'Wat ik bereikte was altijd ondanks hem' Alexej von Jawlensky 'Pr Z anger e A.F.Th, van der Heijden schreef boek over zijn gestorven vader ïo, xr DE STEM GROTE GIDS Wiesbaden Russische adel Zelfbewust IN BEELD DESTEM Delta VRIJDAG 28 OKTOBER 1994 D4 Door Henk van Weert In de romancyclus De Tan deloze Tijd schrijft A.F.Th, van der Heijden ook over de vader van Albert Eg berts, alter ego van de schrijver. Van der Heijden schiep de vaderfiguur als fictieve afgeleide van zijn eigen vader, Piet van der Heijden. Vorig jaar over leed Piet van der Heijden in het Catharinaziekenhuis in Eindhoven. De dag na de crematie in Helmond begon de zoon opnieuw te schrijven over zijn vader. Het papieren requiem As- bestemming is het resul taat. Het is geen roman geworden, maar een feite lijke beschrijving van de problematische verstand houding en de nasleep van het overlijden. Een ge sprek met zoon Adri over vader Piet. Hij kijkt je wat vragend aan op de kaft van het aan hem gewijde boek. Zware wenkbrauwen, vol le lippen, zoals de zoon ze heeft. Toen de foto genomen werd, was hij een twintiger. Geboren in Son en Breugel, gediend in Ne- derlands-Indië, gewoond in Geldrop, gewerkt als lakspuiter bij Philips. Gestorven in een zie kenhuis te Eindhoven. En nu tienduizendvoudig verspreid over de boekwinkels van Neder land. Asbestemming is een requiem. Iemand die het in manuscript- vorm las noemde het, een tikkel tje cynisch, -een afrequiem. A.F.Th, van der Heijden neemt in het boek nauwelijks een blad voor de mond. „Een bont scala van emoties", noemt Van der Heijden het. „Alles komt aan bod: haat, maar ook liefde. Mee gaandheid, maar vooral verzet en woede jegens hem. Maar ook vergevingsgezindheid. En ga zo maar door". Piet van der Heijden stierf op 15 juni 1993. Hij lag al drie weken in het ziekenhuis. Het was ieder een duidelijk dat hij er niet meer levend uit zou komen. Van der Heijden jr., wonend in Amster dam, stond slechts vier keer aan het' ziekbed. Meer kon hij een voudigweg niet opbrengen. Daarvoor was er te veel gebeurd tussen vader en zoon. Wie zijn romans kent weet, langs een omweg, waar het over gaat. Piet van der Heijden was geen gemakkelijk man om mee samen te leven. Drank, ruzie, herrie, tot diep in de nacht. Zwijgen, indo lentie, een niet bepaald innig contact met de oudste zoon. Een passage uit Asbestemming, handelend over de jaren, waarin senior in de WAO zat: „Zijn grootste misdaad misschien: de afwezigheid van wapenfeiten in de laatste zestien jaar van zijn leven. Zestien jaar lang aan de huiskamertafel gezeten, pils en koffie drinkend, later alleen nog maar koffie, kettingrokend, later alleen nog maar rokend. Hij zocht zich niet te ontwikkelen, nu er nog tijd voor was". Zo'n fragment doet denken aan een, vrij wilekeurig gekozen, passage uit Vallende Ouders, waarin Egberts senior, de fictie ve vader, beschreven wordt: „Hij rookte, de ene sigaret na de andere, dronk kopjes koffie, een onafzienbare reeks, en onder hield zich van tijd tot tijd met zijn hond, die naast zijn stoel of onder de tafel aan zijn voeten lag. Verder deed de man, zegge en schrijve, niets". Gekrabbel In Asbestemming haalt Van der Heijden zulke herinneringen op aan zijn vader en beschrijft hij zijn sterfbed, zijn crematie en de nasleep daarvan. En hij verheelt niet dat hij iets geërfd heeft van zijn vader: de drang om af te dalen in de fles. „Ik ben de dag na de crematie begonnen met schrijven. Mis schien zelfs al tussen sterven en crematie. De