Week nd
M5 werden er
n Bredase
jederheil 214
onwettig
jleren geboren
DE STEM
E3
T pÉfll
Ze wil absoluut anoniem blijven. Ze komt uit
Oost-Brabant en is de dochter van een NSB'er.
Tijdens de oorlog was haar vader vaak van huis.
Maar wat hij dan ging doen, is het in 1944 pas
negenjarige meisje ontgaan. Voor haar is 'NSB'er'
het scheldwoord dat ze na de oorlog naar haar hoofd
kreeg. Voor haar is wat haar vader heeft gedaan niet
precies belangrijk. Wat wel telt, wat haar gevormd
heeft en zijn sporen heeft nagelaten, is wat er
gebeurde tussen september 1944 en de zomer van
1950. Jaren die ze net als vijf broers en zussen
doorbracht bij familie en in internaten,
kindertehuizen voor oorlogspleegkinderen, in Breda
en Bergen op Zoom. Over haar eigen indrukken van
haar onherroepelijk met haar vader verbonden
kinderleven wil ze wel praten. Vooral ook om dat
haar broers en zussen over diezelfde jaren nog altijd
zwijgen.
'Ik ben nu
openlijker. Al wil
ik wel weten wie
van mij weet dat ik
een NSB-kind ben'
'Mijn ouders waren
geen foute ouders.
Het waren echt een
goede vader en
moeder'
|TEMBER 1994 E2
onze meisjes met deze
annen en verloofden door
nacht. Zij dansen en
lij laten zich wegdrukken
te portieken en gangen, zij
jmet onze bevrijders om of
feigen mannen en verloof-
tn en zij laten zich voeren
leen stukje chocolade, de-
lersnapering, die in de
Eigenkampen van den vori-
log het noodlot was voor
faam van vele Belgische
Ijver voegde er aan toe dat
lek niet gold voor 'de oude
I' 'Want in haar verdroogde
Iterde levens kan een Tom-
lonnestraal betekenen.'
lel veroorzaakte een keten
Tties. In de volgende editie
Uit het geheele bevrijde
Jiit Roosendaal, Ginneken
lage, Breda, Tilburg ,...zijn
Iven bij ons binnenge-
1' Een van de lezersreacties
lanneer die arme stakkers
Itsland terugkomen, wat
llan door hun kop gaan, als
lies zullen merken? Jaren-
Iben ze in een hel geleefd,
lindelijk ook nog tot de
Ing te komen, dat hun
If verloofde hen bedrogen
Btanddaarbuiten vroeg zich
hen de excessen op dit ge-
Ik niet, omdat zeer veel
de werkelijke macht over
deren hebben verloren?'
fcctie van 'Hou en Trouw'
niet na om ook de vaders en
een flinke veeg uit de pan.
bef dat de grootste schuld
Ele ouders 'die o zoo graag
len in het blikje corned-be-
Irvoor haar dochter haar
I verkoopt.'
gedwongen omgang' van
|met de geallieerde militai-
in de jaren na de bevrij-
|t de mantel der liefde toe-
j Het werd een taboe om
Ite praten. Zelfs nu nog,
[jaar later, overheersen de
legevoelens en zwijgen de
lenen. Illustratief is de reac-
verzetsstrijder P. Wijnen uit
hout, als het onderwerp ter
dromt: „Het is pure laster en
|ediging voor al die katho-
oeders die hun dochters zo
|ogelijk probeerden op te
i die moeilijke tijd."
Ireken de cijfers boekdelen,
lin het Zuiden was in de
laanden van 1945 sprake
onmiskenbare stijging van
Ital onwettige geboorten. De
Tehuizen 'Moederheil' in
|en 'Moederschapszorg' in
konden wegens plaatsge-
Jet alle ongehuwde moeders
|en. Uit jaarverslagen van
|M blijkt dat in 'Moederheil'
145 onwettige kinderen
geboren. In 1944 141. In
bren dat er 214. In 'Moeder-
lorg' kwamen in 1943 121 en
197 kinderen ter wereld. Het
Jarop steeg het aantal tot
stukken blijkt ook. dat het
onwettige geboorten in het
in die tijd drastisch hoger
n in het Noorden. Op het
t dat het aantal in het Noor-
eg, dus na de algehele be-
daalde het weer in het
werden in de drie zuidelij-
incies 701 huwelijken gere-
d tussen een Nederlandse
en een buitenlander. In 228
i betrof het een Amerikaan,
nnen kwamen uit Groot-
nië, 100 uit Polen en slechts
Canada. De beeldvorming
ees en haar Canadees' klopt
in het Zuiden,
as er, naast alle afkeuring,
een beetje begrip. Een
chreef in het 'Eindhovens
d': 'Het is begrijpelijk dat
isch getinte meisjes zich
■okken voelen tot de solda-
e ze zien als helden, als
ante mannen, waarvoor
irt iets sneller klopt. Zij
ook gerust hun zucht naar
iek bevredigen door het ver
van souvenirs, het voeren
teressante gesprekken, het
:n van heldenmoed.'
Maintiendrai' betoogde m
:i 1945: 'Er is de laatste
en heel wat schaars papier
;nd over de vrouwen. Dat
gen: over een bepaalde cate-
'rouwen. Laten we het
«de zien dat door vrouwen
belang van ons land en ons
rordt gedaan. Een aantal
m moge al het vermaak van
nmies en van zichzelf ais
e ideaal hebben... een ander,
ter en belangrijk deel werk
voor onze lijdende landgeno-
pleegde literatuur: 'Belastende
jng. De omgang van vrouwen
allieerde militairen in het
a Zuiden, september 1944-me
'an Marian Omtzigt. Nog niet
ceerd.
ZATERDAG 17 SEPTEMBER 1994
Door Nelleke van Dam
Kamp Vught 1945: een stoottroeper laat gevangenen strafoefeningen doen.
FOTO ANEFO/RVD
De oorlog van na de bevrijding
In september 1944 werd ons
hele dorp geëvacueerd.
Daarvoor voelde je als kind
niet dat er met ons gezin iets
specifieks aan de hand was.
Ik wist van niets. Mijn vader
was een kleine zelfstandige, met
een winkel aan huis. Ik weet wel
dat wij tijdens de oorlog een radio
hadden en anderen niet. En dat hij
vaak van huis was, terwijl hij er
voor de oorlog gewoon altijd was,
bij ons. Dat vaak weg zijn, dat had
in die tijd wel iets onzekers."
„Het beeld van die schuilkelder is
duidelijk. We waren daar vaak,
vlak voor de evacuatie. En ik weet
ook nog dat mijn vader niet meer
altijd antwoord gaf op vragen van
mijn moeder. Dat vonden we raar.
Van hen kregen we tijdens die
evacuatie nooit, zoals andere kin
deren, het gevoel dat de bevrijding
er echt aan zat te komen. Voor ons
nam het oorlogsgeweld alleen maar
toe. Ik denk dat dat voor iedereen
in het dorp gold maar, vooral voor
ons. De bevrijding leek een drei
ging. Voor ons verandere alles toen
we die Duitse tanks zagen binnen
komen... op wegnaar Duitsland."
„In die hele vluchtelingenstroom
uit het dorp liepen wij ook gewoon
mee. Ik was toen pakweg een jaar
of negen. Het maakte allemaal
niets uit. Als kind denk je heel
simpel. Wat bij je hoort is bij je, je
eigen ouders, je eigen broers en
zussen. Dan maakt het niet uit of je
nu met of zonder stro in een gym
zaal slaapt of niet."
„Het vreemde voor ons was dat wij
na die evacuatie niet meer naar
huis gingen en de anderen uit ons
dorp wel. Ik zeg altijd maar dat
voor mij, als NSB-kind, de oorlog
pas begonnen is toen hij afgelopen
was. We trokken verder, een eind
Duitsland in."
„Er was een gezin bij ons. En een
echtpaar en een alleenstaande man.
Samen kwamen we ergens in een
soort houten barakken terecht.
Daar kregen we een paar kamers,
gewoon tussen Duitse mensen met
een gezin. Geen idee waar het was.
Ergens, aan de rand van een stad
je."
„Op een zondagmiddag, ik weet het
nog heel goed, speelde ik bij ons
naast. Daar hadden ze acht kinde
ren. Ik wilde die dag niet mee gaan
wandelen, de rest wel. Twee men
sen in een uniform belden aan, bij
ons, bij onze Duitse buren. Ze
vroegen hoe laat mijn ouders terug
zouden zijn."
„Later spraken mijn ouders met
hen. Niet erg lang. Toen wij weer
binnenkwamen was het besluit al
gevallen. Een heel resoluut besluit,
waar mijn ouders het allebei over
eens waren. De keus was niet zo
moeilijk zei mijn vader. Want sta-
tenloos worden met zes kinderen
vond hij niet verantwoord. Diezelf
de avond nog zijn we weggegaan.
Blijkbaar moest je op een bepaalde
tijd op een bepaalde plaats zijn. Zo
gingen we terug."
„Het was een ellendige reis. Ik
weet nog dat we op allerlei manie
ren verder trokken, met een slak
kengang. Met de trein, met woon
wagens. Veel ingepakte spullen
hebben we achter moeten laten. Als
eerste de naaimachine. En wat me
ook bijgebleven is, is dat die
stroom mensen richting Nederland
steeds groter werd. Je had honger,
je kon je nooit fatsoenlijk wassen.
En overal waar we aankwamen
wilden mensen ons insmeren met
poeder, tegen vlooien of luizen. Het
ergste was als er iets gestolen was.
Dan mocht niemand verder tot het
terug was. Ik weet nog dat mijn
ouders die reis terug heel vernede
rend vonden. Ze hadden niet ge
dacht dat Duitsland ze uit zou
spugen."
„Over teruggaan naar ons eigen
dorp is eigenlijk nooit gesproken.
Mijn ouders vonden dat vanzelf
sprekend. Pas in juni 1945 kwamen
we uit Duitsland terug. Om onge
veer half drie in de nacht stonden
we ineens op het station in Eindho
ven. Van daaruit zijn we met een
Rode Kruis-wagen naar een tante
gebracht. Vreemd genoeg wist die
blijkbaar dat we zouden komen en
vreemd genoeg waren voor het
eerst sinds het begin van de reis
weer alleen met ons eigen gezin.
Een oom heeft ons daar weer opge
haald en teruggebracht naar huis."
„Teruggaan had iets logisch, daar
hoorden we, daar was ons huis. Al
woonden daar in mensen in toen
we terugkwamen. In de winkel zat
zelfs een of andere instelling. Maar
teruggaan had ook tegelijkertijd
iets van 'zie je wel, hij heeft nie
mand kwaad gedaan'. Iets van ie
mand recht in de ogen kunnen
kijken. Dat speelde later, ook na
die internaten nog mee. Ook toen
zijn we teruggegaan naar datzelfde
dorp."
„Die mensen in ons huis schrokken
zich een ongeluk. Ineens een gezin
met zes kinderen op de stoep. We
zijn niet binnen geweest. Binnen
een paar minuten was er allemaal
politie op de been en werden wij,
de kinderen, verdeeld. Drie gingen
er naar een oom in het dorp en drie
naar de directe buren van ons oude
huis. Daar werden wij binnen ge
houden."
„Ik heb niet gezien dat ze mijn
vader opbrachten. Anderen wel.
Die zeggen dat hij ook nog gesla
gen is. Later heb ik in datzelfde
dorp nog een vriendje gehad, een
ouder vriendje. Tot ik me realiseer
de dat hij erbij geweest is toen. Dat
hij mijn vader misschien wel gesla
gen heeft. Toen was het ineens
over.
„Later moesten we in een ander
dorp op de zolder van een school
slapen Alle deuren waren op slot.
Wij konden niet weg en waren met.
z'n zessen. Een nonnetje heeft nog
iets te eten op zolder geschoven.
Toen er politieauto's kwamen, heb
ik een politie-agent tegen zijn
schenen geschopt. Ik wilde alleen
mee als ik wist waar mijn ouders
waren. Maar dat vertelde niemand
me. We werden weer naar een
'andere tante gebracht. Mensen
Leden van de RK Verkennerij helpen bij het opstellen van politieke
verdachten in een kamp bij Eindhoven op 25 september 1944.
FOTO RIJKSINSTITUUT VOOR OORLOGSDOCUMENTATIE
zonder kinderen, maar wel met opa
en oma in huis. Een heel klein
huisje was dat maar."
„Ze hadden iets neergelegd om op
te slapen. Net als in Eindhoven
overvielen we de familie niet. Het
leek alsof er iets geregeld was. Niet
zo heel lang daarna, ik denk een
week later of zo, werd ons moeder
daarheen gebracht. Ze was wel
verhoord, maar mocht naar huis.
Ze wist toen echter nog met waar
haar man was en wilde over dat
verhoor niks zeggen."
„Toen ik terugkwam uit Duitsland
sprak ik bijna geen woord Neder
lands meer. Ik heb dat echt op
nieuw moeten leren. Mijn oudste
zus en ik gingen naar een tante
dertig kilometer verderop en
vreemd genoeg konden we daar
gewoon naar school. Geen kind
heeft er ooit naar gevraagd waar
om we daar zaten of wat er aan de
hand was. Niemand."
„De andere kinderen moesten toen
al naar Moergestel en Huize de
Knop in Breda. Mijn oom kreeg
tbc. Voor mijn gezondheid moest
ook ik naar De Knop. Al mocht
mijn zus blijven. Alweer zoiets
vreemds. Alles werd geregeld en
ging langs je heen. En waarom ik
wel en zij niet? Vrij snel daarna
werd duidelijk dat mijn vader in
Amersfoort in een kamp zat. Later
ging hij naar Vught en mocht hij
een keer per maand een kind zien."
„Huize Lievenshove in Bergen op
Zoom. Ik heb daar lang gezeten.
Wij allemaal. Toen ik in februari-
1946 naar Huize Lievenshove ging,
waren daar al twee broers en twee
van mijn zussen. Van mijn zussen
denk ik dat ze direct naar Lievens
hove zijn gegaan. Ik was de derde
uit het gezin en kwam toen
rechstreeks uit De Knop in Breda.
Mijn oudste broer is voor hij in
Lievenshove kwam nog in Putte
geweest. Terwijl de jongste eerst
naar Moergestel moest en pas later
naar Lievenshove ging. Mijn oudste
zus is steeds bij die oom en tante
gebleven."
„Lievenshove was een tehuis voor
oorlogspleegkinderen. Ik heb het
idee dat daar veel kinderen zaten
met ouders in Vught. Wij hebben
de overstap van alleen oorlogs
pleegkinderen naar een tehuis voor
voogdijkinderen nog meegemaakt.
Voor mijn gevoel waren dat toen
echt andere kinderen, verwilderde
kinderen. Gewoon een ander slag,
van gescheiden ouders bijvoor
beeld."
„Daar werd waarschijnlijk de wor
tel gelegd voor het werk wat ik nu
doe. Alles wat ik ooit gedaan heb
ligt in de sociale sector. Dat zijn
geen toevalligheden. Lievenshove
is voor mij een bron van ervaring.
Daarom zeg ik ook altijd dat dit
soort internaatservaring niet altijd
alleen maar slecht is. Al heb ik me
wel afgevraagd of ik op die manier
niet iets aan de samenleving pro
beer goed te maken. Dit hele verle
den heeft me het gevoel gegeven
dat ik van betekenis moet zijn voor
de samenleving. Je leest dat ook
vaker. Dat kinderen van NSB-ers
gewaardeerd willen worden, in hun
werk iets willen betekenen."
