
oj ,a -a
Si.- -S rs
hlR oiom
or Paul de Schipper
«n tochtige planken loods pakten ze de
nen in manden. Het was al zo geweest in
ijd van koning Willem III en het leek of
altijd zo zou blijven.
'de grote mannen' er tegenop kwamen, de
(ring, die bang was dat er bovenstrooms
i zalm meer zou komen omdat de schok-
mannen de paaivis wegkaapten. Zo werd
Moerdijkse zalmvisserij de nek omge-
aid. Onnodig, want later kwam het giftige
er en dat werkte veel efficiënter,
ar het verhaal gaat niet over zalm, want de
Bloods verdween al toen Arjaan de Visser
Kop school zat.
Tr het overige veranderde het leven aan het
Bandsch Diep maar langzaam,
frdijkrond 1910.
«pastoor sprak vanachter het altaar dat
1 parochianen niet bij protestanten moch-
Ikopen. In het economisch leven speelde
ft van Bavel de baas, met naast hem het
ptoor van Verheijen met vijf schepen. Ze
Bden de schepen én de centen. Was het Van
|el niet, dan hielden de vishandelaars het
Tvan Moerdijk wel onder de duim.
Bden uit een leven dat al bijna een eeuw
1 meegaat, het leven van Arjaan de Visser.
[hen van 1 december 1905. Ik ben geboren
Ne havenkant in Moerdijk. We keken uit
de schepen. Ik ben visser geweest, mijn
|er was visser en
grootvaders van
'e kanten waren ook
jr. Ik heet De Visser
woon in de Visser-
lat."
huis was heel oud
iét groot, maar we
1 er toch met zijn
tienen in, ja, ja,
if kinderen. Vóór
|tijn er ook nog twee
brven, twee jongens
meisje."
kinderen sliepen
zolder, jongens en
den apart natuur-
En vader en moe-
agen beneden in de
Itee. Wij, de jon-
lagen met twee of drie in één ledikant.
h a v 'a®' 'k 20 teëen de pannen
d "et gevroren, dan vielen de ijsdrup-
°P je snuit, soms lag de jachtsneeuw op
ekens, ja, de winter kwam wel binnen,
zijn allen verwoonden we daar voor één
V1]ientwintig per week aan huur. Het
.itas vatl ene Jantje Hermans, dat was een
eet uit Moerdijk. Hij had een rijke
getrouwd, dus hij had wat huisjes
we beneden kwamen 's morgens, was hét
s dringen. We aten allemaal tegelijk in
Arjaan de Visser aan de haven in Moer
dijk: „Ik ben vissergeweest, mijn vader
was visser en mijn grootvaders van beide
kanten waren ook visser. Ik heet De Visser
en ik woon in de Visserstraat.
FOTO DE STEM BEN STEFFEN
•K-i
De laatste
schokkerman
dë keuken. Mijn moeder sneed brood. Het was
elke morgen boterhammen met margarine en
witte suiker, voor iedereen. Tarwebrood met
witte suiker, daar ben ik groot mee geworden.
En oud, dat zie je wel."
„Armoe, och 't was thuis niet zo breed als aan
de Willemstad, maar armoe hebben we nooit
gekend. Je verdiende niet zoveel, maar een
broodje kostte ook maar acht cent, een liter
melk vier cent. Vader verdiende vijf harde
guldens per week. Daar
moesten we hef mee
doen. Onvoorstelbaar
hè."
„Soms was er wel eens
een extraatje: uitgebak
ken spek. We slachtten
in die jaren drie var
kens op een winter."
„Waterleiding hadden
we niet. We leefden van
regenwater en als we
tekort kwamen, haal
den we water uit de
haven. Dat was zoet.
Alleen als het op de Rijn
heel kort stond, heel
laag, dan was het wel
eens brak. Regenwater
of havenwater, daar
kookte je in of je waste je ermee. Water halen
deed ik dikwijls, met twee emmers en een juk
op m'n schouders ging ik naar de haven."