kern zit in het toespraakje dat ik bij de crema tie gehouden heb. Het begon als puur geschrijf. Gedachten, kre ten, kleine voorvallen, aanteke ningen, zonder de intentie om er een boek van te maken. Puur ritueel gekrabbel, wat je als rouwverwerking moet zien, al heb ik een hekel aan dat woord. Rouw toon ik niet rechtstreeks. Ik ben daar nogal secundair in. Ik ben niet iemand die jankend met zijn kop tegen de muur gaat beuken. Tussen mij en het on derwerp van rouw moet altijd een velletje papier liggen. Het was ook schrijven om het schrijven. Toen ik eind mei hoor de dat hij het ziekenhuis niet meer levend zou verlaten, bleef mijn eigenlijke werk, schrijven aan De Tandeloze Tijd deel 3, liggen. Al dat gekrabbel heeft geleid tot een pak Heijdeniana, losse kleine notities. Enkele heb ik uitgewerkt tot hele hoofd stukken. Daarna heb ik er wei nig aan geschaafd. Het moest geen roman worden, waarin alle wieltjes in elkaar grijpen. Ik wil de dat de oorspronkelijke spon taniteit van verdriet en woede in dit boek zou blijven zitten. Ik wilde niets gladstrijken door eindeloos te stileren". Gesprek Adri van der Heijden ziet Asbe stemming als een verlaat gesprek met zijn 'vader. Een gesprek dat tijdens zijn leven onmogelijk was gebleken. Ook een zeker schuldgevoel, geeft hij toe, ligt onder het boek verscholen. „Zonder schuldgevoel zou dit boek niet tot stand gekomen zijn. Als ik drie weken lang, elke dag, aan zijn sterfbed had geze ten om zijn hand vast te houden zou ik ook een schuldgevoel heb ben gehad. Een meer algemeen schuldgevoel in de zin van: ver domme, ik heb hem niet kunnen tegenhouden, ik heb hem niet voor de poort van de dood kun nen wegslepen. Maar daar kwam nog iets bij. Terwijl hij in het ziekenhuis lag, constateerde ik bij me zelf een absoluut embargo op mijn ge voelens jegens hem. Ik had tijd genoeg, maar ik was vooral be zig om mezelf te overreden om toch maar weer eens op de trein naar Eindhoven te stappen. Ik kreeg dat nauwelijks voor me kaar. En als ik er dan was, zat ik voornamelijk aan andere dingen te denken. Zou het nog gezellig druk zijn in mijn stamcafé als ik straks terugkom in Amster dam...dat soort gedachten. Toen de dood zijn karwei had ge klaard, zat ik met een dubbel schuldgevoel". Hij praat er rustig over. Nauw gezet formulerend, als altijd, enige afstand scheppend tussen het onderwerp en zich zelf. Het boek met de bruine foto van zijn vader ligt voor hem op de houten tafel, die in het midden van zijn grote bibliotheek staat. Op een van de planken liggen twee dik ke stapels papier: de tekst van het langverbeide deel 3 van De Tandeloze Tijd, dat Onder het plaveisel het moeras gaat heten en na de zomer van '95 uitkomt en de tekst van Sneeuwnacht in september, een boek over de tot standkoming van de romancy clus, dat kort daarvoor ver schijnt. Wil je met dit boek die schuld afkopen? En waarom kon het niet geschreven worden, terwijl hij nog leefde? „Soms richt ik me rechtstreeks tot hem, maar vaker is het een beschrijving van situaties, waar- moest doen. Dit is een oog van een naald, waar ik doorheen moest. Pas toen het af was kon ik mijn stiel van romanschrijver weer opnemen". Ondanks alles, schrijft A.F.Th, van der Heijden, school er poëzie in zijn vader. Dat lijkt in tegen spraak met wat hij over hem schrijft: in dit boek en in de romans. „Bij hem lag de poëzie in handelingen waarvan hij zich niet bewust was. Hele kleine dingetjes. Ik heb altijd gepro beerd om die hele kleine korrel tjes op te sporen, bij wijze van tegenwicht voor alles wat juist zo onpoëtisch aan hem was. Ook al was het nog zo weinig, een gouddelver weet ook het kleinste beetje stofgoud aan de opper vlakte te brengen Compliment Het is heel gewoon dat een zoon naar het compliment van de va der haakt. A.F.Th, van der Heij den heeft die loftuiting nooit gekregen, ondanks zijn nu al bijzondere oeuvre. Zijn vader las niet. Op twee kleine boeken na, De Sandwich en Weerborstels en een tiental bladzijden uit Vallen de Ouders, heeft Piet van der Heijden niets van zijn oudste zoon gelezen. „Stak het je dat dat hij jouw emancipatie van arbeidersjongen naar een van Nederlands meest gevierde schrijvers niet bezegeld heeft met zijn aandacht? „Gek genoeg toch niet. Het kwam me wel goed uit. Ik hoefde nergens uitleg bij te geven. Bij Asbestemming heb ik allerlei morele scrupules gehad. Kan ik dit wel opschrijven; het gaat toch om iemand die tot voor kort A.F.Th, van der Heijden: „Tussen mij en het onderwerp van rouw moet altijd een velletje papier liggen.foto klaas koppe in niet gepraat is, maar waarin dat wel had moeten gebeuren. Nee, dat boek kon er niet komen terwijl hij nog leefde. Eerst moest zijn leven afgerond zijn, eerst moest ik definitief weten dat het gesprek tussen ons niet mogelijk kon zijn. Zolang hij leefde bleef er altijd iets van een opening. Naar een gesprek, naar een dialoog, naar oplossing van raadselen". j Heb je nog veel verzwegen, uit piëteit of omdat je moeder nog in Eindhoven woont? „Als ik uit en te na rekening had gehouden met mijn moeder had ik het boek beter ongeschreven kunnen laten. Toen ik eraan be zig was, had ze het daar moeilijk mee. Ze was ook bang voor de reactie van de familie, al heb ik haar dat intussen enigzins uit het hoofd kunnen praten. Ik wil me zelf ook niet in alle opzichten goed praten, maar ik wist op een gegeven moment wel dat ik dit nog leefde? Dat soort overwegin gen. Bij het schrijven van Val lende Ouders en De Gevaren driehoek wist ik dat veel herken baar zou zijn voor mijn vader. Toen heb ik die scrupules niet gevoeld, toen wist ik van meet af aan dat ik alles zou publiceren. Ik wist ook dat mijn moeder daar tegen kon. Zij zou het wel globaal doorvertellen, wist ik, tegen mijn vader. En hij zou ze vervolgens ongelezen laten, al die dikke boeken. Dat hij De Sandwich en Weerborstels wel las, had te maken met het feit dat er kritiek kwam van mensen die vonden dat ik sommige per sonen te herkenbaar had ge maakt. Hij wilde nagaan of die mensen gelijk hadden. 'Goed ge schreven' zei hij dan. Dat was alles". Had je daar wat aan? „Ik vond het wel ontroerend dat hij om die reden die boeken las. Dat hij las om mij te verdedigen, mocht dat nodig zijn. Hij had die prikkel nodig. Mijn moeder vroeg hem wel eens hoe hij het vond dat zijn oudste zoom zo oyer hem schreef. Hij haalde dan zijn schouders op en zei: 'Als het maar goed verkoopt'. Daarom heb ik nooit echt geweten of hij het grievend vond wat ik1 over hem schreef, of hij het pijnlijk vond om aan dingen van vroeger herinnerd te worden". „Hij was in het algemeen nogal schaars met complimenten. Als hij wel eens trots was, op mij, was dat altijd tegenover derden. Tegenover mij kon hij dat moei lijk uitspreken, kennelijk. Ik herinner me dat ik twee prijzen tegelijk kreeg voor De Gevaren driehoek. Toen kwam hij met zo'n schaarse opmerking. Zoiets van: 'Nou, nou, al zes boeken op je 35e, jij boert goed.' Dat het anders altijd via anderen moest lopen heeft me gestoken. Wat ik bereikte was altijd ondanks hem. Ondanks zijn tegenwerking, on danks de wrijving die hij veroor zaakte. Als hij vervolgens tegen collega's of tegen mensen met wie hij de hond uitliet stond op te schep pen, stak me dat. Wel die dingen zeggen, maar ondertussen tegen werken. Hij kon nachtenlang doorfoeteren als hij zijn dronken luimen had. Hij was niet zomaar een hinderlijke brulboei, het was niet zomaar geluidsoverlast van een huistiran, het was angstwek kend. Wij, mijn broer, mijn zus en ik, piekerden er niet over om te gaan slapen, zolang die brul boei open stond. De volgende dag zat ik met scherpe lijnen en donkerblauwe schaduwen onder mijn ogen in de schoolbanken. Te slaperig om op te letten. Hij was een week enddrinker, hij maakte stront in het weekend. De naweeën en ruzies strekten zich tot de helft van de week uit en legden een doem op het gezin, op mij. Ik vraag me nog steeds af hoe het in godsnaam mogelijk is dat ik niet een aan drugs verslaafde crimineel ben geworden. Als je de psychologische clichés volgt, zou dat meer voor de hand heb ben gelegen. Nou ja, ik ben een schrijfjiink geworden. Dat is ook nfet altijd prettig". ila» TtJVO Jiiii; Heb je uit dat rumoer ook ener gie kunnen putten? Stel je voor dat je een hoogbegaafde, cultu reel correcte vader had gehad. Was je zonder die writers gold mine van een vader wel de schrijver geworden die je nu bent? „Misschien wel niet. Mijn vader zal me wel tot de schrijver ge maakt hebben die ik ben". In Asbestemming is te lezen hoe Piet van der Heijden zijn zoon Adri in zijn dialect wat slepend Adderi noemde. Zijn schrijvers naam is nu niet Adri van der Heijden, maar A.F.Th, van der Heijden. Ook dat is op pa terug te voeren. „Ik ben nooit gelukkig geweest met die naam, hoewel ik er geen moeite mee heb als intimi me Adri noemen. Maar ik wilde Ad ri niet op mijn boeken hebben. Het is toch al behelpen met zo'n lange naam." Schertsend: „Ik overweeg wel eens hem verder in te korten tot A.F.T. Alleen dat. Zodat lezers zeggen: 'De nieuwe roman van A.F.T. ligt in de winkel'" Morgen verschijnt Asbestem ming Bang voor reacties, bunj voor de publieke opinie die mo gelijk vindt dat je zo niet over je vader mag schrijven? „Ik zal zeker van dat soort reac ties krijgen. Ik ben ook heel benieuwd hoe ik daarop zal rea geren. Ik ben geen onverschillij mens, ik kan misschien wel eens zo'n pose aannemen, maar ik zal daar zeker heel gevoelig voor blijken. Dat weet ik nu al, juist omdat zo'n boek mij meer onze kerheid dan zekerheid geeft". Het werk van Alexej von Jaw lensky toont heel direkt en dui delijk het gevecht aan het begin van de twintigste eeuw om een eigen weg te vinden in de mo derne kunst. Jawlensky was van geboorte een Rus, militair nog wel, die zich in 1896 in Mün- chen vestigt en dan van dichtbij kennis maakt met een kunstkli maat dat zich energiek aan het ontwikkelen was tot wat men toen al als de moderne kunst beschouwde. Het bewustzijn dat er een nieu we kunst moest zijn die uit drukking gaf aan de geest van een nieuwe tijd, zat diep. Jaw lensky kwam vanuit een heel andere beeldcultuur in het wes ten ,en moest zich een positie bepalen in dat gistingsproces. Een van de bijzondere aspecten aan zijn werk is nu dat zijn wisselende artistieke keuzes uit het begin van zijn carrière zo zichtbaar zijn in zijn werk. Als je het vroegste werk ziet tussen ongeveer 1900 en 1910 dan zie je de krachtlijnen die in onze eeuw de verschillende wegen van de beeldende kunst zouden tekenen. Werk beïnvloed door Van Gogh, Cézanne en Gauguin, de grootheden wier arbeid de poort dichtgooide van de negentiende eeuw (inclusief het impressionisme) en de door braak forceerde naar de moder ne kunst. Later zou ook Jawlensky daar een heel eigen bijdrage aan le veren, die in de waardering tot nu toe veel minder aandacht heeft gekregen dan de expres sionistische stukken die hij tot 1914 schilderde. Terecht overi gens dat die altijd als topstuk ken zijn beschouwd. Museum Boymans-van Beunin- gen in Rotterdam toont tot ein de november een overzichtsten toonstelling van het werk van Alexej von Jawlensky. Het werk is grotendeels afkomstig van het museum in Wiesbaden waar hij een flink deel van zijn leven gewoond heeft. Het is de eerste grote tentoonstelling van hem in Nederland. Museum Boy mans is dan de voor liggende plek omwille van de rijke col lectie moderne klassieken die het museum bezit waarin het expressionisme sterk vertegen woordigd is. Boymans zelf heeft een schitte rend halfnaakt vrouwenportret van Jawlensky uit 1910. Een olieverfschilderij dat als een van de eerste doeken de synthe se toonde waar hij zo nadrukke lijk naar streefde. Een synthese tussen de uitgebeelde werke lijkheid, een vrouwenlichaam, en de ziel die het schilderij moet uitdrukken. Naar de nieuwe op vattingen van die tijd moesten in het schilderij buitenwereld en binnenwereld samenvallen. En dat op een abstracte manier. Het schilderij moest niet louter het zichtbare afbeelden zoals het impressionisme deed, maar zoeken naar de essentie achter dat wat zichtbaar was. Alles wat overbodig was, moest weg gelaten worden opdat de ziel achter de dingen zichtbaar zou worden. Dat was ook een pleidooi voor een nieuwe beeldtaal waarin die essentie gezocht werd in kleu ren en vormen die in het schil derij een eigen ordening met elkaar aangaan. Vormen en kleuren kregen daarmee een ze kere mate van zelfstandigheid. Dat is in 't kort het geboorte proces van het begrip abstractie dat zich in de beginjaren van onze eeuw voltrok in de kring rond Wassili Kandinsky. Kan- dinsky woonde en werkte in München waar Jawlensky in 1896 ging wonen. Die twee en hun partners gingen een lang durige vriendschap met elkaar aan die voor de beeldende kunst gevolgen zou,hebben. Jawlensky werd geboren in 1864 als zoon van een officier uit een geslacht van Russische adel. Zelf was hij ook voorbes temd om in een hoge legerfunk- tie de tsaar te dienen. Belangrij ker zou blijken te zijn zijn ken nismaking met de kunst in Rus land. Dat was in de eerste plaats het oude erfgoed van de ikonen, de als onveranderlijk bedoelde afbeeldingen van Christus, Maria en heiligen. Het abstracte en seriematige karak ter van de ikonen zou in het latere werk van Jawlensky vol ledig terugkomen. Maar als kind kwam hij ook in de Tretja- kow-galerij in Moskou waar hij 'Vrouwenkop' (ongeveer 1911van Jawlensky zijn eerste Rembrandts zag. Zijn militaire loopbaan combi neerde hij aanvankelijk met een opleiding aan de kunstacademie in Petersburg. Een onmogelijk heid die niet lang zou duren. Hij koos voor het kunstenaarschap en voor het westen. München was rond 1900 de plek waar interessante ontwikkelingen gaande waren die later zouden leiden tot het expressionisme van de 'Blaue Reiter', een groep rond Paul Klee, Kandinsky en Franz Marc die voor generaties kunstenaars richting zou geven. Jawlensky vertoefde in datzelf de gezelschap maar ging meer zijn eigen weg. Hij verwerkte de invloeden van de Groten die de weg van de moderne kunst be reidden: de analyse en beeldop- bouw van Cézanne, het onge mengd naast elkaar zetten van kleuren in korte, brede penseel streken onder invloed van Van Gogh en de grote, felle kleur vlakken met zware contouren zoals Gauguin deed. Het is interessant om te zien dat die beslissende ontwikkelingen van de moderne kunst aan de oppervlakte komen binnen het oeuvre van één kunstenaar die vanuit een andere beeldcultuur in het westen kwam. En, daar over mag geen misverstand be staan, die geen nederige navol ger was maar in dat gistende kunstklimaat naar een volko men eigen beeldtaal zocht die zijn eigen mysterie moest ver tolken. Tot 1914 zocht hij het vooral in landschappen, stillevens en fi guurstudies, overwegend ex- pressionistrisch van karakter; later krijgt zijn werk een voor die tijd, de jaren '20-'30, nooit eerder vertoond seriematig ka rakter en tekent en schildert hij koppen. Honderden bij elkaar, steeds hetzelfde en toch steeds anders. Inmiddels had hij zich in de jaren '30 tot Duitser laten naturaliseren en weigerde hij te vertrekken voor de nazi's. Ui teraard werd ook zijn werk door de banvloek van Hitier getroffen en tot 'entartet' ver klaard. In 1941 stierf Jawlensky in Wiesbaden na een lange en slopende spierziekte. De portretten die hij vanaf 1904 schildert, tonen dat ontwikke len van een eigen stijl, een eigen palet. Op de tentoonstelling hangen ze ook dicht bij elkaar zodat aan de vergelijking niet te ontkomen valt. Op een paar vierkante meter muur ontwik kelt zich iets wat ons nog steeds Door Frits de Corrinck fantastische 'schilderijen heeft opgeleverd. Het zelfportret uit |1904 toont een zelfbewuste kop met hoge, zwarte hoed die net het doek uitsteekt. Jawlensky zette zijn figuren graag tegen de randen van het vlak aan zodat de grenzen als het ware weggedrukt worden en er kracht en volume gesugge reerd worden. De toetsen van het penseel zijn breed en dicht aaneen gezet. In een duidelijk ritme bovendien. Madame Curie uit 1905 zakt wat meer weg tegen de achtergrond die ook minder abstract is. Het schilde ren is losser en vrijer, alsof het minder om de uit te beelden persoon gaat. In zijn beroemde 'Dame met waaier' uit 1909 zijn de penseel streken verdwenen en heeft hij de gestalte in vlakken opge bouwd: fel blauw, geel, zwart en een dominerende, brandend rode achtergrond. En dan dat schitterende half geschilderde, half lege vrouwenportret uit 1911, kleiner van formaat, olie verf op karton. Deogen die dwars door je heen kijken, heb ben een felheid die versterkt wordt door de koolzwarte con tourlijnen, de neus een rechte lijn met een korte haakse lijn, de mond twee zwarte strepen. Een schema dat later, als hij door ernstige spierziekte niet meer fatsoenlijk een penseel kan voeren, de basis is van die honderden kleine abstracte koppen die een unieke combi natie zullen vormen van pure schilderkunst en religiositeit. Het gezicht van deze vrouw is rood in nuances, het haar en de schaduwlijnen blauw. Links van de kop zie je nog een slordi ge aanzet van de schouder en de rest is gewoon helemaal vrij: waar het lijf verwacht wordt, is het louter oranje: een zelfstan dig kleurvlak in het schilderij. Het maakt de kop vrij, het vlak schept de noodzakelijke ruimte en laat zien dat het Jawlensky ook om iets meer te doen is dan dat wat wij alleen maar zien. Het kleine portret, eigendom van het Haags Museum, is een scharnier tussen het kunstkli maat uit zijn tijd en