weekend
Blij in
de bus
Het koloniaal
verleden
E2
E3
Lebak ademt nog
steeds de sfeer uit
van Multatuli's
Max Havelaar
De geest van
meneer Bosscha
waakt over
de kwaliteit
van onze thee
DE STEM
ZATERDAG 29 MEI 1993
seft hier en daar kunnen
zen dat nu ook het geluk
ensen onderwerp is gewor-
an wetenschappelijk onder-
Van het Instituut voor Ge-
nderzoek aan de Universiteit
Oxford, dat onder leiding
van de befaamde psycho-
Vlichael Argyle, kreeg ik de
inde opdracht enig verld-
in de gelukswetenschap te
in een bus vakantiegangers
Eifel.
fel, dat weet u, is een Lollo-
iaans gewest ten oosten
M<en, dat met name door
en wordt geroemd. De ge
ilde leeftijd van de wande-
n de Eifelstadjes schat ik op
tig jaar. Het bebied lijkt een
ale aantrekkingskracht uit te
en op oudere vrouwen,
die zijn er in overdaad.
bus was het gezellig. We
an heel wat bronsgroen ei-
>ut gekapt en vele liederen
gen in het smartlappengen-
ver verlatenheid, liefde en
In de ochtenduren werden
breinen op scherpte ge
it met cryptogrammen van
k allooi. We begonnen met
ele opgaven als: weet u wat
luis in een boom is? Ant-
d: een hoge Piet. Maar gelei-
;aan werden de vraagstukken
Weet u wat aambeien zijn
'n Italiaans? Trammelanto
'o! Bij tijd en wijle lagen we in
deuk. Een dronken prostituée
en fiets? Dat is een zigzag-
nachine. En een draaiorgel
lan gruzelementen is geval-
3 een expierement. Ik heb er
nen geleerd in onze bus,
de meeste ben ik alweer
aten.
zo brachten we onze blije
n door in de zonnige Eifel.
hebben gezongen, gelachen
tevig gegeten. Intellectuele
jtting hebben we gemeden
e pest.
eb het Gelukslaboratorium
\rgyle te Oxford kunnen mei
dat de bus berstensvol tevre-
eid zat. Er waren zelfs geen
iten over hotelbehang met
acte zelfmoordpatronen,
weinig medereizigers had-
de trip met wekelijkse bijdra-
van vijftien gulden bijeenge
rd. Ze haalden er alles uit dat
zat. Ze zongen als lijsters,
netjes hun bord leeg en men
iun gelach door de Eifelstad-
Is hoorngeschal horen weer-
en.
n bleken nochtans zwaar
het leven te zijn getroffen,
was een man die, na zeve-
iertig jaar zoetjes voortkab-
ind huwelijk, van zijn vrouw te
n kreeg, zomaar ineens, dat
ïoest ophoepelen. Hij ontwik-
5 zich tot de kapelmeester
de bus. Hij bespeelde met
iie de mondharmonica en ik
de indruk dat hij af en toe
brok in de keel moest verber-
achter een extra tongslagje
in hoge C.
hadden, als ik het in bijbelse
en mag zeggen, een lamme
drie blinden, alsmede een
pele, een dozijn armen en
lijder aan heimwee bij ons.
3 laatste zong in de eindfase
de reis het hoogste lied.
uit zeggen: hoe kan dit nu,
iel droefheid en zoveel vrolijk-
dooreen geweven. Wel, u
van mij aannemen dat deze
sen niet zongen om hun
st te verdrijven. Geluksvor-
aan het happinesslaborato-
i te Oxford en ook Ameri-
ise onderzoekers hebben
gesteld dat zaken als succes,
of uiterlijke schoonheid ter-
wernood bepalend zijn voor
geluk van de mens.
bus schoot in die categorie
tekort. Geluk, zo zeggen de
erde, schuilt in goede rela-
De ongelukkigste mensen
men aan onder degenen die
angen zitten in een ongeluk
huwelijk. Geluksvorsers be
ien zich van verfijnde instru-
ïten als de affectometer en de
chaal, maar ik heb het geluks-
alte in mijn bus met een natte
jer kunnen peilen. Ik heb Ox-
getelegrafeerd: niet mooi,
rijk, niet jong, maar wel ge-
Ig. Nou ja, er is overal wel
Elke ochtend, als de
dauw nog zwaar op de
theestruiken van Mala
bar ligt en honderden
pluksters hun manden
op de rug hijsen, begint
ook mijnheer Bosscha vanuit de
hemel zijn toezichthoudende taak.