„Speelgoed? Of we wel eens wat kregen,
cadeautjes met Sinterklaas? Ben je niet wijs,
nooit niks, ja, een paar speculaasjes, meer
was er niet bij. Op winteravonden speelden
we domino en ganzenbord bij het licht van
een petrolielamp. Dobbelen en kaarten, niks
ervan. Kaartspelers en dobbelaars zullen het
koninkrijk der hemelen niet beërven staat er
in de bijbel."
„Deugnieterij haalden we wel uit, achter Arie
Dik aanlopen. Dat was de lantaarnopsteker.
Hij stak ze aan en wij bliezen ze weer uit."
„Toen ik opgroeide, kwamen er achtermekaar
vier broers in de visserij. Die brachten centen
binnen, dat kwam allemaal thuis in de kas en
dat luchtte wat op."
„We speelden aan de haven, ruimte genoeg.
Niet in het water hoor, mijn vader en moeder
waren als de dood dat je zou verdrinken. We
leefden met het water, maar zwemmen, nee
dat was er niet bij. Dat heb ik nooit geleerd
ha, ha. Nooit, dat snap je niet hè. Ik heb altijd
op het water gezeten, van mijn dertiende tot
mijn negenenvijfstigste en nooit een slag kun
nen zwemmen. Gelukkig ben ik er nooit inge-
duikeld, want dan had ik hier niet gezeten."
„Auto's zag je niet. Er voer hier een veerboot
over het Hollands Diep. Daar gingen een stuk
of tien auto's op. Later kwam er een boot die
er wel vijftien kon laden. Alles moest met de
boot over, er was alleen een spoorbrug. De
verkeersbrug is op 12 december 1936 geopend
door de oude koningin."
„In 1919 ben ik mee gaan varèn als jongen
van dertien jaar. dat voorjaar kocht mijn
vader een tweede schip. Ik heb nog een jaar
met mijn vader gevaren. Toen, in 1920, moest-
ie aan de wal blijven, hartproblemen."
„Aart van Bavel had hier zeven schepen
varen. Hij was een echte reder, een echte dic
tator ook, de schrik van Moerdijk, voor geen
cent meeleven met zijn personeel, hoor. De
meesten durfden niks te- zeggen, want ze
waren van hem afhankelijk. Ik zie 'm nog
lopen: een klein baardje, een hoedje op, de
baas van het dorp hoor. Bij die Van Bavel is
mijn vader twintig jaar schipper geweest op
een vissersschuit, van zijn achttiende tot zijn
achtendertigste."
„Als visserman was je altijd veertien dagen
achter elkaar weg, vader ook. 't Zal in 1890
geweest zijn dat-ie lag te vissen voorbij de
Willemstad. Nou voer die Aart van Bavel met
een bottertje rond om de vis op te halen bij
zijn schepen. Piet Jooren, de schipper van die
afhaalboot, kwam op een vrijdag, net voor het
vrije weekeinde, bij vader aan boord, en zei:
'Thijs, je moet buiten blijven van de baas:
zondag doorvissen!' 'Zeg maar tegen de baas
Piet, zei vader, dat ik dat niet doe. Ik ga naar
haven, ik heb een huishouden met kinderen.'
'Ja maar dan jaagt-ie je weg.' 'Kan me niet
schelen, ik ga naar huis.' Vader komt zater
dags aan de wal en de baas staat aan de stei
ger en zegt: 'ik heb je niet meer nodig.'s Zon
dagsavonds kwam Van Bavel aan de deur en
hij zegt: 'Thijs, ik heb een scheepje erbij
gekocht en daar ga jij morgen weer mee
weg.'"
„Zo ging dat vroeger. Je werd zo aan de dijk
gezet, maar mijn vader was gelukkig een
goeie schipper en die Van Bavel had hem
nodig."
In 1911 kloste Arjaan de Visser voor het eerst
op zijn klompen naar school Vader Thijs
(186'7-1940) was weg, altijd op het water.
Moeder en de oudere zussen voedden de kin
deren op. Klappen vielen er bij Arjaan thuis
nooit en moeder hoefde haar afwezige echtge
noot niet als boeman te gebruiken. Hij was
eraan gewend: „Vader is weg, die komt over
veertien dagen weer terug. Zo was dat. Daar
werd niet over gepraat," Arjaan spreekt nog
immer met eerbied voor zijn ouders.
