A levensgevoel Dertig jaar deugdzaamheid in het Noordbrabants Museum in Den Bosch 'Een zanger is altijd naakt DE STEM maar een Biedermeier is geen stijl Bariton John Bröcheler heeft na twintig jaar nog steeds plankenkoorts Sr C4 Irons Coppens. Deze wrlandkerkje hing de harkt een gewapende tman het plaatselijke Voor de waterschappen, kamer. Vrijwel overal In Zeeland haalt de de gemeenteraad. De i aan op bezinning. t Friedrich Treml: Bedevaartgangers (1842) Ferdinand Georg Waldmüller: Het gezin van notaris Eltz (1835) Van onze kunstredactie Na 1815 viel heel Europa ten prooi aan een revolutie die het beste 'kleinburger lijk' genoemd kan worden. Na 25 jaren vol echte revoluties, Napoleontische ex pansiedrift, verwoestende veldslagen, een continent in chaos en de uiteindelijke nederlaag van de Franse keizer, was ie dereen aan rust toe. In bijna alle landen werd alles weer zoals vroeger: de Bestauratie. Geen hooggestemde idealen van vrijheid, gelijkheid en broeder schap meer - die slechts hadden geleid tot bloed en tranen. Maar het huisgezin, kerk en vaderland, orde en netheid: dat was wat de mensen wilden. In Oostenrijk heette deze tijd, van 1815 tot 1850, de Biedermeiertijd. Het was een term die pas later op het tijdperk werd geplakt: bieder betekent kleinburgerlijk, braaf, be krompen. Het was in deze jaren dat Wenen de oerhoofdstad van de burgerlijkheid werd die het nog altijd is. „Er is maar één geluk op aarde: een kalme in nerlijke vrede en een van schuld gevrijwaard hart. Grootheid is gevaarlijk, roem een leeg vermaak", schreef de Weense toneelschrijver Franz Grillparzer in 1831. 'Biedermeier' staat voor een levensgevoel, een manier van leven. En hoewel de term in de kunst wordt toegepast, is het toch geen bena ming voor een stijl of een stroming. Bieder meier is geen begrip als 'barok' of 'classicis me'. Vooral in de schilderkunst, de beeld houwkunst, de kunstnijverheid en de archi tectuur heeft Biedermeier zijn sporen nagela ten. Let wel: de gelijktijdige Europese litera tuur en de muziek waren verre van bieder meier. Het Biedermeier-realisme in de visuele kun sten heeft betrekking op de natuurgetrouwe schildering van mensen en voorwerpen, van scènes uit het gezinsleven, stillevens en land schappen. In het Noordbrabants Museum in Den Bosch is vanaf 21 januari 1995 een ten toonstelling te zien met 60 schilderijen uit de Oostenrijkse Biedermeiertijd. Ze zijn afkom stig uit de collectie van het Museum Schloss Belvedere in Wenen. In het leven van de Biedermeier-mens was het gezin de hoeksteen van de samenleving. Er werden in deze tijd dus bijzonder levendige en innige gezins- en kinderportretten geschil derd. Altijd met de vader in het midden, en veel aandacht voor het talrijke kroost. Deze kunst was tegelijk de officiële Oostenrijkse staatskunst. De kanselier vorst Metternich, die tientallen jaren lang een strak bewind in de Donau-mo- narchie uitoefende - het was in feite een poli tiestaat - was van 1810 tot 1848 tevens prae- ses van de Weense Academie van Beeldende Kunsten, de enige gezaghebbende institutie op het gebied van beeldende kunst. De prae- ses zorgde ervoor dat de schilderijen inhoude lijk vrij bleven van de geringste kritische noot. Ieder werk werd aan censuur onderwor pen voordat het tentoongesteld mocht wor den. Dit diende vooral om te voorkomen dat de verderfelijke ideeën van de Franse revolutie nogmaals om zich heen zouden grijpen. Bie dermeier vertegenwoordigt een wereld die conservatief is, traditioneel, christelijk, mo narchaal en patriarchaal. De tentoonstelling in Den Bosch laat zien dat de eerste voorwaarden voor de Biedermeier schilderkunst realiteitsgetrouwe weergave en een perfecte techniek zijn, naar het voorbeeld van de oude meesters, vooral de Nederlandse meesters van de 17e eeuw. Na 1848 grijpt een nieuwe golf van revoluties om zich heen in Europa. Het is dan gedaan met het de idylli sche droom van het burgerdom. De moderne tijd breekt definitief aan. Tentoonstelling 'Schoonheid en Burgerzin' in het Noordbrabants Museum in Den Bosch, van 21 januari