'Wat ik bereikte was
altijd ondanks hem'
Alexej von Jawlensky
'Pr
Z anger e
A.F.Th, van der Heijden schreef boek over zijn gestorven vader
ïo,
xr
DE STEM
GROTE GIDS
Wiesbaden
Russische adel
Zelfbewust
IN BEELD
DESTEM
Delta
VRIJDAG 28 OKTOBER 1994 D4
Door Henk van Weert
In de romancyclus De Tan
deloze Tijd schrijft A.F.Th,
van der Heijden ook over
de vader van Albert Eg
berts, alter ego van de
schrijver. Van der Heijden
schiep de vaderfiguur als
fictieve afgeleide van zijn
eigen vader, Piet van der
Heijden. Vorig jaar over
leed Piet van der Heijden
in het Catharinaziekenhuis
in Eindhoven. De dag na
de crematie in Helmond
begon de zoon opnieuw te
schrijven over zijn vader.
Het papieren requiem As-
bestemming is het resul
taat. Het is geen roman
geworden, maar een feite
lijke beschrijving van de
problematische verstand
houding en de nasleep van
het overlijden. Een ge
sprek met zoon Adri over
vader Piet.
Hij kijkt je wat vragend aan op
de kaft van het aan hem gewijde
boek. Zware wenkbrauwen, vol
le lippen, zoals de zoon ze heeft.
Toen de foto genomen werd, was
hij een twintiger. Geboren in
Son en Breugel, gediend in Ne-
derlands-Indië, gewoond in
Geldrop, gewerkt als lakspuiter
bij Philips. Gestorven in een zie
kenhuis te Eindhoven. En nu
tienduizendvoudig verspreid
over de boekwinkels van Neder
land.
Asbestemming is een requiem.
Iemand die het in manuscript-
vorm las noemde het, een tikkel
tje cynisch, -een afrequiem.
A.F.Th, van der Heijden neemt
in het boek nauwelijks een blad
voor de mond. „Een bont scala
van emoties", noemt Van der
Heijden het. „Alles komt aan
bod: haat, maar ook liefde. Mee
gaandheid, maar vooral verzet
en woede jegens hem. Maar ook
vergevingsgezindheid. En ga zo
maar door".
Piet van der Heijden stierf op 15
juni 1993. Hij lag al drie weken
in het ziekenhuis. Het was ieder
een duidelijk dat hij er niet meer
levend uit zou komen. Van der
Heijden jr., wonend in Amster
dam, stond slechts vier keer aan
het' ziekbed. Meer kon hij een
voudigweg niet opbrengen.
Daarvoor was er te veel gebeurd
tussen vader en zoon.
Wie zijn romans kent weet, langs
een omweg, waar het over gaat.
Piet van der Heijden was geen
gemakkelijk man om mee samen
te leven. Drank, ruzie, herrie, tot
diep in de nacht. Zwijgen, indo
lentie, een niet bepaald innig
contact met de oudste zoon.
Een passage uit Asbestemming,
handelend over de jaren, waarin
senior in de WAO zat: „Zijn
grootste misdaad misschien: de
afwezigheid van wapenfeiten in
de laatste zestien jaar van zijn
leven. Zestien jaar lang aan de
huiskamertafel gezeten, pils en
koffie drinkend, later alleen nog
maar koffie, kettingrokend, later
alleen nog maar rokend. Hij
zocht zich niet te ontwikkelen,
nu er nog tijd voor was".
Zo'n fragment doet denken aan
een, vrij wilekeurig gekozen,
passage uit Vallende Ouders,
waarin Egberts senior, de fictie
ve vader, beschreven wordt: „Hij
rookte, de ene sigaret na de
andere, dronk kopjes koffie, een
onafzienbare reeks, en onder
hield zich van tijd tot tijd met
zijn hond, die naast zijn stoel of
onder de tafel aan zijn voeten
lag. Verder deed de man,
zegge en schrijve, niets".
Gekrabbel
In Asbestemming haalt Van der
Heijden zulke herinneringen op
aan zijn vader en beschrijft hij
zijn sterfbed, zijn crematie en de
nasleep daarvan. En hij verheelt
niet dat hij iets geërfd heeft van
zijn vader: de drang om af te
dalen in de fles.
