Weeknd DE STEM Niets is af in Albanië. Zelfs de straathonden missen wel een poot of een stuk staart Trieste, zinloze afbraak. Wie bekommert zich echt om deze mensen i 17 DECEMBER 1994 ^3 'in Tirana. Daarachter een flrt skelet. Niets is af in Albanië. FOTO'S PAUL DE SCHIPPER Wachtende mannen in de Albanese Alpen:zijn silhouetten in de kille nevel. ZATERDAG 17 DECEMBER 1994 ti* welt hier uit de grond, naar de pompen zijn verrot. De folie komt met golven uit een dikke pijp en stroomt vrij weg het veld £n. Of er een supertanker leegloopt, iet is een soort eb en vloed, want [de oevers van tientallen olierivier- [tjes zitten een meter hoog onder de aangekoekte drek. ï.an de horizon, wolkt een roetko- jlom omhoog. Daar is de olie spon taan ontbrand door de felle zon. Dit panorama is het failliet van de Ubanese olie-industrie en een olieramp van Europees niveau. De [lucht is bezwangerd van benzeen. Ik loop door de afbraak, zak bijna tin een poel met zwarte kauwgum. |üet is een milieuramp zonder [weerga. [Slechts een jongen, hangend op een [ezel, passeert deze treurnis van [verwoeste installaties op weg naar [zijn dorp. Weer een koffiestop Ge traind hou ik mijn jas aan, ook om het toilet te bezoeken. Dat staat bui- ten. Als een wc maatlat is voor een beschaving, dan zakt Albanië naar de negentiende eeuw. Dit toilet is een bouwwerk van golfplaten. De deur scharniert op een reep auto band en een vastgespijkerde schoenzool. Binnen dekt een plank met een gat een drekput af. Geen stank, geen vliegen, want het dak is de hemel. Tegenover het café boert de 40-jarige Lama Leffer in de voor malige coöperatieve boerden]. Boerderij is veel gezegd voor de ons Albanezen zodoende als een stelletje criminelen. Wij moeten zorgen dat die hulp op zijn plaats komt en niet bij de maffia." Hij heft de armen, een bijna drama tisch gebaar: „Ik schaam me voor mijn volk." Het is nacht en, hier op 1200 meter hoogte, ijzig koud. Buiten blaffen de honden agressief. Ik wil wande len, wapen me met een paar stenen om ze naar hun kop te gooien. Guri, de door het ruwe leven vroeg oud geworden broer van Baskim, gaat mee, schopt naar die rotbees ten. Hij houdt m'n arm vast, elke stap is hier een klauterpartij, want een pad is er eigenlijk nergens. En straatverlichting? Ach., alleen het begrip al is zo Nederlands. Een nieuwe ochtend. De mannen zijn silhouetten in de kille nevel. In het dal ligt een wolk. Guri rommelt in de schapenstal, schept wat in de mest. Het dorp komt op gang. Breiende herderin netjes wandelen achter hun beesten omlaag. Op een uitspringende top staat de tractor van boer Seite, een oude McCormick met een eigen start techniek. 's Morgens duwen. Na vijftig meter bonken en schokken geven een paar blauwe rookplui men aan dat de diesel het weer doet. Dan sukkelt boer Seite naar beneden, bewerkt zijn akker en klimt in de namiddag met zijn kreunend machien weer omhoog, waarna zich 's anderendaags het startritueel herhaalt. Seite berust erin. Hij is als alle boeren in de wereld en hoopt dat het volgend jaar beter wordt. We vertrekken, het hele dorp zwaait ons uit. Beneden stapt een ezel met twee watertanks. Weer zo'n Afrika-beeld. „Mijn vader," zegt Bashkim onder weg, „beseft dat zijn leven is ver knoeid. Nu hij 59 is, moet hij opnieuw beginnen. Dat is het dra- We zijn in Tirana, de hoofdstad, staan even stil. „Bonke, bonk..." Een schreeuw, een dreun op de motorkap, schrik, wat is dat? Een smoezelig, mager jongetje beukt met zijn voorhoofd op de auto, heft een bedelende hand. Het is een van de honderden kleumende zwerfkinderen. Ook verknoeid le ven. Albanië beklemt. Totale treurigheid heeft er een pantser om het leven gelegd. Klei ne, misschien hoopvolle tekenen van beginnende ondernemerslust doen aan die indruk niets af. De eerste ondernemers ontmoet je aan de Heldenboulevard in Tirana: cafébazen in kunststof horeca- tentjes, neergezet in het park, geld wisselaars en pooiers die in gam mel Engels hun waar aanprijzen. Dan zijn er de politie-agenten, spitsboeven die je om onduidelijke redenen een bon geven, vervolgens instappen en een lift naar huis afdwingen. En de taxi-chauffeurs van Tirana! Ze hebben riante Mercedessen, twee, drie jaar oud. „Allemaal gestolen in Nederland en Duitsland," verduidelijkt een diplomaat. De Mercedes-klasse en de nouveau riches in de horeca zijn een fafade voor deze ezels-econo mie. In de hal van het Dajtl-hotel in Tirana kom ik Harry Platzbeecker uit UI venhout tegen. Hij is actief voor het Programma Uitzending Managers en loopt leeg van verba zing: „Ik zat in de slechtste hoeken van Oost-Europa, maar Albanië is de bloody limit. Alles kapot. Geen machine die het doet en niemand die werkt. Slechter kan niet. Alles wat je hier doet, is goed. De bereid heid is er, want de Albanezen vre ten kennis." In de Albanese Alpen bestaat een oud verhaal over God die na zoveel tijd zijn schepping weer eens wil inspecteren. Hij stuurt afgezanten naar de aarde om te kijken wat nog intact is. Treurig berichten ze dat de aarde totaal veranderd is, maar dat er nog één land bestaat waar God van zijn werk kan genieten, omdat de tijd er niets heeft gewij zigd: Albanië. In het noorden lopen de beren en wolven nog vrij rond. Op een dag gaan we daar de bergen in. De gele lijn op de kaart die een weg aan geeft, blijkt in praktijk een stenen pad, dat na een kilometer of twin tig ophoudt. Onder een dreigend overhangend rotsblok vragen we een herder die van nergens lijkt te komen, maar er plotseling staat, de weg. „Ga te rug," adviseert hij, „er is daar een dorp, maar het is eenzaam. De mensen schieten op je, als ze zien dat je vreemd bent." We hobbelen verder. Het dorp be staat uit een twee houtzagerijen, een paar huizen, een café en een kliniek die bij gebrek aan medica menten, ruiten en warmte gesloten is. Niemand schiet, al lijkt het op een negorij van cowboys. Een klein jongetje staart ons met een uitdrukkingloos gezicht aan alsof we de eerste blanken zijn. Een vrouw tapt water uit de dorps kraan. De mannen uit het café komen buiten, kijken donker en gaan weer naar binnen. Het is een grijze, vreugdeloze wereld. Zondagmorgen. Voor de Grieks-Orthodoxe kerk van pastoor Koszma Oirjo ligt een autoband te branden. Bij de deur zit een bede laar. De pastoor van de stad Vlora heeft het druk. Sinds drie jaar mag de kerk weer in Albanië. Katholie ken, Grieks-Orthodoxen en mos lims proberen de vroegere gelovi gen weer aan zich te binden. Van 1967 tot 1991 was Albanië de eerste officiële atheïstische staat ter wereld. Dictator Hoxha, de quasi-goddelijke farao, bouwde Een ongepleisterde flat in Vlora: kleine tekenen van vooruitgang en nieuwe contrasten. bunkers en sloopte de kerken of maakte er scholen en bioscopen van. Pastoor Oirjo kon drieëntwintig jaar niet preken: „In die tijd werk te ik als dwangarbeider op het land." Een vrouw trekt aan zijn priestertoog: „Kom vader, kom gauw! Mijn moeder gaat sterven, kunt u komen?" Een uur later, het strand van Vlora, een warme zon, prachtig zand, prachtige baai, groen-blauw water. En aan de landkant: rotzooi! Wat ooit paviljoenen waren, zijn nu skeletten zonder daken met hol le gaten waar ooit kozijnen zaten. Een neutronenbom misschien of zijn de Hunnen net op visite ge weest? Verderop staan wat krotten, autowrakken ervoor, was aan een schutting van takken. En, midden op het strand, een prachtig blond kind, dat geconcentreerd lijntjes trekt in het zand. Op zo'n moment breekt er iets. Machteloos vloekend loop ik door het zand, woedend. Waarom die trieste, zinloze vernietiging? Halve huizen, leeglopende olievelden, zwerfkinderen die met hun hoofd op je motorkap bonken, afval, nut teloos lijden? Wie bekommert zich eigenlijk echt om deze mensen? Die huizen, krotten? Ja daar wonen mensen, jonge mensen die hopen op een toekomst. Zij, Jimmy van 25, afgestudeerd arts en hij Gucaj van 26, ingenieur, en hun kind John. Hun huis is zo groot als een badka mer bij ons: twee bij drie meter. Er staat een twijfelaar in, een bank en een tafeltje voor de tv. Dat is al. Guzi, de chauffeur wacht me een eindje verder op, ziet mijn ge moedstoestand en roept in zijn handen- en voetentaaltje, luid la chend: „Ha, ha Albanië miserable, Albanië, alles kaputt." Pastoor Koszma Oirjo: „Ik was dwangarbeider, drieëntwintig jaar kon ik niet preken. negers paar muren en de dakspanten die van het gebouw resten. „Ik heb een koe, een ezel en twee kalkoenen," zegt Lama. Het is de basis voor een nieuw bestaan in een vrije-markte- conomie. „De ezel heeft de ketel naar bene den gedragen," vertelt Veno Laska. Ze is 43 en zit met dochter Laureta van 14 de was te doen aan de oever van de rivier de Drinos; gerimpeld, een afgesloofd gezicht, gekloofde handen. De bedding is honderden meters breed. Het decor is adembenemend, een vlakte vol rondgeslepen kiezel met daarachter schouder aan schouder de bergen. De wind is ijzig koud. Er vliegt een geel vogel tje voorbij en boven ons schudt de deels leuningloze brug zichtbaar onder het gewicht van passerende auto's. Veno stookt een vuur, kookt de was, schrobt en wringt: „In het dorp kan het niet, want de gemeen te repareert het water niet." Ze is moeder van vijf kinderen, en vrouw als vele Albanese vrouwen, minder dan een ezel, want ze loopt er achter. Over een rotspad en door een ri vierbedding hobbelt chauffeur Ga- zi met zijn auto omhoog de berg op naar Anyjosa, het dorp van Sulo Seite (59) de vader van tolk Bash kim. Boven de rivier hangt nog, zacht wiegend, het geraamte van een hangbrug zoals je die ook in de Andes ziet. Bonkend gaan we bergop. Een her derinnetje met blonde krullen drijft haar kalkoenen voor ons uit. Het is een pastorale omgeving, ademloos mooi, als je niet zou beseffen dat die armetierige ezeldrijver voor je geen folklore is. De oude Seite is zo'n boer die van zijn land leeft. Heeft hij wat over, dan geeft hij aan de buren, want het andere jaar kan hijzelf wel eens tekort hebben. Zo onderhouden ze elkaar. Ruilen ja, veel Albanezen hebben begrip van geld noch van handel. Vraag je ze wat iets kost, dan halen ze de schouders op Veertig jaar werkte Seite bij een communistische coöperatieve. Nu, op VUT-leeftijd, dwingt het lot hem dat hij nog moet leren dat hij elke morgen op tijd zijn koetje moet melken. Hij leidt me het erf rond tussen de drogende schapenhuiden. Mannen op kleine paardjes galopperen langs het pad omhoog. Kinderen op twee maten te grote schoenen drij ven schapen voort. Twee ezels zeu len met een bos brandhout op de rug langs, zonder begeleiding, ze weten waar ze moeten zijn. Ook de koeien sjokken op eigen koers naar de stal. Kleine in het zwart geklede vrouw tjes staan te kijken. Voor hen be staat dit leven alleen nog uit her halingen. Waarom helpen jullie ons niet? Waarom laat Euro pa ons barsten?, vraagt Seite tijdens het eten. Die maaltijd is, net als elke fractie van Albanees leven, een zelfstandig verhaal. Schoondochter Tushi heeft er vier uur aan gewerkt. Om te beginnen moest ze hout hakken om het fornuis op te stoken en water halen om te kunnen koken. Vier uur! In Nederland doe je dat in een half uur. Met een paar glazen Albanese 'konjak' rijft Seite zijn gedachten bijeen: „Europa moest zich scha men. Hier zijn nog mensen die in hutten wonen. Ze vergeten ons. Energie hebben we genoeg, haal ons vanachter die ezels." Zoon Bashkim: „Ik ben Albanees. Ik heb jullie vloeren schoonge maakt. Ik ben goedkoop. Huur mijn hier voor 500 gulden per maand, laat me produceren en ik ben gelukkig en mijn vrouw en kinderen ook." Seite senior: „Het is ongelooflijk wat hier gebeurt. Jullie collecteren voor ons. En wat er aan hulp hier komt, wordt gestolen. Jullie zien

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1994 | | pagina 37