Weekend DE STEM In 1991 zwoer Albanië na bijna vijfenveertig jaar het orthodox-communisme af. Daarmee kwam er een einde aan het ideologisch isolement van dit Balkan-land. De bevolking richtte de ogen hoopvol op het Westen in de verwachting dat Albanië nu eindelijk zou kunnen delen in de weelde. Drie jaar later ligt Albanië letterlijk in puin. Westerse steun is er amper en het beetje economische structuur dat er onder het bewind van Enver Hoxha was, is verwoest. Veel meer dan chaos rest er niet. De economie komt letterlijk niet van de grond. De meeste handel ligt op de koude aarde ZATERDAG 17 DECEMBER 1994 E]| DE STEM Door Paul de Schipper Montenegro, Titdgrad De werkelijkheid kun je niet verzinnen. Ziekenhuisdirecteur dokter Behar Nuellari heeft thuis geen wc- papier. Dus veegt hij zijn achterste af met pagina's uit boeken. Ik ook. 'Taktiek en strijd van de proletarische klasse volgens Marx en de Engels' staat er op een afgescheurd blad. Het neemt niet op. De dokter had het al gezegd: „So cialisme was een godsdienst, kapi talisme is ook een religie, maar als ik voor geld kan bidden, dan doe ik dat graag." Wat wil je ook? De dokter uit Memaljei verdient 120 gulden per maand. Ik probeer de gebruikte pagina 'dialectiek' door te spoelen. Geen water. Hegel blijft besmeurd han gen op de rand van de afvoerpijp. Welkom in Albanië, waar een ar beider, als hij al werk heeft, even veel verdient als in Burkina Fasso: 70 gulden per maand. Het eerste wat opvalt zijn de vers gekliefde boomstompen langs de weg. Die waren er ook in de Rwan dese vluchtelingenkampen deze zo mer. Maar dit is Albanië. Dit is Europa. „Albanië is het land van de blanke negers!," zegt een Nederlandse za kenman. Meer dan een paar kilometer Alba nië heb je niet nodig om dat te kunnen onderschrijven. De vrouw die in een greppel haar kleren wast, de zweep die op de zachte rug van een ezel kletst, het stof, ezelkarren, de man die voorts- jokt met een bussel brandhout op zijn rug, een uitgebeende geit, dro gend aan een boomtak. Die drukte langs de straat, ook die is Afrikaans. Net als de nering. De economie van Albanië komt letter lijk niet van de grond. De meeste handel ligt op de koude aarde. Vrouwen zitten er breiend bij. Waar auto's in onderdelen worden verkocht, welt een olielucht uit de berm. Iemand biedt autobanden aan. Een collega is specialist Mer- cedes-velgen. Niets is af in Albanië. Zelfs de straathonden missen wel een poot of een stuk staart. Overal ligt puin. Huizen zijn staketsels, afgebroken of half in aanbouw, verschrompel de, verlapte gebouwen. We rijden over een brug. De brug leuning ontbreekt, zoals zoveel brugleuningen in dit land. Meestal liggen ze twintig meter onder je in de rivierbedding naast wat au towrakken. Gazi, de chauffeur, lacht hard, zo als hij om alle Albanese ellende hard lacht. Die lach is zijn harnas. Hij wijst op een boekje op het dashboard. Een boekje in het Alba nees over Kerst en de komst van Christus: „Die moet ons helpen." Op de titelpagina staat dat het Veno Laska en dochter Laureta koken water en doen de was langs de rivier de Drinos. De blanke boekje bewerkt is door 'pastor C.J. Meeuwse'. Het is het eerste teken van de Nederlandse, zendingsdrif- tige ontwikkelingshulp. Een avonddamp zakt omlaag uit de bergen. Kinderen drijven klinge lend vee door de velden. De lage zon kleurt de hemel rood en maakt van de herders silhouetten. De fabrieken langs de weg zijn vernield en geplun derd, het machinepark ver roest. In 1991 zwoer Alba nië na bijna vijfenveertig jaar het orthodox-communisme af. Het ver dwijnen van de ideologie die het geweten blinddoekte, vierde het volk met een beeldenstorm, een verwoesting van alle coöperatieve bedrijven en staatsinstellingen. Enver Hoxha probeerde na de Tweede Wereldoorlog het semi-feo- dale Albanië om te vormen tot een communistische heilstaat. Crimi naliteit bestond er niet meer, dus schafte hij de minister van justitie af. Na de breuk met China in 1978 ging het bergafwaarts met het geï soleerde arbeidersparadijs. In Albanië wonen 3,3 miljoen men sen op een stuk grond ongeveer zo groot als Nederland. Zelf noemen ze zich Skipetaren; het volk van de bergen. Het is een vaak ontoegan kelijk ruw land, doorsneden met wilde rivieren, vol natuurlijke hulpbronnen en met een zoom van maagdelijke stranden langs de kustvlakte. Aan economische en toeristische potenties geen gebrek. Drie jaar geleden trok de twintig ste eeuw het gordijn voor dit land weg. Wat er tevoorschijn kwam, was een naar Europese begrippen achterlijk land, waar sociaal-democratie nog een farce is, omdat er alleen wat bordjes zijn verhangen en omdat elk begin van een bestuurslaag ont breekt. In Albanië regeert een democrati sche commando-structuur: de helft plus één beslist. Hoeveel het land achterligt? Toen een Albanese bisschop onlangs af scheid nam van de synode in Rome zei hij tegen zijn collega-prelaten en de paus: „Ik ga nu naar huis. En óók vijftig jaar terug in de tijd." We stoppen voor een kop koffie. Het café heeft geen ramen, de wind waait de tafelkleedjes op. Na een paar dagen in dit verhakkelde land ontwikkel ik een feilloos kompas voor de tafeltjes met de minste tocht. We reizen door de nacht naar het zuiden. Beeldt u geen straten in, maar buiten de hoofdweg veeleer karresporen met greppels die door elke regenbui wellustig worden herschikt, Geen weg zo slecht in Nederland als de hoofdverkeersweg door Al banië. Het zijn niet de auto's zonder licht, maar andere beelden die blijven hangen: de winkeltjes, verlicht met gloeikopjes van kaarsen, mannen die hun handen warmen boven vuurtjes, de Flintstone-auto met een losfladderend rechterportier. En de ezel die het frontaal opneemt tegen een Mercedes. Eindstand 1-1: de Mercedes op zijn kop en schroot, de ezel dood in de berm, een kar in tweeën en de voerman huilend aan de kant. Ik slaap op de bank in het appartement van Bashkim. Zijn twee kinderen en een kind van zijn zus liggen met zijn drieën onder een deken op een bed in de keuken. Zoals zo vaak is er vanavond geen water en geen elek- triciteit. Aferdita, zijn vrouw, laat gewoon de kraan openstaan. Dan hoort ze tenminste wanneer er weer water komt. Bashkim die Ne derlands spreekt, verontschuldigt zich: „Dat is Albanië, sorry." Zijn Nederlands pikte hij op toen hij in Brabant werkte, voor een tientje per uur. „Uitgebuit," mompelt hij, „ik heb genoeg van Nederland." De ochtend. Een vroege dronkaard hangt snur kend tegen een afrastering. Gena deloos belicht de zon het ontbre kende voegsel van de appartemen ten. Onze vuilnisbelten zien er verzorg der eruit dan de binnenkoer van de appartementen in Vlora, de stad waar Bashkim woont. Katten scharrelen er tussen voedselresten. De mensen die op straat lopen zien er zorgelijk uit. Er zijn veel stil staande wachtende mannen. Geen werk. Vijfentwintig procent van de bevolking is werkloos beweert de regering; zeventig procent werklo zen zeggen de onofficiële cijfers. We gaan naar het oosten, de bergen in, gebieden die soms alleen per helikopter bereikbaar zijn. Een man en een vrouw van in de zestig spitten hun akker om, bijna twee hectare en dat met de hand! Het zijn mensen die nauwelijks genoeg produceren om hun familie te voe den, laat staan dat ze iets van overproduktie aan de man kunnen brengen. Het dal van de rivier Gjanices is het 'Dal van de Verloren Olie'. Of het 'Dal van de ramp (}ie nie mand nog ontdekte'. Tientallen roestige boortorens wij zen naar de hemel. Totale verlatenheid, smeerboel en ontreddering. Het waait hard, maar het meer in het dal rimpelt niet. Het ligt vol olie. In sloten en greppels stroomt de zwarte smurrie traag voort, kilo meters ver. ij, uuc welt hier uit de maar de pompen zijn verrot. De I olie komt met golven uit een dikke I pijp en stroomt vrij weg het veld I in. Of er een supertanker leegloop! Het is een soort eb en vloed, wantl de oevers van tientallen olierivier- f tjes zitten een meter hoog aangekoekte drek. Aan de horizon, wolkt een roetko-l lom omhoog. Daar is de olie spon-1 taan ontbrand door de felle Dit panorama is het failliet van dt I Albanese olie-industrie en eal olieramp van Europees niveau. Del lucht is bezwangerd van benzeen Ik loop door de afbraak, zak bijna in een poel met zwarte kauwgum I Het is een milieuramp zonder weerga. Slechts een jongen, hangend op w| ezel, passeert deze treurnis van| verwoeste installaties op weg r zijn dorp. Weer een koffiestop. Gel traind hou ik mijn jasl aan, ook om het toilet te bezoeken. Dat staat bi ten. Als een wc maatlat is voore beschaving, dan zakt Albanië naai I de negentiende eeuw. Dit toilet isl een bouwwerk van golfplaten. D(| deur scharniert op een reep band en een vastgespijkerde schoenzool. Binnen dekt een planki met een gat een drekput af. Geer, I stank, geen vliegen, want het dakiil de hemel. Tegenover het café boert dil 40-jarige Lama Leffer in de voor-1 malige coöperatieve boerden; I Boerderij is veel gezegd voor &l Een ongepleisterde fla, paar muren en de daksp van het gebouw resten, koe, een ezel en twee ka zegt Lama. Het is de basi: nieuw bestaan in een vrij» conomie. „De ezel heeft de ketel n den gedragen," vertelt Ve. Ze is 43 en zit met dochte van 14 de was te doen aar van de rivier de Drinos; g een afgesloofd gezicht, handen. De bedding is honderde breed. Het decor is ademb een vlakte vol rondgeslep met daarachter schou» schouder de bergen. De ijzig koud. Er vliegt een g» tje voorbij en boven ons deels leuningloze brug onder het gewicht van p, auto's. Veno stookt een vuur, was, schrobt en wringt: dorp kan het niet, want de te repareert het water niet Ze is moeder van vijf kin vrouw als vele Albanese minder dan een ezel, wan er achter. Over een rotspad en doo vierbedding hobbelt chau. zi met zijn auto omhoog d naar Anyjosa, het dorp Seite (59) de vader van t( kim. Boven de rivier ha zacht wiegend, het geraa een hangbrug zoals je die Andes ziet. Bonkend gaan we bergop, derinnetje met blonde drijft haar kalkoenen voo: De Albanese olie-industrie: smeerboel en ontreddering, een nog niet ontdekte milieu-ramp zonder weerga. De 'kerst'-stal van de vroegoude boer Guri Seite, waar de schapen meer warmte geven, dan zijn kachel thuis. •Winkel' in Tirana. Daarachter eenP' skelet. Niets is af in Albai FO' K' v

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1994 | | pagina 36