„Ik ben de dag na de crematie
begonnen met schrijven. Mis
schien zelfs al tussen sterven en
crematie. De kern zit in het
toespraakje dat ik bij de crema
tie gehouden heb. Het begon als
puur geschrijf. Gedachten, kre
ten, kleine voorvallen, aanteke
ningen, zonder de intentie om er
een boek van te maken. Puur
ritueel gekrabbel, wat je als
rouwverwerking moet zien, al
heb ik een hekel aan dat woord.
Rouw toon ik niet rechtstreeks.
Ik ben daar nogal secundair in.
Ik ben niet iemand die jankend
met zijn kop tegen de muur gaat
beuken. Tussen mij en het on
derwerp van rouw moet altijd
een velletje papier liggen.
Het was ook schrijven om het
schrijven. Toen ik eind mei hoor
de dat hij het ziekenhuis niet
meer levend zou verlaten, bleef
mijn eigenlijke werk, schrijven
aan De Tandeloze Tijd deel 3,
liggen. Al dat gekrabbel heeft
geleid tot een pak Heijdeniana,
losse kleine notities. Enkele heb
ik uitgewerkt tot hele hoofd
stukken. Daarna heb ik er wei
nig aan geschaafd. Het moest
geen roman worden, waarin alle
wieltjes in elkaar grijpen. Ik wil
de dat de oorspronkelijke spon
taniteit van verdriet en woede in
dit boek zou blijven zitten. Ik
wilde niets gladstrijken door
eindeloos te stileren".
Gesprek
Adri van der Heijden ziet Asbe
stemming als een verlaat gesprek
met zijn 'vader. Een gesprek dat
tijdens zijn leven onmogelijk
was gebleken. Ook een zeker
schuldgevoel, geeft hij toe, ligt
onder het boek verscholen.
„Zonder schuldgevoel zou dit
boek niet tot stand gekomen
zijn. Als ik drie weken lang, elke
dag, aan zijn sterfbed had geze
ten om zijn hand vast te houden
zou ik ook een schuldgevoel heb
ben gehad. Een meer algemeen
schuldgevoel in de zin van: ver
domme, ik heb hem niet kunnen
tegenhouden, ik heb hem niet
voor de poort van de dood kun
nen wegslepen.
Maar daar kwam nog iets bij.
Terwijl hij in het ziekenhuis lag,
constateerde ik bij me zelf een
absoluut embargo op mijn ge
voelens jegens hem. Ik had tijd
genoeg, maar ik was vooral be
zig om mezelf te overreden om
toch maar weer eens op de trein
naar Eindhoven te stappen. Ik
kreeg dat nauwelijks voor me
kaar. En als ik er dan was, zat ik
voornamelijk aan andere dingen
te denken. Zou het nog gezellig
druk zijn in mijn stamcafé als ik
straks terugkom in Amster
dam...dat soort gedachten. Toen
de dood zijn karwei had ge
klaard, zat ik met een dubbel
schuldgevoel".
Hij praat er rustig over. Nauw
gezet formulerend, als altijd,
enige afstand scheppend tussen
het onderwerp en zich zelf. Het
boek met de bruine foto van zijn
vader ligt voor hem op de houten
tafel, die in het midden van zijn
grote bibliotheek staat. Op een
van de planken liggen twee dik
ke stapels papier: de tekst van
het langverbeide deel 3 van De
Tandeloze Tijd, dat Onder het
plaveisel het moeras gaat heten
en na de zomer van '95 uitkomt
en de tekst van Sneeuwnacht in
september, een boek over de tot
standkoming van de romancy
clus, dat kort daarvoor ver
schijnt.
Wil je met dit boek die schuld
afkopen? En waarom kon het
niet geschreven worden, terwijl
hij nog leefde?
„Soms richt ik me rechtstreeks
tot hem, maar vaker is het een
beschrijving van situaties, waar-
moest doen. Dit is een oog van
een naald, waar ik doorheen
moest. Pas toen het af was kon
ik mijn stiel van romanschrijver
weer opnemen".