tot en met 7 mei 1995. Door Sjef Kusters Eperheide - Hij staat al meer dan twintig jaar op de opera-Bühne, maar nog altijd heeft de bariton John Bröcheler angst voor die eerste noten die hij zingen moet. „Die angst houdt je scherp. Je moet leren hoe je die adrenaline-stoot in je voordeel kunt gebruiken. Routine, ik weet niet wat dat is, al heb ik een rol al honderd keer gezongen. Een zanger staat altijd naakt. Bij ieder optreden word je opnieuw geboren, en altijd ga je even dood." Afgelopen Tweede Kerstdag zou John Bröcheler in het Mu ziektheater in Amsterdam als Zanger van het Jaar gehuldigd worden, maar door de gladheid kon hij niet naar Amsterdam reizen. Die huldiging vindt nu op een ander tijdstip plaats. De Nederlandse Opera Vereniging heeft de bariton uit Limburg niet alleen de ere-titel Zanger van het Jaarverleend, maar hul digt hem ook voor zijn titelrol in Alban Bergs opera Wozzeck en roemt die produktie van diri gent Hartmut Haenchen en re gisseur Willy Decker als de bes te van het seizoen. „Nee, dat is niet echt iets voor mij, zo'n Fledermaus. Dat ligt ook iets te hoog voor mijn stem. Ik heb helemaal in het begin van mijn loopbaan eens in een con certante uitvoering van Die Fle dermaus meegezongen bij het Limburgs Symfonie Orkest, on der de oude Rieu was dat nog. Maar dat Brüderlein und Sch- westerleinafgrijselijk. „Ik had ook nog een keelontste- kening, dus het was werkelijk niet om aan te horen. Daar heb ik zo'n slechte herinneringen aan, dat laat ik liever over aan ande ren die dat veel beter kunnen." In de pauze van Die Fledermaus piepte John Bröcheler er met zijn vrouw Leny snel tussenuit. „Niet uit gebrek aan respect voor het werk van mijn collega's, maar ik ben gewoon liever thuis op zo'n dag." John Bröcheler is een zanger die zijn kunstenaarschap zeer ern stig neemt. „Daarom ben ik eigenlijk blij dat ik over een jaar of vijf, als ik 55 ben, er mee stoppen zal. Die spanning is zo enorm, altijd op nieuw. De stem is het enige in strument dat direct verbonden is met je ziel, je emoties. Als je je echt inleeft in die drama's, zo'n rol als die arme soldaat Wozzeck, of die Sjiskow uit Aus einem To- tenhaus van Janacek die ik nu in Stutgart zing, dat vreet aan je. Want hoe kan ik een toon goed los. En aan mijn armen schudde: los. Dan voel je opeens dat je hieronder ook nog iets hebt zit ten, het belangrijkste. En daar zing je mee. Zingen is iets ero tisch, Als je geen lustgevoelens opwekt, is het niet goed." Drie tenoren „Die drie grote tenoren van de televisie, Domingo, Pavarotti en Carreras, die hebben hun kun stenaarschap verspeeld", bromt John Bröcheler een beetje boos over de manier waarop sommige kunstenaars toegeven aan de verleiding van het grote geld. „Die staan er met veel glitter Stille Nacht te zingen, terwijl, als je toch even nadenkt waar over dat lied gaat.... Of ze zingen ik nog eens te doen, misschien als afscheid. Want eigenlijk moet je toch iedere rol benaderen vanuit de Italiaanse omgang met de stem, het belcanto. Wij Limbur gers zingen eigenlijk als Russen: Wie sjoeën os Limburg is... zo zou een Rus dat ook zingen." Bejubeld op de grootste podia in Amerika en Europa voelt John Bröcheler zich als profeet in ei gen land toch een beetje mis kend. „Gebrek aan erkenning is in Nedeland een bewijs van kwa liteit", zei hij eens. „Dat kwam omdat ik bij belangrijke optre dens in het buitenland, of het nu Israël, Glyndebourn, Milaan of waar ook was, nooit een cultu reel attaché van een ambassade zag, nooit belangstelling kreeg. Dat stak me wel eens." Maar an- plaatsen, als ik de emotie niet voel. De goede emotie, in absolu te eenheid met het juiste woord. En daar kruipt de muziek tus sendoor. Daar gaat het om." Na het jaar 2000 kan John Bröcheler gaan doen wat hij al heel lang wil: een selecte groep jonge mensen opleiden in zijn ei gen studio „En ik zou best ook wel aan de operaklas van het Conservato rium willen gaan werken, mijn ervaringen doorgeven." „Maar je moet jonge mensen nooit overwaarderen. Want al hebben ze een prachtig diploma, ze verzuipen toch als