Een theeplukster haast zich naar
de bedrijfsleider: „De geest van
mijnheer Bosscha heeft me zojuist
gezegd dat we volgende maand de
produktie moeten verhogen."
De bedrijfsleider geeft de bood
schap door aan alle werknemers:
„Mijnheer Bosscha wil dat we de
produktie verhogen."
Als de geest van wijlen meneer
Bosscha de theeplukkers van Mala
bar toespreekt, doet hij dat altijd
onverwacht, meestal als ze aan het
werk zijn en altijd in hun eigen
Sundanese dialect.
Hij vertelt ze waar theeplanten
ziek zijn of beschadigd, waar oude
planten verwijderd moeten worden
of nieuwe aangeplant - en hij
waarschuwt als vreemdelingen de
natuur dreigen te vernielen, met
zo'n stinkend autootje bij voor
beeld waar hij altijd al zo'n hekel
aan had.
Mijnheer Bosscha overleed op 26
november 1928, maar hij bestiert
nog steeds het dagelijks leven op
Malabar. Dat deze beroemde thee
plantage, hoog in de Pangalen-
gang-bergen van West-Java, sinds
jaar en dag de allerbeste kwaliteit
thee aan Nederland levert, is mede
te danken aan de stille kracht van
deze koloniale planter.
Precies 400 jaar geleden begon de
Nederlandse koloniale expansie.
Die kreeg in de verschillende lan
den waar Nederlanders zich vestig
den per land een eigen gezicht.
Verslaggever Rob Ruggenberg en
fotograaf Piet den Blanken reisden
naar enkele bekende, maar vooral
ook minder bekende plaatsen die
een belangrijke rol speelden in de
koloniale geschiedenis. Het werd
een zoektocht naar de relatie tus
sen vroeger en vandaag. Over hun
bevindingen berichten zij in een
reeks artikelen.
Vandaag aflevering 4: Malabar.
Door Rob Ruggenberg
In Tndonesië wordt om zulk boven
natuurlijk ingrijpen niet gelachen.
Integendeel, de theeplukkers van
Malabar - allen islamieten - bran
den elk jaar op Kerstmis kaarsjes
op het graf van Ru Bosscha, dat
hier verscholen ligt tussen de thee
struiken. „Soms zetten we er een
fles whisky bij, soms wat brood en
altijd een doosje Willem Il-sigaren,
want daar hield hij zo van," zegt de
tuinman die zijn graf onderhoudt.
Hij kijkt wantrouwig naar onze
gezichten, want bij dit graf is eer
bied geboden.
Eigenlijk begint dit verhaal drie
duizend kilometer noordelijker:
aan de Parelrivier in China. Daar
ligt Guangzhou, beter bekend on
der de oude naam Kanton. Het is al
eeuwenlang de poort naar China.
Het is ook de plaats waar een
Nederlander 160 jaar geleden het
geheim van de thee stal.
Wie in Guangzhou vandaag de dag
een pot thee bestelt, merkt dat die
net zo smaakt als we thuis gewend
zijn. En dat is géén wonder, want
precies hier komen onze smaak en
voorkeuren vandaan. Een oude
wijk van Guangzhou heet Honan,
een naam die in het Chinees 'ten
zuiden van de rivier' betekent.
Stille kracht op Malabar
Daar was het dat een zekere
J.I.L.L. Jacobson, geboren in Rot
terdam in 1799, en in dienst van de
Nederlandsche Handels Maat
schappij, zo ongeveer alle Chinese
wetten en voorschriften met voeten
trad.
Het was in die tijd voor buitenlan
ders streng verboden China in te
reizen, het was zéér streng verbo
den theestruiken of -zaadjes mee te
nemen en het was voor Chinezen
nóg strenger verboden om naar het
buitenland te gaan. Vijf reizen
maakte Jacobson, van 1827 tot
1833, en hij smokkelde ontelbare
Chinese theezaden mee terug naar
Java. Plus de broodnodige specia
listen: Chinezen die wisten hoe je
thee moest planten, hoe je moest
oogsten en hoe je, de theeblaadjes
moest pletten en drogen.
