Weekend
Een
wriemelem
zootje
Orpheus
ultrasoon
DE STEM
Verdronken land indijken in de
Tachtigjarige Oorlog. Hoe ging
dat? De gepensioneerde arts J. B.
V. Weiten uit Colijnsplaat legde
een vergrootglas op het
weggespoelde, verlaten
Noord-Beveland. De Oranjes
waren er de
project-ontwikkelaars,
Westbrabanders deden het
management en rijke
Amsterdammers staken er geld
in. Op een mistige
februarimorgen in 1598
arriveerde de voorhoede van een
leger van 4500 droogleggers, de
mutsen diep over het hoofd,
vloekend, soppend door de
grillige schorrenwereld. Weiten
schreef er een boek over, het
laatste deel van een trilogie.
J. B. V. Weiten
schrijft boek
over indijken
zestiende eeuws
N oord-Beveland
De nieuwe
bewoners zuipen,
stinken en gaan
al dood aan een
rottend gebit
Vorige wet
Erasmus Ut
zijn lezi
Par tie bï
v ah voom
^*>■>1 ti
ELANDIA
Comttatus
HOLlilf"
ejjj_öuer««k"
Gib. manie
ZATERDAG 18 DECEMBER 1993 PI pE STEM
George Jessel, vermaard Ame
rikaans komiek, zestig jaar
geleden in een 'Telefoongesprek
met Mama':
'Hoe vond u die vogel die ik u
voor uw verjaardag heb ge
stuurd?... Wat zegt u, u heeft hem
gebraden?... Maar dat was een
Zuidamerikaanse papegaai - hij
sprak vijftalen!... Waarom hij dan
z'n mond hield?'
Ik weet niet waarom de polyglotte
papegaai in alle talen zweeg. Er is
hier sprake van een droevig mis
verstand. Het ene dier heeft trou
wens hoger ontwikkelde om
gangsvormen dan het andere. De
hond bijvoorbeeld oogst als huis
dier en mensenvriend groot suc
ces, omdat hij het enige schepsel
op aarde is dat meer van zijn
baas houdt dan de baas van zich
zelf. Anderzijds zijn er maar wei
nig honden die de eerste prijs in
een kattenshow hebben gewon
nen.
Over honden, katten en vogels
hoor je eindeloze verhalen van
droefheid en leed. Vooral bij hon
den treft ons de bijzondere trouw,
die niet zelden reikt tot aan de
andere zijde van het graf, We
bewonderen deze dieren en we
prangen ze aan de borst. Maar
tegenover kleinere beestjes
- muizen, begrafeniskevers en
mollen bijvoorbeeld - begaan wij
vreselijke misdaden.
Het blad Newsweek herinnert ons
er aan dat ook beestjes met een
slechte naam fatsoenlijk behan
deld kunnen worden. Het blad
meldt de constructie, door Engel
sen, van een milieuvriendelijk ap
paraat waarmee spinnen en an
dere insecten gevangen kunnen
worden zonder deze te kwetsen.
Het is een pyramidaal plastic ka
mertje dat wordt afgesloten met
een valdeurtje, dat dichtslaat
door toepassing van de zwaarte
kracht. Het geheel is gemonteerd
op een lange steel. Door een
eenvoudige handbeweging kan
het valluikje worden geopend en
het insect in vrijheid worden ge
steld. Is dit fatsoenlijk, of alleen
maar lullig? Waar zet je zo'n hu
maan gevangen kevertje neer,
buiten in de kille regen of op de
gangmat bij de buren?
Onze betrekkingen met honden
zijn duidelijker. In Amerika, zo
verneem ik, krijgen ze van de
kerstman verzilverde etensbakjes,
eau de toilette om de lijfgeur te
verbeteren als ze in de regen
hebben gelopen of, als de baas
goed in de slappe was zit, een
monumentaal hemelbed.
Er zijn kasjmir-truien voor honden
die meegaan naar de wintersport,
rode rijglaarsjes voor poedels die
niet op de natte keien willen lo
pen, sportieve petten voor joviale
herders en regenjassen met soe
pel doorrollende revers voor de
modieuze Afghaanse windhond.