ze niet echt tot de top horen. Dus moet je aan het begin al streng selecteren. „Vroeger stond ik stijf als een plank op het podium, de schou ders omhoog getrokken, pink op de naad van de broek. Tot opeens een Amerikaanse regisseur me tegen mijn schouders tikte en zei: heel vrolijk Va pensiero uit Na- bucco, terwijl dat eigenlijk over zeg maar Dachau gaat, of over Joegoslavië. Dat kun je toch niet als een feestlied brengen! Woz zeck zingt ergens: „De mens is een afgrond. Het duizelt je, als je naar beneden kijkt." En zo is het, helaas, kijk maar naar het tv- journaal." „Ik heb nooit te veel hooi op mijn vork genomen en weet wat ik wel en niet kan. De laat-romantiek, zeg maar Wagner en Richard Strauss en de modernen, Berg, Janacek", zegt John Bröcheler. „dat ligt mij het best." Maar hij schuwde ook het allermodernste repertoire niet. Razend moeilijke opera's van Henri Pousseur, Mauricio Kagel en Hans Werner Henze. Partituren waarvan de inkt nog nat was en waar nie mand zich aan wilde wagen. Toch lokt hem ook Verdi. Si mon Boccanegra van Verdi hoop derzij ds is John Bröcheler ook helemaal geen party-tijger, en op de recepties na de opera-premiè res zul je hem nooit zien. „Daar houd ik niet van, dat gedoe." Zo'n veertig, hooguit vijftig avonden per jaar staat John Bröcheler op het opera-podium. En daar komen dan nog weken lange repetities bij. ,,'n Griepje? Dat is niet zo erg, als het maar niet in de bronchiën gaat zitten. Ik ken geen zanger die niet een of ander homeopathisch middeltje in zijn koffer heeft, want je kunt niet altijd antibiotica slikken. Amerikanen zijn minder voor zichtig. Die nemen als het moet cortisonen. Maar als ik me niet goed voel, dan zing ik niet. Dat kost me wel een hoop geld, maar ja. Je kunt natuurlijk een verze kering afsluiten, maar ik weet dat voor sommigen dan de ver leiding te groot wordt om zich voor een heel moeilijke première ziek te melden. En dan, na een paar dagen als de perskritieken zijn verschenen, komen ze weer opdraven. Als je daar één keer aan begint, dan blijf je vluchten voor moeilijke momenten." „Het mooiste is, als je voelt dat je het publiek op de Bühne trekt. Maar dat bravo-geroep, dat hoeft voor mij ook niet. Ik zong eens Die Winterreise van Schu bert, over die arme orgeldraaier die zowat aan zijn slinger dood- vriest. Verschrikkelijk als er dan bravo wordt geroepen. Applaus is ontzettend misleidend." Der Ring Tot het jaar 2000 staan er al af spraken en opties in de agenda van John Bröcheler. „Amster dam wil Der Ring des Nibelun- gen van Wagner gaan doen, met mij als Wotan. En Opera Zuid? Ja, als ze iets interessants heb ben en op tijd iets kunnen pro grammeren en afspreken. Ik heb hun Nozze gezien en Iphigenie, die waren goed. Maar het blijft bij een enthousiast telefoontje en daarna niks méér." Met grote genegenheid praat John Bröcheler over zijn vader Ruud, „mijn beste vriend", kleermaker en zanger in Vaals. En over diens broer Caspar, in zijn tijd een broemde Kammer- sdnger. „Maar er is niemand die hem nog kent", wijst hij naar een grote foto in zijn studio. „Oom Caspar werkte in een garage in Maastricht, kreeg zanglessen in Keulen en werkte daarna aan de opera in Bremen. Hij zong er ooit Der Fliegende Hollander en toen zat Wieland Wagner, de zoon van de componist in de zaal. Die no digde hem uit om de volgende dag in het hotel te komen voor zingen, voor het Wagnerfestival in Bayreuth. Mooi dat oom Cas par dat weigerde. Die Wagner had hem toch de hele avond ho ren zingen. Nou, dan maar geen Bayreuth. Prachtig vind ik dat. Ik heb maar zelden hoeven voor te zingen voor een rol, en ik ben prompt afgewezen. Als ze zeg gen: 'U hoort nog van ons', dan weet je dat je niks meer hoort!" John Bröcheler als Wozzeck in de bekroonde produktie van de Nederlandse Opera. FOTO HANS VAN DEN BOOGAARD ÊR 1994 Grote Gids VRIJDAG 30 DECEMBER 1994 DEEL I Ianderen danig in 200.000 varkens op otestbijeenkomsten volgen varkenspest kallen overvol. De In vernietigd. AETE EN WIM KOOYMAN

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1994 | | pagina 13