Tijdens zijn laatste reis kregen de
Chinese autoriteiten lucht van de
diefstal. Zij zetten een prijs op
Jacobsons hoofd en hij werd over
de Parelrivier achtervolgd. Ze kre
gen echter niet hem te pakken,
maar wel zijn gids, Acheong, die op
een andere jonk vluchtte. Toen Ja
cobson op Java arriveerde (met als
buit zeven miljoen theezaadjes en
vijftien Chinese experts) werd hij
met kanonvuur als een held ont
vangen.
Rondom Kanton vind je nog
altijd theeplanten, maar
dat is niets vergeleken bij
wat we nu op Java aantref
fen, waar de door Jacobson meege
brachte zaadjes massaal wortel
schoten. Weliswaar verving Ru
Bosscha op Malabar de Chinese
theeplanten later door Assam-
plantjes, de Nederlandse voorliefde
voor licht afschenkende thee (die
zónder melk dient gedronken) is
altijd gebleven. Die heldere, ver
rukkelijke thee komt sinds die tijd
vrijwel onafgebroken uit Java.
Het mag dan zo zijn dat elke nieu
we Indonesische generatie de Ne
derlandse kolonialen met groter
weerzin en verontwaardiging be
schouwt, in het geval van Ru Bos
scha is eerder van het omgekeerde
sprake.
Op Malabar hangt het portret van
K.A.R. Bosscha op een opvallende
plaats in het gastenverblijf. Jong
en oud weet te vertellen van de
huizen die deze Hagenaar voor de
plukkers bouwde, en van de scho
len die hij stichtte, en van zijn
liefde voor de mensen en voor de
natuur. Niet voor niets spelen deze
plantage en hij een hoofdrol in de
roman 'Heren van de Thee' van
Hella Haasse.
„Er waren Nederlandse planters
die méér voor de thee deden, maar
Bosscha deed meer voor de men
sen," zegt ir. R. Soeriadanoening-
rat, voorzitter van de Indonesische
Thee Associatie en president-direc
teur van het staatsbedrijf PT Per-
kebunan XIII. De Indonesische
staat is eigenaar van Malabar,
sinds Sukarno in 1957 alle Neder
landse thee-, koffie- en rubber
plantages naastte als straf voor
onze weigering om Nieuw-Guinea
aan hem af te staan.
Op Malabar heeft mijnheer
Bosscha meer macht dan
president-directeur Soeria-
danoeningrat: „Ik gaf eens
opdracht een stervende oude boom
bij het vroegere huis van Bosscha
om te hakken. De arbeider weiger
de en zei dat hij daarvoor toestem
ming van de bezitter moest hebben.
'Maar fk ben hier de baas', zei ik,
'en die boom moét om, want die is
gevaarlijk'. De arbeider zei: 'Dat
kan wel, maar mijnheer Bosscha is
de eigenaar, ik zal het hem van
nacht vragen'. De volgende och
tend kreeg ik te horen dat mijnheer
Bosscha het niet goed vond. De
boom werd niet omgehakt."
We lopen tussen de miljoenen thee
struiken die op de berghellingen
zijn aangeplant. Op de achtergrond
torent een vulkaan, tussen de ber
gen hangen wolkensluiers. Malabar
ligt op 1500 meter (hoe hoger, hoe
langzamer de thee groeit en hoe
rijker het aroma). Rijen pluksters
bewegen als golvende linten door
het adembenemende landschap. Ze
trekken razendsnel elke jonge loot
en de drie frisgroene blaadjes daar
onder van de planten.
Verreweg de meeste plukkers zijn
vrouwen, „omdat zij fijnere vingers
hebben en voorzichtiger plukken,"
zegt een opzichter, die er op zijn
gemak bijstaat (de opzichters en
controleurs zijn natuurlijk allen
mannen, dat is het voordeel van
dikke vingers).
Wassen en spelen op een vlot in de rivier bij Rangkas Bitung, de hoofdplaats van Lebak, waar Multatuli woonde en werkte.