Ondanks alles, schrijft A.F.Th,
van der Heijden, school er poëzie
in zijn vader. Dat lijkt in tegen
spraak met wat hij over hem
schrijft: in dit boek en in de
romans. „Bij hem lag de poëzie
in handelingen waarvan hij zich
niet bewust was. Hele kleine
dingetjes. Ik heb altijd gepro
beerd om die hele kleine korrel
tjes op te sporen, bij wijze van
tegenwicht voor alles wat juist
zo onpoëtisch aan hem was. Ook
al was het nog zo weinig, een
gouddelver weet ook het kleinste
beetje stofgoud aan de opper
vlakte te brengen
Compliment
Het is heel gewoon dat een zoon
naar het compliment van de va
der haakt. A.F.Th, van der Heij
den heeft die loftuiting nooit
gekregen, ondanks zijn nu al
bijzondere oeuvre. Zijn vader las
niet. Op twee kleine boeken na,
De Sandwich en Weerborstels en
een tiental bladzijden uit Vallen
de Ouders, heeft Piet van der
Heijden niets van zijn oudste
zoon gelezen.
„Stak het je dat dat hij jouw
emancipatie van arbeidersjongen
naar een van Nederlands meest
gevierde schrijvers niet bezegeld
heeft met zijn aandacht?
„Gek genoeg toch niet. Het
kwam me wel goed uit. Ik hoefde
nergens uitleg bij te geven. Bij
Asbestemming heb ik allerlei
morele scrupules gehad. Kan ik
dit wel opschrijven; het gaat
toch om iemand die tot voor kort
A.F.Th, van der Heijden: „Tussen mij en het onderwerp van rouw moet altijd een velletje papier
liggen.foto klaas koppe
in niet gepraat is, maar waarin
dat wel had moeten gebeuren.
Nee, dat boek kon er niet komen
terwijl hij nog leefde. Eerst
moest zijn leven afgerond zijn,
eerst moest ik definitief weten
dat het gesprek tussen ons niet
mogelijk kon zijn. Zolang hij
leefde bleef er altijd iets van een
opening. Naar een gesprek, naar
een dialoog, naar oplossing van
raadselen". j
Heb je nog veel verzwegen, uit
piëteit of omdat je moeder nog in
Eindhoven woont?
„Als ik uit en te na rekening had
gehouden met mijn moeder had
ik het boek beter ongeschreven
kunnen laten. Toen ik eraan be
zig was, had ze het daar moeilijk
mee. Ze was ook bang voor de
reactie van de familie, al heb ik
haar dat intussen enigzins uit
het hoofd kunnen praten. Ik wil
me zelf ook niet in alle opzichten
goed praten, maar ik wist op een
gegeven moment wel dat ik dit
nog leefde? Dat soort overwegin
gen. Bij het schrijven van Val
lende Ouders en De Gevaren
driehoek wist ik dat veel herken
baar zou zijn voor mijn vader.
Toen heb ik die scrupules niet
gevoeld, toen wist ik van meet af
aan dat ik alles zou publiceren.
Ik wist ook dat mijn moeder
daar tegen kon. Zij zou het wel
globaal doorvertellen, wist ik,
tegen mijn vader. En hij zou ze
vervolgens ongelezen laten, al
die dikke boeken. Dat hij De
Sandwich en Weerborstels wel
las, had te maken met het feit
dat er kritiek kwam van mensen
die vonden dat ik sommige per
sonen te herkenbaar had ge
maakt. Hij wilde nagaan of die
mensen gelijk hadden. 'Goed ge
schreven' zei hij dan. Dat was
alles".
Had je daar wat aan?
„Ik vond het wel ontroerend dat
hij om die reden die boeken las.
Dat hij las om mij te verdedigen,
mocht dat nodig zijn. Hij had die
prikkel nodig. Mijn moeder
vroeg hem wel eens hoe hij het
vond dat zijn oudste zoom zo
oyer hem schreef. Hij haalde dan
zijn schouders op en zei: 'Als het
maar goed verkoopt'. Daarom
heb ik nooit echt geweten of hij
het grievend vond wat ik1 over
hem schreef, of hij het pijnlijk
vond om aan dingen van vroeger
herinnerd te worden".
„Hij was in het algemeen nogal
schaars met complimenten. Als
hij wel eens trots was, op mij,
was dat altijd tegenover derden.
