Weekend DE STEM 'Degenen die na ons komen kunnen nooit te veel over die oorlog weten' „Misschien is het nostalgie. Het zit in je en je blijft er mee bezig' Ze zijn gepensioneerd ambtenaar of onderwijzer, grijs, lid van een heemkundige kring, belezen en gerespecteerd om hun kennis; de lokale Lou de Jongs. Op hun eigen regionale terrein beheersen ze de gewelddadige tijdkloof die we nu Tweede Wereldoorlog noemen als geen ander. Het zijn mannen die de oorlog levend houden, erover vertellen, erover schrijven. Mannen, want vrouwen vind je niet veel in het snel kleiner wordende legioen van oorlogsknuffelaars. Het inrichten van exposities over de oorlog is vaak het werk van de amateur-historici, verschrikkelijkers is dan oorlog,zo verwoordt Linze van der Mierden zijn drijfveer. .Terugzien en overdragen, vertellen dat er FOTO DE STEM I BEN ven delven aan de Roode Vaart: „Je verdiende goed en presteerde niks." In de zomer van 1944 arriveerden er bataljons dwangarbeiders van de Russische steppen in Aarden burg. Een tante van George van Vooren had een boerderijtje aan de grenskant: „Daar zaten van die kaalgeschoren Turkmenen inge kwartierd en Mongolen met van die plukken haar achter hun hoofd. Iedere morgen zaten ze op het grasveldje voor de boerenschuur te bidden, het hoofd richting Mekka. Arme jongens, ver van huis in een wildvreemd land. Dat zijn beelden die van de oorlog zo'n indrukwek kende periode maken. Die beelden blijven je altijd bij." Op 20 oktober 1944 stond Linze van der Mierden aan de haven van Moerdijk bij het praatkotje aan dè weegbrug: „We keken naar het westen en zagen Engelse vliegtui gen komen. Ze vuurden onmiddel lijk. Wij rolden van de dijk af. Ze lieten ook bommen vallen. Eén viel er bij een oude schokker. Daar woonde een bejaarde man op. De stukken van die schokker vlogen naar alle kanten. We liepen er naar toe. Die Engelsen vuurden weer. Twee jongens sprongen in de ha ven, in de modder. De jongen naast me was ineens weg, maar ik zag wel een bloedspoor. Die oude man op de schokker was alleen gewond aan zijn pols. Mijn maat is een dag later gestorven. Dat was voor mij het begin van de bevrijding." Hij herinnert zich 'het panorama van de branden'; hoe hij begin november uit het dakraam keek en rondom in Fijnaart, Willemstad, Standdaarbuiten en Klundert ze ker veertig branden telde en hoe hij door een absurd decor naar Klun dert liep met allemaal dode solda ten langs de weg. Op 6 november vluchtte hij met zijn ouders naar Oudenbosch. Ook bij hem de vergelijking met Joego slavië anno 1994: „Hetzelfde beeld, horden mensen, compleet versufd, bejaarden,die op karretjes lagen, de toppen van de bomen wegge schoten, geen huis zonder een gra naatinslag. Als ik eraan denk, is het net of er een film afdraait. Het is goed dat anderen die film zien. Degenen die na ons komen kunnen nooit te veel over die oorlog we ten." „Misschien is het nostalgie," zegt Van Vooren nadenkend, „het is een periode in je leven die zo'n indruk gemaakt heeft, dat je die nog eens terug wilt beleven. Het zit in je en je blijft er mee bezig." Is het een last? „Nee, dat is het niet. Ik denk vaak, goh, wat ben ik gelukkig geweest. Ik ben er nog." Als de ouders dood gaan, zijn er toch geen oorlogsherinneringen meer? „Mijn kleinzoon Mark van 10 jaar vraagt me vaak: opa, je zat in de oorlog, vertel eens? Ik heb hem laten zien langs welke weg wij uit Eede gevlucht zijn. Hij begrijpt dat, zo'n jongen weet van de oorlog door dat ding..." Hij wijst. Dat 'ding' is de televisie. „Dat kind komt met vragen die je vroeger nooit gesteld had: opa, wat deden toen de straaljagers en die grote tanks... nee jongen, die had je toen nog niet." „Weet je, het Vijftiende Duitse le ger trok in '44 te voet terug of met paard en wagen. Twintig, dertig dagen lang liepen ze hier door de streek. In Breskens hebben de Duitsers 7000 paarden overgezet. Alleen de elitedivisies waren gemo toriseerd, de rest ging met wagens of met steekkarretjes. Ik zie ze nog lopen: lange baarden, onverzorgd, moe, de ogen diep in de kassen." Ongevraagd vertelt hij verder: „De gruwelijke dingen blijven ook. Ik weet nog precies waar na de bevrij ding de gesneuvelde Duitsers la gen; een man half over zijn kanon. Ik zie 'm nog hangen. En twee Duitsers rechtop zittend voor een hekje, etensblikjes