Voor katten wordt veel gedaan in
de vorm van kleine speeltjes en
enorme grafmonumenten. In
Frankrijk loopt er een hond die
eigenaar is van een landgoed,
compleet met zwembad. Het dier,
onlangs te zien op de tv, maakt
een tevreden indruk.
De hond heeft alles, de muis
niets. Er zijn in de loop der tijden
duizenden muizevallen ontwor
pen onder de inspiratie van diepe
haat en ongebreidelde wreed
heid. Ik ben getrouwd met de
dochter van een Amerikaan van
Zweedse origine, die in de Grote
Depressie zijn gezin trachtte te
redden met de constructie van
een muizencrematorium.
Er bestaat, zo las ik in de Obser
ver, een Duitse verzameling van
meer dan 1400 muizevallen. Een
van die moordmachines, ontwor
pen rond het jaar 1920, werkt
volgens het principe van de guil
lotine en in een andere, daterend
uit de zestiende eeuw, worden de
muizen gewurgd.
Mocht een verkeerd opgeleide
hond u naar de keel springen dan
kan hij humaan worden heenge
zonden door een fluitje, waarmee
een ultrasoon, voor mensen on
hoorbaar, geluid kan worden
voortgebracht. Ik heb zo'n fluitje
nooit in de vingers gehad, maar
men vertelt mij dat je er agressie
ve honden achterswaarts mee in
een moddersloot kunt drijven.
Tegen muizen bestaat er zo'n
diervriendelijk fluitje niet. Jam
mer, want ik heb een paar van die
knagende gasten in huis die ik,
als een ultrasone en voor mensen
onhoorbare Orpheus, graag naar
een ander paradijs zou fluiten.
Door Paul de Schipper
De Delta, eind zestiende
eeuw.
In het oosten, aan de
Brabantse wal, spoelt
de zee haar golven tot
bij Oosterhout. Steen
bergen ligt achter een gordel van
schorren. De Schelde stroomt langs
het half verdronken Reimerswaal
naar Antwerpen. Westwaarts drij
ven Walcheren en Zuid-Beveland,
eilanden. Daartussen Noord-Beve
land, domein van 'de openbaere
see'.
Het oude eiland is in 1532 onderge
gaan. Meer dan zestig jaar ligt het
voor eb en vloed.
De Tachtigjarige Oorlog is een oor
log tegen steden, schansen en kas
telen. Het landschap oogt verlaten.
Hier en daar dwalen herders. Soms
komen hele kudden met hun herder
jammerlijk om, verrast door een
plotselinge vloed. Op het platte
land zwerven wolven.
De Zeeuwse gewesten liggen in een
militair niemandsland.
Alsof ze aan de Spanjaarden niet
genoeg hebben, vechten de Oranjes
in dat vochtige land onderling ook
nog een erfeniskwestie uit.
Prins Maurits probeert Noord-Be
veland in te pikken. Dat is een
erfgoed van prins Philips Willem,
de oudste zoon van de in 1594
vermoorde Willem van Oranje.
Philips Willem zit in Spanje gevan
gen. De snode Maurits vindt echter
Philips' zuster Maria van Nassau
en Johan van Oldebarneveldt op
zijn weg.
Al op 17 mei 1594 dient Maria van
Nassau een eerste verzoek tot in
poldering in bij de Staten van
Zeeland. Ze krijgt daarbij adviezen
van Dierick Heinrickx uit Steen
bergen, een bekend 'dijker'.'
In Steenbergen woont ook Andries
Vierlingh, de grote leermeester van
de latere generaties water
staatsmensen, auteur ook van het
klassieke werk: 'Tractaet van
Dijkagie'.
Vierlingh, een grimmig mens, keert
zich op oudere leeftijd tegen de
vriendjespolitiek bij de benoeming
van de dijkgraven: „De hoge heren
geven ambten aan mensen die van
getijdestromen, zeewateren of dij
ken evenveel weten als een zeug
kennis heeft van het eten met een
lepel."
In de rekenkamer van de Oranjes
in Delft werkt notaris Pieter Stof-
felsz van Mattemburgh, ook al uit
Steenbergen. Hij is de latere rent
meester van Noord-Beveland en fi
nancieel steunpilaar van het ge
slacht Nassau.