Tegenover mij kon hij dat moei
lijk uitspreken, kennelijk. Ik
herinner me dat ik twee prijzen
tegelijk kreeg voor De Gevaren
driehoek. Toen kwam hij met
zo'n schaarse opmerking. Zoiets
van: 'Nou, nou, al zes boeken op
je 35e, jij boert goed.' Dat het
anders altijd via anderen moest
lopen heeft me gestoken. Wat ik
bereikte was altijd ondanks hem.
Ondanks zijn tegenwerking, on
danks de wrijving die hij veroor
zaakte.
Als hij vervolgens tegen collega's
of tegen mensen met wie hij de
hond uitliet stond op te schep
pen, stak me dat. Wel die dingen
zeggen, maar ondertussen tegen
werken. Hij kon nachtenlang
doorfoeteren als hij zijn dronken
luimen had. Hij was niet zomaar
een hinderlijke brulboei, het was
niet zomaar geluidsoverlast van
een huistiran, het was angstwek
kend. Wij, mijn broer, mijn zus
en ik, piekerden er niet over om
te gaan slapen, zolang die brul
boei open stond.
De volgende dag zat ik met
scherpe lijnen en donkerblauwe
schaduwen onder mijn ogen in
de schoolbanken. Te slaperig om
op te letten. Hij was een week
enddrinker, hij maakte stront in
het weekend. De naweeën en
ruzies strekten zich tot de helft
van de week uit en legden een
doem op het gezin, op mij. Ik
vraag me nog steeds af hoe het
in godsnaam mogelijk is dat ik
niet een aan drugs verslaafde
crimineel ben geworden. Als je
de psychologische clichés volgt,
zou dat meer voor de hand heb
ben gelegen. Nou ja, ik ben een
schrijfjiink geworden. Dat is ook
nfet altijd prettig".
ila» TtJVO Jiiii;
Heb je uit dat rumoer ook ener
gie kunnen putten? Stel je voor
dat je een hoogbegaafde, cultu
reel correcte vader had gehad.
Was je zonder die writers gold
mine van een vader wel de
schrijver geworden die je nu
bent?
„Misschien wel niet. Mijn vader
zal me wel tot de schrijver ge
maakt hebben die ik ben".
In Asbestemming is te lezen hoe
Piet van der Heijden zijn zoon
Adri in zijn dialect wat slepend
Adderi noemde. Zijn schrijvers
naam is nu niet Adri van der
Heijden, maar A.F.Th, van der
Heijden. Ook dat is op pa terug
te voeren.
„Ik ben nooit gelukkig geweest
met die naam, hoewel ik er geen
moeite mee heb als intimi me
Adri noemen. Maar ik wilde Ad
ri niet op mijn boeken hebben.
Het is toch al behelpen met zo'n
lange naam." Schertsend: „Ik
overweeg wel eens hem verder in
te korten tot A.F.T. Alleen dat.
Zodat lezers zeggen: 'De nieuwe
roman van A.F.T. ligt in de
winkel'"
Morgen verschijnt Asbestem
ming Bang voor reacties, bunj
voor de publieke opinie die mo
gelijk vindt dat je zo niet over je
vader mag schrijven?
„Ik zal zeker van dat soort reac
ties krijgen. Ik ben ook heel
benieuwd hoe ik daarop zal rea
geren. Ik ben geen onverschillij
mens, ik kan misschien wel eens
zo'n pose aannemen, maar ik zal
daar zeker heel gevoelig voor
blijken. Dat weet ik nu al, juist
omdat zo'n boek mij meer onze
kerheid dan zekerheid geeft".
Het werk van Alexej von Jaw
lensky toont heel direkt en dui
delijk het gevecht aan het begin
van de twintigste eeuw om een
eigen weg te vinden in de mo
derne kunst. Jawlensky was van
geboorte een Rus, militair nog
wel, die zich in 1896 in Mün-
chen vestigt en dan van dichtbij
kennis maakt met een kunstkli
maat dat zich energiek aan het
ontwikkelen was tot wat men
toen al als de moderne kunst
beschouwde.
Het bewustzijn dat er een nieu
we kunst moest zijn die uit
drukking gaf aan de geest van
een nieuwe tijd, zat diep. Jaw
lensky kwam vanuit een heel
andere beeldcultuur in het wes
ten ,en moest zich een positie
bepalen in dat gistingsproces.
Een van de bijzondere aspecten
aan zijn werk is nu dat zijn
wisselende artistieke keuzes uit
het begin van zijn carrière zo
zichtbaar zijn in zijn werk. Als
je het vroegste werk ziet tussen
ongeveer 1900 en 1910 dan zie
je de krachtlijnen die in onze
eeuw de verschillende wegen
van de beeldende kunst zouden
tekenen. Werk beïnvloed door
Van Gogh, Cézanne en
Gauguin, de grootheden wier
arbeid de poort dichtgooide van
de negentiende eeuw (inclusief
het impressionisme) en de door
braak forceerde naar de moder
ne kunst.
Later zou ook Jawlensky daar
een heel eigen bijdrage aan le
veren, die in de waardering tot
nu toe veel minder aandacht
heeft gekregen dan de expres
sionistische stukken die hij tot
1914 schilderde. Terecht overi
gens dat die altijd als topstuk
ken zijn beschouwd.
Museum Boymans-van Beunin-
gen in Rotterdam toont tot ein
de november een overzichtsten
toonstelling van het werk van
Alexej von Jawlensky. Het werk
is grotendeels afkomstig van het
museum in Wiesbaden waar hij
een flink deel van zijn leven
gewoond heeft. Het is de eerste
grote tentoonstelling van hem
in Nederland. Museum Boy
mans is dan de voor liggende
plek omwille van de rijke col
lectie moderne klassieken die
het museum bezit waarin het
expressionisme sterk vertegen
woordigd is.
Boymans zelf heeft een schitte
rend halfnaakt vrouwenportret
van Jawlensky uit 1910. Een
olieverfschilderij dat als een
van de eerste doeken de synthe
se toonde waar hij zo nadrukke
lijk naar streefde. Een synthese
tussen de uitgebeelde werke
lijkheid, een vrouwenlichaam,
en de ziel die het schilderij moet
uitdrukken. Naar de nieuwe op
vattingen van die tijd moesten
in het schilderij buitenwereld
en binnenwereld samenvallen.
En dat op een abstracte manier.
Het schilderij moest niet louter
het zichtbare afbeelden zoals
het impressionisme deed, maar
zoeken naar de essentie achter
dat wat zichtbaar was. Alles
wat overbodig was, moest weg
gelaten worden opdat de ziel
achter de dingen zichtbaar zou
worden.
Dat was ook een pleidooi voor
een nieuwe beeldtaal waarin die
essentie gezocht werd in kleu
ren en vormen die in het schil
derij een eigen ordening met
elkaar aangaan. Vormen en
kleuren kregen daarmee een ze
kere mate van zelfstandigheid.
Dat is in 't kort het geboorte
proces van het begrip abstractie
dat zich in de beginjaren van
onze eeuw voltrok in de kring
rond Wassili Kandinsky. Kan-
dinsky woonde en werkte in
München waar Jawlensky in
1896 ging wonen. Die twee en
hun partners gingen een lang
durige vriendschap met elkaar
aan die voor de beeldende kunst
gevolgen zou,hebben.
Jawlensky werd geboren in
1864 als zoon van een officier
uit een geslacht van Russische
adel. Zelf was hij ook voorbes
temd om in een hoge legerfunk-
tie de tsaar te dienen. Belangrij
ker zou blijken te zijn zijn ken
nismaking met de kunst in Rus
land. Dat was in de eerste
plaats het oude erfgoed van de
ikonen, de als onveranderlijk
bedoelde afbeeldingen van
Christus, Maria en heiligen. Het
abstracte en seriematige karak
ter van de ikonen zou in het
latere werk van Jawlensky vol
ledig terugkomen. Maar als
kind kwam hij ook in de Tretja-
kow-galerij in Moskou waar hij
'Vrouwenkop' (ongeveer 1911van Jawlensky
zijn eerste Rembrandts zag.
Zijn militaire loopbaan combi
neerde hij aanvankelijk met een
opleiding aan de kunstacademie
in Petersburg. Een onmogelijk
heid die niet lang zou duren. Hij
koos voor het kunstenaarschap
en voor het westen. München
was rond 1900 de plek waar
interessante ontwikkelingen
gaande waren die later zouden
leiden tot het expressionisme
van de 'Blaue Reiter', een groep
rond Paul Klee, Kandinsky en
Franz Marc die voor generaties
kunstenaars richting zou geven.