nog in de hand, allebei dood." Linze van der Mierden: „Denken, herdenken, overdragen. Ik weet niet of de mensen na vijftig jaar verstandiger zijn geworden. Kijk om je heen, de kortgeknipte mannen zijn er weer. FOTO DE STEM BEN STEFFEN George van Vooren: „Nee, niet meer herdenken, 't Is genoeg geweest. Ik stop ermee. Dat hoek is het laatste wat ik aan de oorlog doe. Daarna is de oorlog voorbij, ook voor mij." FOTO CAMILE SCHELSTRAETE Van Vooren is op het momeit van dit gesprek nog bezij met een boek over de alles vernietigende bevrijding vai West-Zeeuws-Vlaanderen. „Hel boek gaat over mensen en hoe het ervaren hebben, hoe ze geled hebben. Mijn hoofddoel is «tl schrijven, schrijven, laten zien wat er gebeurd is en dat voor het nage slacht bewaren, want dit mag nooit meer gebeuren." Vijftig jaar lang is de oorlog her dacht: op 4 mei, op 5 mei, op 11 mei en in zuid-Nederland ook eind oktober, begin november. Met het vervagen van de herinne ring en het uitsterven van de oor logsgeneratie neemt de belangstel ling voor het herdenken af. Een film als Schindler's List vermaj daar weinig aan te doen. Het herdenken van de bevrijding van Zeeuws-Vlaanderen is een! gische aangelegenheid. Van Vooren: „Je krijgt er de bevolk niet warm voor. De Canadese vrijdingsmars vanuit Hoofdplaat is een wandeltocht geworden. Bij i' herdenking van de landing van Canadezen bij Biervliet zie je t leen nog Belgische vaandels. Hel Hollands verzet is er ook wel eens geweest, maar die hadden binnen de kortste keren ruzie over de vraag wie de vlag vast mocht hon den." Voor de afzijdigheid van de Zeeuws-Vlamingen heeft hij wel een verklaring: „Het was hier geen verheffende bevrijding. Bekijk je foto's van de bevrijding van Brugge en Eeklo dan zie je tanks met juichende mensen eromheen. Van Zeeuws-Vlaanderen zie je alleen maar puinhopen en murw gel bardeerde mensen. Hier hadden ze een antipathie tegen de Canadezen, omdat die alles in puin gooiden. Bovendien weten ouderen nog maar al te goed dat die Canadezen ook geplunderd hebben. Ze kwa men hier via het Leopoldkanaal Daar zaten ze in de loopgraven en vochten met de bajonet op M geweer tegen de Duitsers. Ze kro pen door de modder tussen hu' dode kameraden de grens over Gedrogeerd met rum, stonden® buiten God en de maatschappij Heeft herdenken na vijftig jaar no} zin? Voor Linze van der Mierden wel „Ik loop elk jaar nog me op 4 met Herdenken moeten we blijven doen al is het alleen maar om ons bewust te worden van ons lemmingenge drag, onze zelfvernietigingsdrang- Hier en daar steekt het de kop op om ons heen in Europa, de bruine hemden hè, ook bij ons, al zijn gelukkig dat we zo'n figuur Janmaat hebben. Toch..? Misschien dreigt er iets, ik geloof niet dat te goed gaat. Ik ben 71, ik weet wat ik er nog van zal meemaken En George van Vooren. Zijn woord is minder somber, wel fljj reet: „Nee, niet meer herdenken Is genoeg geweest. Ik stop ermee Dat boek is het laatste wat ik a" de oorlog doe. Daarna is de voorbij, ook voor mij." „Hmmm..." zegt Van der Mierden, „de oorlog zal nooit voorbij z'l11 Dat bewijst de geschiedenis. n sen blijven elkaar uitmoorden. ZATERDAG 17 SEPTEMBER 1994 0ESTE De gedreven oorlogsknuffelaars Anno 1936. In de winderige West brabantse polders bij Noordschans rijdt een man door de polder met een transportfiets, rich ting Moerdijk. Op de bagagedrager zit zijn zoon. Ze zijn op weg naar de vismijn. Bij de pont over het Hollands Diep is een oploopje. Kortgeknipte mannen in bruine hemden delen, luidroepend, pam fletten uit. „Jongen, als je groot bent," zegt de vader tegen zijn zoon, „luister dan nooit naar die kerels. Ze deugen niet." Zaterdag, zestien september 1944, 12 uur. In West-Zeeuws-Vlaanderen gaat de wereld ten onder in het schroeiend geweld van botsende legers. Tussen Eede en Aardenburg trekt langzaam een kolonne van vier boerenwagens naar het noor den. Mannen mennen de paarden. Erachter lopen mensen, angstig, verdoofd door de granaten die uit het zuiden onophoudelijk komen aansuizen en in de natte velden uiteen spatten. Gevechtsvliegtui gen duiken mitraillerend omlaag. De kleine horde opgejaagden trekt voort. Voorop loopt een man met een witte vlag, een jonge vent nog die wanhopig probeert de oorlog weg te zwaaien. Zomer 1994, Etten-Leur. In zijn woonkamer houdt Linze van der Mierden een bord omhoog en leest de tekst die er door een jongenshand met een vergrootglas is ingebrand: „Ter herinnering aan de noodlottige dag van vrijdag 10 mei 1940 toen plotseling ons land door oorlog getroffen werd." Hij kijkt naar het bord en zegt: „Op die dag werd mijn wereld ontwricht, maar de bevrijding was nog erger. Ik moet er nog elke dag aan denken." Peinzend: „Denken, herdenken, overdragen. Ik weet niet of de mensen na vijftig jaar verstandiger zijn geworden. Kijk om je heen, de kortgeknipte man nen zijn er weer." Sniper's Alley is een begrip uit Sarajevo. Het was de voortdurende door sluipschutters bestookte route van de stad naar het vliegveld. De jongen met de witte vlag. voor de vier boerenwagens ging zijn ei gen Sniper's Alley: tussen Eede en Aardenburg. „Ik kan begrijpen wat die mensen in Bosnië gevoeld hebben," zegt George van Vooren. Hij was het die vijftig jaar geleden tijdens die bi zarre vlucht voorop liep met een witte vlag, de dood in zijn ogen, want net voor het vertrek van die wagens met zijn familie, sloeg er een honderd meter verder een gra naat in. Een vrouw en een kind, bekenden uit zijn dorp Eede, ble ven dood liggen. Toen hij daar liep wist hij ook, dat de Engelse Typhoons, niets ont ziend op vluchtende burgers be schoten, omdat de Duitsers langs dezelfde route terugtrokken: „Dat weet je en dan moet je op pad." George van Vooren is nog steeds een beetje op pad. Vijf decennia was de oorlog zijn metgezel: „Nee geen last, eerder een diep ingrij pende herinnering, zo ingrijpend, dat je hem nog wel eens terug wilt zien." Zijn hobby is geschiedenis: „En de oorlog is eeVi onderdeel van mijn hobby." Hij publiceerde er regel matig over: in boekjes en in De Stem. „Terugzien en overdragen, vertel len dat er niets verschrikkelijkers is dan oorlog," zegt Van der Mier den. Ook hij is amateur-historicus en ook hij publiceerde over de oorlog. Gedreven citeert hij een gedicht van Leo Vroman: 'Kom vanavond met verhalen, hoe de oorlog is verdwenen en vertel ze honderd malen en alle malen zal ik wenen' George van Vooren en Linze van der Mierden, twee uit velen, mannen die de oorlog levend houden, erover ver tellen, erover schrijven. Mannen, want vrouwen vind je niet veel in het snel kleiner wordende legioen van oorlogsknuffelaars. Ze zijn gepensioneerd ambtenaar of onderwijzer, grijs, lid van een heemkundige kring, belezen en ge- respecteerd om hun kennis; deze lokale Lou de Jongs. Op hun eigen regionale terrein beheersen ze de gewelddadige tijdkloof die we nu Tweede Wereldoorlog noemen als geen ander. Waarom is de vraag? Waaróm na zoveel jaren en zoveel onbeschadigde generaties nog steeds zeuren over die rottige oor log? George van Vooren groeide van jongsaf op met oorlog: „Bij groot vader was het altijd 'van den Grooten Oorlog'. Wij woonden driehonderd meter van de grens. Tijdens de oorlog van '14-'18 in Eede, op Nederlands grondgebied, kwam er een keer een vliegtuig. De piloot gooiden bommen over de rand van de cockpit, met de hand. Zo deden ze dat toen nog, maar ons dorp lag eronder. In West-Zeeuws- Vlaanderen, een gebied met 25.000 inwoners, kwamen er ineens 100.000 vb' dingen. Alle scholen en kerkt -gen vol met Belgen. Grootvader vertelde de verhalen over smokkel en over mensen die aan 'den draad' bleven hangen, de elektrische draad die de Duiters hadden gespannen om smokkel te voorkomen. Zoals mijn ouders en mijn grootouders vertelden over die oorlog, daar was ik door gefas cineerd. Die oorlog, dat was dé gebeurtenis van hun leven." George is van 1923. Hij behoort, zegt hij, tot 'de generatie van de vervlogen jeugd': „We hadden geen jeugd, want er was niks te doen. Ik moest naar de kostschool in Oudenbosch, streng regime; wan delen met een broeder voor en een broeder achter. Ik kwam thuis in de oorlog, in 1941. Er was geen werk en werklozen moesten naar Duitsland." Uiteindelijk kon hij terecht op het gemeentehuis in Aardenburg. Hij leefde er als een onderduiker: „Kwamen er Duitsers langs, dan stak ik mij weg in de kluis. Zo vervloog m'n jeugd, want ik kon nergens heen." Linze van der Mierden moest voor de Arbeidsinzet naar Heidelberg. Hij kreeg gewrichtsreuma, werd afgekeurd, genas en hielp loopgra- Door Paul de Schipper

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1994 | | pagina 36