„In Lievenshove was de grootste
straf die ze me konden geven
'maandag niet naar school'. Maar
ik moest daar toch van de Mulo af.
Blijkbaar moest de gemeente waar
wij vandaan kwamen daarvoor be
talen en deden ze dat niet. Daarom
moesten we helpen op Lievenshove.
Kolen scheppen, de was uitzoeken.
Vies ondergoed van anderen door
je vingers laten gaan. Vreemd ge
noeg waren alle mensen die daar
werkten voor ons vaak veel liever
dan voor de voogdijkinderen."
„In Bergen op Zoom wist iedereen
in grote lijnen wel waarom kinde
ren in Lievenshove zaten. Daar
hoorde je weinig over. Bij een aan
tal mensen was je gewoon niet
welkom. Maar ik had ook een
vriendinnetje bij wie ik wel eens
een halve dag of zo thuis mocht
komen spelen."
„Ineens was alles voorbij. Rond de
jaarwisseling van 1949 op 1950 is
mijn vader vrijgekomen. Op een
voor ons heel onverwacht moment.
Op een zondag komt mijn moeder
aanlopen, met een meneer. Daarna
heeft het alleen nog een half jaar
moeite gekost om ons huis ont
ruimd te krijgen."
„Toen wij in 1950 terugkwamen in
ons dorp, werd pas heel duidelijk
wat NSB betekende. Je werd er
voor nagewezen. En dat hadden we
in Bergen op Zoom nooit gehad. Ik
heb er het gevoel aan overgehou
den dat als ik niet doe wat een
ander zegt dat ik dan dat woord,
NSB-kind, over mij heen krijg.
Maar wat dat betekende, wist je
eigenlijk nog steeds niet."
„Je had natuurlijk ook wel vrien
dinnen. Je werd echt met altijd
alleen maar gepest. Maar mensen
geven je wel het gevoel dat je, als
het een ander even niet uitkomt,
ineens een kind van een NSB'er
bent. Mijn vader heeft zijn zaak
weer opengedaan. En dan werd je
wel eens met een rekening langs de
deur gestuurd. Zo'n rekening voor
mensen die wel op afbetaling koch
ten bij 'die NSB'er' maar vervol
gens zijn dochter begonnen uit te
schelden als ze het geld kwam
halen."
„Ik heb daar echt wel een jaar of
tien last van gehad, van mensen die
je nawezen, van mensen die er iets
over zeiden. Veel later ging ik
jeugdwerk doen voor de katholieke
jeugdbeweging. Toen zijn er nog
wel eens ouders van een veertienja
rig meisje komen zeggen dat hun
dochter niet mee mocht doen in een
'club waar een NSB'er de leiding
heeft'. Dat komt aan hoor."
„Mijn vader is al in 1951 gestorven.
Aan longkanker, waarschijnlijk al
opgelopen in kamp Vught en niet
op tijd ontdekt. Ik ben toen al vrij
vroeg gaan werken. Dat was nor
maal in die tijd. Maar wij, de
kinderen, moesten ons moeder ook
in leven houden."
„Ik vind het heel erg dat mijn
vader toen we eenmaal thuis wa
ren, nog amper een jaar geleefd
heeft. Echt. Ik ben ervan overtuigd
dat als ons moeder wat meer weer
woord gegeven had, meer gevraagd
had naar het hoe en het waarom,
dat ik dan nu veel meer van mijn
vader geweten en begrepen had.
Maar thuis is er vanaf 1950 nooit
meer met een woord over die jaren
gesproken. Niet over de oorlog, niet
over Duitsland, niet over de tehui
zen,"
„Zelfs nu nog niet. Ik had gehoopt
dat het overlijden van mijn moe
der, begin jaren tachtig, misschien
een opstapje was geweest om er
tenminste met broers en zussen
over te praten. Maar dat willen ze
dus niet. Over Lievenshove is een
boekje verschenen, daar heb ik er
wel vijf extra van besteld en aan
hen gegeven. Geen reactie. Een van
hun kinderen, een neef, heeft er
wel een avond met mij over zitten
praten. Zijn moeder wilde dat niet.