In de mand die de pluksters op de
rug dragen, gaat circa 5 kg aan
theeblaadjes. Gemiddeld plukt een
vrouw op een dag 40 tot 45 kg. Een
dag later is daar, na het drogen en
rollen, tien kilo van over: topkwali
teit Malabar-thee, klaar voor de
export naar Nederland.
Het was Multatuli die in de vorige
eeuw als een van de weinigen de
uitbuiting van deze koffie- en thee
arbeiders aanklaagde. Hij stelde de
Nederlandse overheid en de Droog
stoppels, de koffie- en theehande
laren en -makelaars, verantwoor
delijk. We informeren derhalve
naar het huidige inkomen van de
pluksters. Dat is kennelijk een
pijnlijke vraag.
Het antwoord gaat gepaard met
een hele reeks toelichtingen. Een
plukster die van 6 uur in de och
tend tot 3 uur in de middag werkt,
krijgt daarvoor 2,70. „Maar voor
zo'n bedrag kun je hier wel vijf kilo
rijst kopen," zegt ir. Soeriadanoe-
ningrat snel. „En bovendien is er
gratis school voor de kinderen, gra
tis pensioen, gratis medische ver
zorging en krijgen ze gratis behui
zing."
In die huizen ontbreken stromend
water en een wc, zien we later.
Die middag breekt een hevig nood
weer los boven Malabar. Wat had
die opzichter ook weer verteld? Als
het onweert of stormt zeggen ze in
het dorp: „Hoor, mijnheer Bosscha
is boos."
De volgende dag rijden we in een
propvolle streekbus Lebak in, de
landstreek waar Eduard Douwes
Dekker, alias Multatuli, werkzaam
was als assistent-resident. In Rang
kas Bitung, het bestuursstadje,
blijkt er zowaar een straat naar
hem genoemd.
En de sfeer uit zijn Max Havelaar
is er ook nog: mensen wassen zich
op bamboevlotten in het geelbruine
\yater van de rivier. Als de avond
valt, vliegen honderden kalongs
(een akelig soort vleermuizen) ons
om de oren.
Het blijft gênant om als grote blan
ke in een becak gereden te worden,
en al helemaal in dit stadje waar
Multatuli zijn kruistocht tegen ko
loniale uitbuiting begon. Opgevou
wen in de fietstaxi zijn we op weg
naar meneer M.E. Sumarta, een
hoge, geüniformeerde ambtenaar
met een onduidelijke functie, die
ons naar het voormalige huis van
Multatuli zal brengen.
Van die residentie blijkt alleen een
gepleisterd, vuil stukje buitenmuur
over, dat nu deel uitmaakt van een
ziekenhuismagazijn. Uit de dak
rand groeien plantjes. Sumarta
verontschuldigt zich: „Onze pa
triotten hebben het huis in 1949
vernield bij hun vrijheidsstrijd te
gen jullie Nederlanders. We zouden
het huis wel willen herbouwen,
maar we weten niet meer hoe het
eruit heeft gezien."
In de plaatselijke piepkleine bibli
otheek, die 'Saïdjah en Adinda'
heet (naar het gelijknamige verhaal
uit de Max Havelaar), vertelt me
neer Sumarta dat Multatuli hier als
een nationale held wordt vereerd.
„Iedereen kent zijn boek. Die Ne
derlandse film over Max Havelaar
is hier ook op de televisie vertoond,
maar ik en vele anderen zijn daar
vreselijk boos over geworden. In
die film lijkt het wel alsof onze
eigen adel en hoofden de ware
uitbuiters waren, in plaats van die
koloniale Nederlanders."
We werpen voorzichtig tegen dat
de Max Havelaar inderdaad gaat
over de knevelarij door de priyayi,
de corrupte inlandse hoofden, die
een flink deel inhielden van alles
wat ze namens het Nederlandse
cultuurstelsel van de bevolking
wisten af te persen.
Meneer Sumarta kijkt ons ongelo
vig aan, behandelt ons ineens een
stuk koeler en neemt daarna gauw
afscheid. „Die kant op is het bus
station."
Bijna platgedrukt tussen passa
giers en kippen overpeinzen we in
de bus Multatuli's liefdesgeschie
denis van Saïdjah en Adinda, zon
der twijfel het mooiste en aangrij
pendste verhaal uit onze koloniale
Pauze tijdens het theeplukken op
de hellingen van Malabar.