Zo was dat.
De overleden visser Cor van Leest bezong al
dichtend het sober welkomstritueel:
'Zijn vrouw die netten breit
haast zich hem tegemoet
Hij wordt door zijn kleinen
verwelkomd en begroet
Zo is des vissers leven
bevrijd van. zorg en pijn
wat dunkt u lieve kinderen
moogt ge ook wel visser zijn'
Het carrièregesprek - wat wil je later worden
- was er niet bij. Zo was Arjaan de Visser
voorbestemd om een leven lang aan de
ankerkuil trekken. „Naar boord, we zijn alle
maal naar boord gegaan. Op 1 mei 1919 ben ik
aan boord gestapt. Niemand die vroeg wat je
wilde. Je stapte op het schip en je werd visser.
Aal en paling vissen, zo was het leven."
„Thuis waren we hervormd. We lazen altijd
uit de bijbel, elke dag, maar op Moerdijk was
er dikwijls strijd tussen de protestanten en de
katholieken. Zo erg, dat de pastoor zijn
parochianen zelfs verbood om bij protestan
ten te kopen. Dat zat hem niet glad, want die
katholieken moesten van de protestanten
leven. De twee scheepswerven waren prote
stant, veel vissers waren protestant, dus die
pastoor moest op den duur toch door de wind,
dat begrijp je wel."
Het vissersbestaan van Adriaan de Visser is
gemarkeerd door schepen met KL van ^le
gemeente Klundert op de boeg.
De KL 13, de KL 46, de KL 50, schokkers,
botters, blazers en aalboten zijn de bakens
waarlangs zijn levensverhaal laveert.
„In 1907 kocht mijn vader zijn eerste scheep
je voor dertienhonderd gulden, van Jan Krij
nen, een cafébaas van Moerdijk, vijftig gul
den per jaar moest-ie aflossen. Toen hij er nog
driehonderd gulden schuld op had staan,
kocht hij een ijzeren botter, een pracht van
een schip. Het vaart nu nog als jacht op de
Wadden."
Een schokker uit Veer en een houten blazer
van Goeree voegden zich bij De Vissers vloot.
In 1934 kwam er nog een stalen botter bij die
bij de werf van Duivendijk op Tholen lag te
verinteresten. De inzet op de veiling was 5100
gulden. Vader Thijs schreef niet in, niemand
bood, maar veertien dagen later kreeg Thijs
de Visser de notaris van Hooge Zwaluwe op
bezoek: 'Thijs, is dat scheepje niks voor jou?'
De Visser kocht het schip en zette er zijn
jongste zoon Cornelis Adriaan op. Een fui
kenvisser, een neef van Arjaan, vaart er nog
steeds mee vanuit Stellendam.
Moerdijkers waren zuinig op hun 'spulletjes'.
In een rapport van najaar 1896 schrijft dr.
P.C.Hoek, wetenschappelijk adviseur Visse
rijzaken na ene inspectie: 'De schepen zagen
ër keurig uit evenals de vissers.' Hij noteert
ook hoe hij bij zijn inspectievaarten aan
boord ging bij de Moerdijkse vissers, zoals bij
Simon de Visser op 12
september 1896: „Het
was ebbe, 's middags
om een uur. De Visser
lag dwars van Strijens-
as. Omdat de gierfijen
kwamen, viste hij met
de dagebbe. Het storm
de van het zuidwesten
en het slagregende. Er
visten op dat moment
wel vijftien schokkers.
Het was hen allen om
paling te doen."
Langzaam maar zeker
kwam vader Thijs de
Visser in goede doen,
vooral ook, omdat hij de
schepen met eigen volk
kon bemannen. Andere
vissers noemden hem nu reder. Zo had hij in
de crisistijd al drie ijzeren schepen varen, op
de zeilen, want met de inbouw van motoren
waren de Moerdijkse vissers de snelsten niet,
eenvoudig omdat ze het geld niet hadden.
„Een oudere broer leerde me zeilen. Varen en
vissen tegelijkertijd, dat moest je kunnen. Dat
was de kunst. En altijd vooraan staan hè.
Zorgen dat je het eerst op de visserij ben, wij
konden snel zeilen, dus we waren vaak voor
aan. Dat je de eerste vis vangt en de eerste vis
aan wal brengt is belangrijk. Zorgen dat een
ander je niet verdringt, dat gebeurde wel
eens, hoor. Piet de Rooy van Moerdijk kwam
een keer voor ons varen, toen we egn goed
plekje hadden. Dan werd er wat heen en weer
gebruld, maar uiteindelijk moest de waterpo-
litie eraan te pas komen."
„Veertien dagen was je weg. In de zomer op
aal en paling, in de winter op spiering en
bliek, jonge haring. We visten van Moerdijk-
brug tot aan zee toe, tot aan de kop van Goe
ree. Slapen deed je tussen de tijen door, korte
tukjes in het vooronder, als je het net niet op
hoefde te halen. We lagen altijd naast de
ankerkuil, urenlang, vijfendertig meter net
recht overeind en tot zes meter diep in het
water en wachten tot de vis erin zat. Verliep
het tij, dan verkaste de vis en moest je mee
verkassen. Bij slecht weer zochten we
beschutting onder de wal, soms de Dordtse
Kil in, want die gaf een goeie ree."
„Zie je deze handen, die hebben veel gewerkt,
sjorren, aan de lieren trekken en roeien.
Boegseren noemden we dat; als er geen wind
was. Dan gingen de haven van Moerdijk uit
zonder een zuchtje wind en dan zei vader:
roeien jongens, dan zijn we vanavond in Stel
lendam. En bij Middelharnis riep vader weer;
toe jongens, trek er een beetje harder aan,
want anders halen we het niet. En wij maar
zeulen aan die lange riemen. Kun je begrij
pen, roeien met een schip van vijftien meter."
Vrijen, het eerste meisje, blijft er tijd over als
je jarenlang veertien dagen achter elkaar in
een vuile teerbroek met drie kerels op een
schip zit?
Hij lacht, rammelt aan het aanrecht met een
theepotje.
„Toen ik zestien was, kreeg ik mijn eerste
fiets. Dan reden we naar Hooge zwaluwe. dat
was het uitgaanscentrum. Er waren lieve
cafémeisjes en die kwamen wel eens vanach
ter de tap. Tja, dan ging je daar wel eens mee
de dijk op, maar op een dag, dat zal 1930
geweest zijn, komt er een meiske mee met de
vrouw van mijn broer. Da's een mooie meid,
zei vader en ik vond dat hij gelijk had. We
hebben vijf jaar verkering gehad, haar moe
der was jong gestorven, dus ze konden haar
thuis niet missen. Toen zijn we getrouwd.
Kinderen nee...nee, jammer genoeg niet. ze
was een reuzegoede vrouw, altijd spaarzaam,
wat opzij leggen. Toen
ze gestorven was, vond
ik in allerlei hoeken en
gaten potjes met geld."
De schokkermannen
van Moerdijk visten aal,
paling en spiering.
Soms zat er een schar
retje in de netten en ook
wel eens een zalm.
Arjaan glundert er nog
van, want zalm bracht
per pond al een week
loon op: vijf, zes gulden.
Arjaan viste voor zijn
vader, voor de familie,
maar in de jaren dertig
kreeg hij een eigen
spulletje.
De jaren dertig, de
schouders gaan even omhoog, het gezicht ver
sombert. „Kwaaie tijd, de vishandelaars hiel
den ons eronder. Ze speelden de vissers tegen
elkaar uit. Toen is in 1933 de Coöperatieve
Visafzetvereniging GA, Gelijke Aandelen
opgericht. Die heb ik mee opgebouwd als
penningmeester en mee afgebroken als voor
zitter in 1970, toen het Haringvliet dichtging.
Toen de 'coöperatief' er was kwamen de han
del en de leurders vanzelf naar Moerdijk,
want toen hadden wij het heft in handen."
I LEES VERDER OP DE VOLGENDE PAGINA -
De laatste schokkerman
E2
ZIE WEEKEND 2
ZIE WEEKEND 3
ZIE WEEKEND 4