Jawlensky zelf. Museum Boymans-van Beunin- gen, Museumpark, Rotterdam, tot 28 november (alleen op maandag gesloten) Door Arnold Verplancke Een Mahler-zangere: van Nes. Dat klin beperkt. Toch verrr| maanden optredens iij Zurich en Madrid in zal ze komend seizoa symfonieën van Mahj tink, maar ook in ver Mahler is een componist jk me zeer thuis voel. t begin af aan heb ik 1 geweten hoe je zijn wer zingen. Dat heeft met r paalde manier van fras maken. Tijdens de maste die ik gegeven heb, heb i, dekt dat zoiets ook niet leren is als iemand het he| niet aanvoelt." Jard van Nes zit in haar a ge villa De Tumelenborgl buurt van Arnhem aanva niet op haar praatstoel. Z een zwaar jaar achter i Maar zodra ze over haar over muziek praat, lijkt moeidheid even weg te val „Je moet mij geen Rossir zingen, dan voel ik me lc kan weinig met het h canto, waar het om de i heid van de toon gaat. tekst nodig, inhoud, en ii lelijk mogen zingen als i pressie dat vraagt. MijrJ klinkt het best in de ho laat-Romantiek en in eig werk. Mahler heeft veel gi ven dat goed bij mijn ster Drie van zijn symfonieéi Lied von der Erde, Das kil Lied met een schitterend partij, alle liederencycli." „Ik ben een mezzo-sopra meeste mezzo's hebben kracht in de laagte of hë den. Ik juist wel. Ik heb ee slanke stem. Niet dat vet een alt, maar ik kan wel la voel me prettig in lage pai Soms, als ze drie maandi tereen Mahler heeft gezo: ze blij met iets anders, omdat ik er dan genoi krijg, maar omdat het b voor mijn stem. Van krijg ik nóóit genoeg." Gevaar Zelfs niet na de bijna tra sche ervaring die ze jarei den in Londen had met d Klaus Tennstedt. Hij diri de toch al langzame slotz Urlicht in de Tweede Sy zó langzaam, dat ze luc Bouwen is kunst. Wie dooi dertiende van een dozijn A landse plaatsen loopt, ge lol het niet, maar er is een mul voor architectuur. Helaas a officiële, want bij de Griek] was'bouwkunst nog ambai werk. Maar dat de negen 6[ schermvrouwen van kunst wetenschap wel degelijk o hadden voor huisvesting, zij woonden: Museum. Eei aard. De doorsnee moderne best de plaatselijke wethouder minder op met bouwkunst desnoods grootheidswaan, bejaarde 'Nieuwe Vleugel' voor ogen halen. Beter vod en dat voor een museum, moderne kunst. Maar het kan anders. De r als Barcelona, Brasilia, Sy, simpele en nabije Tongerei ligt 'De Velinx', een handzi harmonie. Meebuigend m de omgeving. Geen puist v, vrijwel alles op het gebied Binnen is het niet anders, grote zaal. Hoog, maar ni, tige foyer en garderobe sta, ze voor hier gemaakt zijn. potten en amforen goed uit\ kunst. Het gebouw, de geë. toegangsdeuren van de zaa Op het podium oefent het I Halka van de nationale Po, zware maar tegelijk bèelds, bekendste jonge zoon Jean Sint Servaas intussen tot M\ Als de deuren openzwaaie, breder is dan diep. Dus te concert, denkt de deskundil kloppen. Als Ward Hoor nil of hij in (le Grote Zaal van j slimme microfoontjes bovel niet van het plafond te ondi Delfts programma, hier voi het geluid weer, zonder te vJ een basiliek-effect kan ermi De bouwheren hebben voo mak als de onmogelijkheid de decorstukken van vier b geluidskwaliteit met een get maat gemaakt moet worder In Tongeren hebben de ver, bouwen betekent kiezen. O en eeuwigdurende architect perfectie en traditie, zoals d I En voor de verstandigste kt\ beroemdheid nodig. Het na Hasselt, dat geleid wordt dc 'De Velinx' een monument Tongeren opgericht. Ontho

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1994 | | pagina 16