FOTO'S PIET DEN BLANKEN
geworden was als zij niet meer in
staat bleek het misbruik dat door
hun hoofden van hen gemaakt
werd, te verdragen."
Daarom maken we deze vreemde
tocht, in het voetspoor van Saïdjah.
Ook deze jonge held uit Multatuli's
verhaal verliet in arren moede zijn
dorp en ging in Batavia werken.
Hij beloofde zijn geliefde Adinda
dat hij na driemaal twaalf manen
terug zou keren. Hij gaf haar een
strook van zijn blauwe hoofddoek
als liefdespand. Toen hij terug
kwam, vond hij haar dorp verlaten.
Saïdjah trok zoekend door West-
Java - net als wij nu - en bij Straat
Sunda aangekomen kocht hij een
prauwtje en zeilde daarmee in en
kele dagen naar de overkant, naar
de Lampongs op Zuid-Sumatra,
'waar de opstandelingen zich ver
zetten tegen het Nederlands gezag,'
zoals Multatuli schrijft. Ook wij
steken over, in een half verroeste,
smerige veerboot, die er tweeën
eenhalf uur over doet.
In de Lampongs belanden we in
een klein hotel, waar eigenaar Akib
Yakub ons op het hart drukt niet
zonder radio de nabijgelegen ber
gen in te gaan. Sinds 1974 is de
jacht op de Sumatraanse tijger ver
boden en het stikt hier nu van die
beesten, waarschuwt hij. Om zich
tegen een tijgeraanval te bescher
men sjouwen dorpelingen een
schetterende radio met zich mee.
Wij hebben geen radio.
Die avond wandelen we door de
kampong. De nacht valt hier snel,
overal stijgt rook op en ruiken we
de geur van eten. En opnieuw is
daar Multatuli's verhaal van Saïd
jah en Adinda. We lezen het schok
kende slot, dat zich hier afspeelde,
in net zo'n kampong als deze.
Multatuli schrijft: 'Op zekere dag
dat de opstandelingen opnieuw
waren geslagen doolde Saïdjah
rond in een dorp dat pas veroverd
was door het Nederlandse leger, en
dus in brand stond.'
Dat dus is misschien wel het ver
schrikkelijkste woordje uit onze
koloniale geschiedenis.
Multatuli gaat verder: 'Als een
spook waarde Saïdjah rond in de
huizen die nog niet geheel ver
brand waren, en vond het lijk van
Het geheimzinnige graf van Karei Bosscha op Malabar.
literatuur. Hoe de vader van Saïd
jah de buffel wordt afgenomen die
hij nodig heeft voor het bewerken
van zijn sawahs - en als hij dan na
lang sparen weer een buffel ge
kocht heeft, deze opnieuw wordt
afgenomen en daarna datzelfde op
nieuw gebeurt en opnieuw („Ik heb
u gezegd, lezer, dat mijn verhaal
eentonig is").
Van de opbrengst van dit cul
tuurstelsel betaalde Neder
land onder meer de aanleg
van onze Nederlandse spoor
wegen. Meneer Sumarta gelooft het
dan misschien niet, anderen weten
wel degelijk dat de Indische dis
trictshoofden en de adel graag aan
de uitbuiting meewerkten. De ook
in ons land bekende Indonesische
historicus Mochtar Lubis schrijft:
„Op vele plaatsen verliet de bevol
king de dorpen, zoals de gewoonte
Adinda's vader met een klewang
bajonetwonde in de borst. Naast
hem zag Saïdjah de drie vermoorde
broers van Adinda, jongelingen,
bijna kinderen nog, en een weinig
verder het lijk van Adinda, naakt,
afschuwelijk mishandeld...
Er was een smal strookje blauw
lijnwaad ingedrongen in de gapen
de borstwond die een eind scheen
gemaakt te hebben aan een lange
worsteling...
Toen liep Saïdjah enige soldaten
tegemoet, die met geveld geweer de
laatstlevende opstandelingen in het
vuur dreven van de brandende hui
zen. Hij omvademde de brede
zwaardbajonetten, drukte zich
voorwaarts met kracht, en drong
nog de soldaten terug met een
laatste inspanning toen de gevesten
stuitten tegen zijn borst.'
Na zo'n einde past alleen nog zwij
gen.