Jawlensky vertoefde in datzelf
de gezelschap maar ging meer
zijn eigen weg. Hij verwerkte de
invloeden van de Groten die de
weg van de moderne kunst be
reidden: de analyse en beeldop-
bouw van Cézanne, het onge
mengd naast elkaar zetten van
kleuren in korte, brede penseel
streken onder invloed van Van
Gogh en de grote, felle kleur
vlakken met zware contouren
zoals Gauguin deed.
Het is interessant om te zien dat
die beslissende ontwikkelingen
van de moderne kunst aan de
oppervlakte komen binnen het
oeuvre van één kunstenaar die
vanuit een andere beeldcultuur
in het westen kwam. En, daar
over mag geen misverstand be
staan, die geen nederige navol
ger was maar in dat gistende
kunstklimaat naar een volko
men eigen beeldtaal zocht die
zijn eigen mysterie moest ver
tolken.
Tot 1914 zocht hij het vooral in
landschappen, stillevens en fi
guurstudies, overwegend ex-
pressionistrisch van karakter;
later krijgt zijn werk een voor
die tijd, de jaren '20-'30, nooit
eerder vertoond seriematig ka
rakter en tekent en schildert hij
koppen. Honderden bij elkaar,
steeds hetzelfde en toch steeds
anders. Inmiddels had hij zich
in de jaren '30 tot Duitser laten
naturaliseren en weigerde hij te
vertrekken voor de nazi's. Ui
teraard werd ook zijn werk
door de banvloek van Hitier
getroffen en tot 'entartet' ver
klaard. In 1941 stierf Jawlensky
in Wiesbaden na een lange en
slopende spierziekte.
De portretten die hij vanaf 1904
schildert, tonen dat ontwikke
len van een eigen stijl, een eigen
palet. Op de tentoonstelling
hangen ze ook dicht bij elkaar
zodat aan de vergelijking niet te
ontkomen valt. Op een paar
vierkante meter muur ontwik
kelt zich iets wat ons nog steeds
Door Frits de Corrinck
fantastische 'schilderijen heeft
opgeleverd. Het zelfportret uit
|1904 toont een zelfbewuste kop
met hoge, zwarte hoed die net
het doek uitsteekt.
Jawlensky zette zijn figuren
graag tegen de randen van het
vlak aan zodat de grenzen als
het ware weggedrukt worden en
er kracht en volume gesugge
reerd worden. De toetsen van
het penseel zijn breed en dicht
aaneen gezet. In een duidelijk
ritme bovendien. Madame Curie
uit 1905 zakt wat meer weg
tegen de achtergrond die ook
minder abstract is. Het schilde
ren is losser en vrijer, alsof het
minder om de uit te beelden
persoon gaat.
In zijn beroemde 'Dame met
waaier' uit 1909 zijn de penseel
streken verdwenen en heeft hij
de gestalte in vlakken opge
bouwd: fel blauw, geel, zwart
en een dominerende, brandend
rode achtergrond. En dan dat
schitterende half geschilderde,
half lege vrouwenportret uit
1911, kleiner van formaat, olie
verf op karton. Deogen die
dwars door je heen kijken, heb
ben een felheid die versterkt
wordt door de koolzwarte con
tourlijnen, de neus een rechte
lijn met een korte haakse lijn,
de mond twee zwarte strepen.
Een schema dat later, als hij
door ernstige spierziekte niet
meer fatsoenlijk een penseel
kan voeren, de basis is van die
honderden kleine abstracte
koppen die een unieke combi
natie zullen vormen van pure
schilderkunst en religiositeit.
Het gezicht van deze vrouw is
rood in nuances, het haar en de
schaduwlijnen blauw. Links
van de kop zie je nog een slordi
ge aanzet van de schouder en de
rest is gewoon helemaal vrij:
waar het lijf verwacht wordt, is
het louter oranje: een zelfstan
dig kleurvlak in het schilderij.
Het maakt de kop vrij, het vlak
schept de noodzakelijke ruimte
en laat zien dat het Jawlensky
ook om iets meer te doen is dan
dat wat wij alleen maar zien.
Het kleine portret, eigendom
van het Haags Museum, is een
scharnier tussen het kunstkli
maat uit zijn tijd en Jawlensky
zelf.