Maar van sommige dingen weet ik
niets. Die zouden mijn broers en
zussen misschien wel weten."
„Voor mij is het praten over deze
tijd, het willen weten, ook pas laat
begonnen. Het eerste begin is ge
weest toen een NSB-kind, een vol
wassen man. in een televisie-uit
zending vertelde waar hij last van
heeft gehad. Voordien zou ik het
uitgezet hebben. In de jaren zeven
tig kocht ik het boek dat over die
uitzending is uitgekomen. Een
boek over collaborateurs. Ik heb
het halverwege weer weggelegd."
„Geleidelijk aan ga je meer lezen
en tenslotte lees je alles wat je in je
vingers kunt krijgen. Ik praat er
over, ook openlijker dan voorheen.
Al wil ik wel weten wie van mij
weet dat ik een NSB-kind ben.
„Ik heb nooit willen weten wat
mijn vader nou precies gedaan
heeft. Mijn vader is toen hij een
maal moest voorkomen direct vrij
gelaten. Hij heeft vier jaar in een
kamp gezeten zonder dat iemand
hem gevraagd heeft wat hij heeft
gedaan. Als kind kun je je gewoon
bij vier jaar interneringskamp niets
voorstellen. Ik kan het nog steeds
niet aan om zijn dossier op te
vragen. Stel dat het er niet is, dat
ze helemaal niets van hem wisten
toen hij in dat kamp zat. Of stel dat
ik door zo'n dossier erachter kom
dat mijn vader heel schokkende
dingen heeft gedaan. Het is maar
de vraag of ik dat nu, of nu nog,
kan aanvaarden. Of ik er iets mee
kan doen."
„Ik heb tenslotte twintig, vijfent
wintig jaar lang gedacht dat die
vrijlating vrijspraak betekende en
dat het daarom 'niet erg was'. Dat
is altijd een soort strohalm ge
weest. Ik weet nu alleen dat mijn
vader tijdens de oorlog alles ge
daan heeft om ons aan het eten te
houden. En dat wil ik blijven we
ten."
„Het heeft nog langer geduurd eer
ik contact opnam met een stichting
zoals Herkenning. Een stichting
voor kinderen van 'foute' ouders.
Misschien is het die associatie wel.
Mijn vader kan best iets hebben
gedaan waarvan we achteraf zeg
gen dat het niet door de beugel
kan. Maar mijn ouders waren geen
foute ouders. Het waren echt een
goede vader en moeder. Ik heb me
ook nooit geschaamd voor iets wat
mijn ouders gedaan hebben. Al zijn
met. mij daardoor wel een aantal
dingen anders gelopen."
„Wel heb ik mijn moeder verweten
dat ze er met ons niet over wilde
praten. Ze was een vrouw van 43
toen mijn vader stierf. Wij waren
pubers, van een jaar of tien tot in
de twintig. Als iemand onze vragen
had moeten beantwoorden, ze voor
had moeten zijn, was zij het. Toch
heeft ze er, ook al heb ik haar maar
één keer een traan weg zien pin
ken, veel verdriet van gehad. Vorig
jaar pas heb ik dat kunnen aan
vaarden. Toen heb ik echt met een
bevrijd gevoel aan haar graf ge
staan. Vanuit een gevoel van dank
baarheid, dat ze toch mijn moeder
was."
De Stichting Werkgroep Herkenning
bevordert de hulpverlening aan hen
die ernstige moeilijk ondervinden
doordat hun ouders tijdens de
tweede wereldoorlog aan de zijde
van de bezetter stonden. De
stichting is bereikbaar via een
telefoonbeantwoordingsdienst,
telefoonnummer 033-808158.