Op het kasteel van de Oranjes in
Sint Maartensdijk worden de plan
nen gesmeed. Graaf Van Hohenlo-
he, getrouwd met Maria van Nas
sau, bespreekt er de inpoldering
met Dierick Heinrickx. Heinrickx,
Van Mattenburgh en Hohenlohe
zijn de managers van het project.
De bijeenkomsten zijn culinair
goed verzorgd.
Hollanders staan in die tijd bekend
als zwelgers.
Dat geeft auteur Weiten de kans
een prachtige beschrijving van de
Spaanse reiziger Vazquez te cite
ren: „Sinds de eerste bewoners is
het drinken in die gure streken een
inheemse gewoonte. Om het bloed
warm te houden, schreven heel
meesters de mensen voor niet te
slappe wijn te drinken. Men kan er
rijen dronken lieden langs de straat
zien slingeren. De laatste van de rij
past zo goed mogelijk op om de ruk
te weerstaan en de waggelende
sliert tegen te houden. Zo gaan ze
voort met een beneveld brein,
straat in, straat uit op zoek naar
hun huis. Het is een zeer koddig
schouwspel hen zo langs de weg te
zien gaan."
In 1598 begint de bedijking.
Weiten: „Het kan die dag kalm en
mistig weer geweest zijn, zoals we
dat nu ook nog rond het eiland
zien. De riemen zullen zacht in het
water geplonsd hebben toen de
roeiers de kreek naderden die door
de landmeters was uitgekozen als
aanloophaventje."
Twee weken eerder zijn de eerste
aannemers komen kijken. In het
kielzog van projectmanager Hein
rickx volgen de dijkwerkers, rauwe
Lekkerkerkers en het volk uit Kin
derdijk, toen al bekend als de beste
dijkwerkers.
Tientallen bootjes brengen hout
voor vlonders, schoppen, palen en
kruiwagens.
Binnen enkele weken hebben twee
honderdveertig aannemers driedui
zend mensen op het verlaten stuk
zee-land afgezet: een ongeregelde
troep van rijswerkers, schuitvoer
ders en landmeters. De eerste dag
bouwen ze hutten waar ze kunnen
slapen, zonder het risico dat ze
direct wegspoelen. Later komen er
nog eens vijftienhonderd paarden
knechts en drieduizend paarden.
Weiten: „De rust van het land, dat
zestig jaar geslapen had, was voor
goed voorbij. De dijkwerkers meld
den zich bij de kwartiermeester om
hun bewijs van aanlanding te krij
gen en een voedselvoorraad voor de
eerste dagen."
Hij stelt het zich voor als een
mierenleger: „Een gekrioel van
mensen, zoals je dat soms ziet l^ij
dammenbouw in Azië, alles met
handkracht."
Daartussen staat Dierick Hein
rickx: „Geheel afhankelijk van ei-
gen kunnen, de onberekenbaarhe
den als windsnelheid, stromingen,
de nukken van de natuur en de
zegen van God."
De volgende dag begint met het
afpalen van de dijksdelen. Ieder
aannemer doet tachtig meter.
„Hele kleine porties," aldus Wei
ten, „want die kerels waren niet te
vertrouwen. Het waren koppelba
zen. Konden ze ergens anders meer
verdienen, dan knepen ze er tus
senuit."
Het eerste werk is het graven van
een sloot en de aarde op het schor
gooien. Zo ontstaat de toekomstige
binnenberm van de dijk. Dierick
weet, uit de lessen van Vierlingh,
dat de dijk veertien voet hoog moet
worden. In totaal zullen de dijk
werkers 1.700.000 kubieke meter
grond verzetten.
Ruig volk, daarom is er Tobias
Michielsz Oostdijck, chef van de
groep hellebaardiers, bijgenaamd
de Roode Roede, de eilandpolitie.
Een van de ondergeschikten van
Tobias is Louwerijs Knuyt, een
ongeletterde domme kracht.