Museum Boymans-van Beunin-
gen, Museumpark, Rotterdam,
tot 28 november (alleen op
maandag gesloten)
Door Arnold Verplancke
Een Mahler-zangere:
van Nes. Dat klin
beperkt. Toch verrr|
maanden optredens iij
Zurich en Madrid in
zal ze komend seizoa
symfonieën van Mahj
tink, maar ook in ver
Mahler is een componist
jk me zeer thuis voel. t
begin af aan heb ik 1
geweten hoe je zijn wer
zingen. Dat heeft met r
paalde manier van fras
maken. Tijdens de maste
die ik gegeven heb, heb i,
dekt dat zoiets ook niet
leren is als iemand het he|
niet aanvoelt."
Jard van Nes zit in haar a
ge villa De Tumelenborgl
buurt van Arnhem aanva
niet op haar praatstoel. Z
een zwaar jaar achter i
Maar zodra ze over haar
over muziek praat, lijkt
moeidheid even weg te val
„Je moet mij geen Rossir
zingen, dan voel ik me lc
kan weinig met het h
canto, waar het om de i
heid van de toon gaat.
tekst nodig, inhoud, en ii
lelijk mogen zingen als i
pressie dat vraagt. MijrJ
klinkt het best in de ho
laat-Romantiek en in eig
werk. Mahler heeft veel gi
ven dat goed bij mijn ster
Drie van zijn symfonieéi
Lied von der Erde, Das kil
Lied met een schitterend
partij, alle liederencycli."
„Ik ben een mezzo-sopra
meeste mezzo's hebben
kracht in de laagte of hë
den. Ik juist wel. Ik heb ee
slanke stem. Niet dat vet
een alt, maar ik kan wel la
voel me prettig in lage pai
Soms, als ze drie maandi
tereen Mahler heeft gezo:
ze blij met iets anders,
omdat ik er dan genoi
krijg, maar omdat het b
voor mijn stem. Van
krijg ik nóóit genoeg."
Gevaar
Zelfs niet na de bijna tra
sche ervaring die ze jarei
den in Londen had met d
Klaus Tennstedt. Hij diri
de toch al langzame slotz
Urlicht in de Tweede Sy
zó langzaam, dat ze luc
Bouwen is kunst. Wie dooi
dertiende van een dozijn A
landse plaatsen loopt, ge lol
het niet, maar er is een mul
voor architectuur. Helaas a
officiële, want bij de Griek]
was'bouwkunst nog ambai
werk. Maar dat de negen 6[
schermvrouwen van kunst
wetenschap wel degelijk o
hadden voor huisvesting,
zij woonden: Museum. Eei
aard.
De doorsnee moderne best
de plaatselijke wethouder
minder op met bouwkunst
desnoods grootheidswaan,
bejaarde 'Nieuwe Vleugel'
voor ogen halen. Beter vod
en dat voor een museum,
moderne kunst.
Maar het kan anders. De r
als Barcelona, Brasilia, Sy,
simpele en nabije Tongerei
ligt 'De Velinx', een handzi
harmonie. Meebuigend m
de omgeving. Geen puist v,
vrijwel alles op het gebied
Binnen is het niet anders,
grote zaal. Hoog, maar ni,
tige foyer en garderobe sta,
ze voor hier gemaakt zijn.
potten en amforen goed uit\
kunst. Het gebouw, de geë.
toegangsdeuren van de zaa
Op het podium oefent het I
Halka van de nationale Po,
zware maar tegelijk bèelds,
bekendste jonge zoon Jean
Sint Servaas intussen tot M\
Als de deuren openzwaaie,
breder is dan diep. Dus te
concert, denkt de deskundil
kloppen. Als Ward Hoor nil
of hij in (le Grote Zaal van j
slimme microfoontjes bovel
niet van het plafond te ondi
Delfts programma, hier voi
het geluid weer, zonder te vJ
een basiliek-effect kan ermi
De bouwheren hebben voo
mak als de onmogelijkheid
de decorstukken van vier b
geluidskwaliteit met een get
maat gemaakt moet worder
In Tongeren hebben de ver,
bouwen betekent kiezen. O
en eeuwigdurende architect
perfectie en traditie, zoals d I
En voor de verstandigste kt\
beroemdheid nodig. Het na
Hasselt, dat geleid wordt dc
'De Velinx' een monument
Tongeren opgericht. Ontho