We zien Louwerijs zitten; op een
kist aan het haventje. Hij is belast
met een gewichtig karwei: het re
gistreren van de aannemers en het
keuren van de paarden. Kritisch
bekijkt hij schoften en gebitten.
Het schrijfwerk doet een klerk die
naast hem zit.
's Nachts bewaakt Louwerijs de
verse dijken, waar de dijkwerkers
in zomernachten liggen te rot
zooien met meiden die over het
water worden aangevoerd.
Hij heeft nog meer belangrijk
werk. Kijken bijvoorbeeld of aan
nemers geen kapotte kruiwagens of
een paardekadaver in de dijk ing
raven.
Soms houdt Tobias een snelgericht.
Weiten: „Raakte de ware boosdoe
ner niet bekend, dan wees hij er
soms ter afschrikking maar één
aan. Na snelrecht werd die dan aan
een galg, midden in het schor,
opgehangen."
Weiten zet in zijn boek een voor ons land uniek gedetailleerde beschrijving neer van een wriemelende micro-kosmos aan het eind van de
zestiende eeuw gravure uit droogleggers aan de oosterschelde
In november 1598 ligt er een ring
dijk van 20 kilometer en kan de
opbouw van het dorp beginnen:
Colijnsplaat.
De eerste huizen zijn vaak nog van
hout. In de straten is het een verre
gende moddertroep.
Schuitvoerder Jeroniumus Cornelis
wordt erop uitgestuurd om bij het
verdronken Kortegene stenen te
halen, maar hij vertikt het al na
een eerste tocht. Na zes kannen
bier gaat hij weer morrend aan de
:lag. Zo kunnen de bewoners de
lerste klinkerstoepen leggen, als
jruggetjes dwars over de straat.
De nieuwe Noordbevelanders zijn
ien volk van asielzoekers, een on
geregeld zootje, nauwelijks ont
snapt aan de Middeleeuwen. Ze
zuipen, stinken en gaan al dood
aan een rottend gebit.
In tijden van pest, zoals in 1605,
leggen ze de lijken 's nachts op
straat. De begrafenissen gaan dag
en nacht door. De nacht wordt
slechts verstoord door het gejank
van een hongerige hond. Dan is
alleen de doodgraver met zijn kar
in de weer.
Het is een volk met de rug tegen de
muur, pioniers aan de Oosterschel
de, zoals Weiten ze al eerder be
schreef in het gelijknamige boek.
Zijn nu verschenen 'Droogleggers
aan de Oosterschelde' is het derde
deel over een stuk lege woestenij in
de zuidwestelijke delta.
De twee eerder verschenen delen
gaan over het sociale leven in het
dorpje Kats en over de godsdienst
beleving van de nieuwe eilandbe
woners.
Het speelt allemaal op Noord-Be
veland, maar de trilogie van Wei
ten is illustratief voor het ontstaan
van het zuid-westen van Neder
land. Was niet Zeeuws-Vlaanderen
een archipel van eilanden, West-
Brabant een ontoegankelijk land
van moerassen?
In die streken leefden mensen, zo
als ze toen op Noord-Beveland
leefden. Gewoon volk, onderjan
nen. De meesten van hen zijn ver
dwenen achter een kille mist van
jaartallen en officiële stukken.
De verdienste van Weiten is dat hij
levende mensen tevoorschijn haalt,
de geschiedenis warmte geeft. Wei
ten vindt ze terug in de archieven
van Nassau, in de acta van de
kerkeraad en in de schepenrollen.
Hij houdt ons een spiegel van het
dagelijks leven voor. De simpele
hellebaardier Louwerijs, de dorsti
ge schuitvoerder Cornelis. Het zijn
mensen die hij - in zijn eigen medi
sche terminologie - 'microscopi-
seert'
Weiten schrijft mooie zinnen,
nuchter ook, soms geladen met
symboliek, maar nooit met overge
wicht: „Nergens drukt de zwaarte-
kracht zo sterk op land en volk als
op Noord-Beveland." Of deze: „De
grootste snelheid die men in die
tijd bereiken kon, was de snelheid
van een goed paard."
Wie het leest, ziet een film, ruikt
het zweet, leert de mensen kennen
bij hun voornaam, mooie, ruwe
mensen in een vochtig land. Men
sen zo beschrijven is een kunst. Die
kunst beheerst Weiten.
Het Montaillou-effect is in Neder
land nog uitgebleven. De Franse
historicus Le Roi Ladurie
met zijn succesvolle boek overi
ketters dorp in de Pyreneeën a]
jaren '80 de weg vrij voor
ne-mensen-geschiedenis.
De Noord-Beveland-trilogie is
Nederlandse Montaillou, een
ons land uniek gedetailleerde
schrijving van een wriemeleJ
micro-kosmos aan het eind van|
zestiende eeuw.
Net als Ladurie laveert Weiten I
hendig tussen feiten en men!
leeft met zijn figuren, volgt ze
tot ver na de inpoldering, nieui
gierig als hij is om te weten wat|
van hen wordt.
Het gaat niet goed.
Economische recessie en ziekt|
eisen hun tol. Dieptepunten
een pestepidemie in 1605 en
hongersnood in 1609.
De Amsterdamse investeerders'
len niks meer van het eiland wetd
bang als ze zijn voor pestbess
ting. Weiten vond een briefje
Oldebarneveldt: „Hij liet wete
dat moment niks nodig te he!
van het eiland."
De wind die eeuwig vanaf de
terschelde waait, blaast de wra
ge, vaak verlaten huizen omver.
Weiten: „De apocalyptische ziïij
ruiter laat een geruïneerd eila
achter. De helft van de mem)
sterft. De overlevenden bli
slechts één hoop: uitverkiezing
een beter leven in het hiernan»
De verandering komt pas mei
nieuwe rentmeester die verderga
met inpolderen. Dan wordt Noon
Beveland de graanschuur die
eerste droogleggers voor oge
ben gehad."
Een goede belegging,"
Weiten, „uiteindelijk, zeïj
voor de Oranjes en Oldebaj
neveldt. Die zijn er stinkt
rijk van geworden."
Dr. J. B. V. Weiten - Drooglegge"!
aan de Oosterschelde, uitgeverij De
Bataafsche Leeuw, prijs 39,50.
Het woeste Zeeland uit de zestiende eeuw.
Betalen
men'
dat
1977
Moba
de pr
den: „De belastii
ver als de duur
seur die de burge:
loven."
Dit cynisme moei
veerd, maar men
teit toch niet vo
gende vragen, zo:
begrippen als 'fa
lijk ondernemer
soortige gedragsi
digt een onzorgv
de ene groep van
een soortgelijke
bij de andere g
verband tussen
een adviseur/onc
maken van de ma
Groeiend individ
schappelijke ver!
jaren negentig z
Modaal heeft le
leidsmakers begi
te worden van d;
dige en nauwel
burger voor wi
moesten opkome
verzorgingsmaat
wikkeld, blijkt z
popt tot een koel
ger.
Voor deze burge
pen eigenbelang
oriëntatiepunt.
dief van eigen p
niet maximaal j!
te maken van d
lectieve voorzien
De vanuit de w
gevoelens opg
gingsvoorzieninj
doende onvoldc
zijn tegen de kil
dering van de p
die berekent we
meeste rendemt
wordt daarbij
ment, dat met i
gale middelen k
in de beschouwt
Waar komt di
profiterende hoi
de Tweede Ws
vele op de colle
instituties hun
verloren. De i
opgegroeide ge
dan bij voorga:
geval was, gecc
met de noodzaa"
banden te moe
leen werden de
maar ook kon c
vaart gemeens
omvormen tot
singen. Praktis
gemeenschapszi
een minder allee
Zo doorbrak bij
tv op de éigen
via gemeensch:
een programm
Voorts brokke'
toegenomen me
dersteunende i
sociale verban
richting' is zozi
kendheid gewo
van gemeenscl
koppeld' worde
plastic-lampek:
heid uit de jan
dat 'samenlevei
geven en nem
verzwakt.
In sociaal
geven het
in de bel.
solidaritei
ciale verzeke
aan het solid:
samenleving. I
ger is daarbij
element. Hij 1<
nig gelegen lij
ideaal van de
draagt zich, w
rider, als profi
In de belastin: