Qoud boeken K. Schippers en het gewone tijdschriften Wordt slootwater natter als het regent? Slavenopstand in Suriname eindelijk goed beschreven ienst ANP [omroepen te Dance en snel Stoffig Elie Cohen en het kamp: 4Ik ben geen heilige' Damesliefde en koele dood Van Dis en Van Lohuizen brengen oorlog in Mozambique dichtbij BOEKENGIDS D3 De wereld van Nescio Vaa terpen f VRIJDAG 24 APRIL 1992 en van de nieuwste ont- an van 13 tot en met 16 wordt voor de negende festival gehouden. Er is dertig speciaal geselee- ndse en een aantal bui- I; van het publiek op een Ijdtheatervoorstelling en het fioed mogelijk tot haar recht •n komen van een produk- 'De jeugd van Hitier' door atergroep Wederzijds dient Voorbeeld. Ook kunstenaars andere disciplines praten r de voorbereiding van dit van Niklas Radström, ver- d door Karst Woudstra en fegisseerd door Matthieu jthschmidt. staan weer diverse kinder- irstellingen van klassiekers het programma, o.a. 'Oidi- rs Royal Baby' door Tenee- en 'Lanseloet van Dene rken' door theatergroep Het inument. Eva Bal's Speel- ?ater geeft in dit festival de ïmière van 'Kaïet Kaïet' op :st van Arne Sierens. ider de titel 'Proeve' wordt h aantal eenmalige voorstel- ligen gehouden die zich nog I een voorstadium bevinden; n podium voor prille artis- l'ke ontwikkelingen in het lagdtheater. Een speciaal I lekje geeft informatie over ld complete programma. Tele- Inisch reserveren kan men maf 6 mei via Schouwburg lasino, tel. 073-125125. De liartverkoop begint op 24 pril aan de kassa van de :houwburg. oepen kunnen met ingang 'ngen van de Radionieuws- rlands Persbureau doorge- 5.000 gulden betalen als ze et ANP-nieuws willen uitzen- en. oofdredacteur R. Khargi van e Radionieawsdienst juicht et beschikbaar stellen van de -bulletins toe. Naar zijn ening kunnen de uitzendin- en van lokale omroepen daar- "ee aan aantrekkelijkheid "innen. Hij beschouwt dat als en winst voor de publieke om- oep. golvende bewegingen van het bovenlijf werden met een enorme souplesse uitgevoerd. Roël straalde bovendien een grote innerlijke kracht uit en was ook schitterend in een vlie gensvlug duet met William Elias. Het zwakke element was de poging tot dramatisering van de man-vrouwrelatie. Ook in de overige stukken was die minder overtuigend. 'Absolute Rule' was een even atletisch als theatraal liefdesduet van de langharige David Brown (ooit de danspartner van Elisa Monte zelf) met de zwarte Da- nita Ridout. Er werd soms agressief gemanoeuvreerd maar het waren toch vooral tech nisch ingewikkelde bewegingen die niet konden ontroeren. Geopend werd met 'Split Per sonality' dat de sierlijke hand bewegingen van de aziatische dans leek te combineren met Afrikaans aandoende bewe ging. Het zag er ook enigszins oosters uit vanwege de aankle ding. De ver doorbuigende bo venlichamen en doorzwaaiende armen waren van een mooi in gehouden kracht. De bijzon dere techniek die de choreo grafe ontleend heeft aan de trainingen van de Newyorkse bokser Joe Pilades was erin te rug te vinden. Toch was die techniek, die de ruggegraat ex tra sterk ontwikkelt, minder opzienbarend aanwezig dan verleden jaar. Ook miste je in de stukken een climax, het kabbelde allemaal wat teveel door zonder contrasten. Ook ri 'Between going and staying hoewel dat tevens erg dyna misch was, met snelle sprongen en pirouettes. Het werd gedanst in harembroeken op minimale rockmuziek met een aziatisd1 tintje maar miste ook de wisse lende accenten die het boeienn hadden kunnen maken. Zo fris en zonder stof is het proza van Nescio, dat ik zijn literaire werk met j enige tegenzin onder de I titel 'Stoffig Goud' gerubri- ceerd wil zien. Nescio (betekent 'Ik weet 't niet') is de schrijversnaam voor Jan Hendrik Frederik Grönloh, in 1882 te Amsterdam geboren en van beroep directeur van een met India handel drijvende maatschappij, de Holland Bombay Comp te Amsterdam. In 1961 overleed Nescio op bijna tachtigjarige leeftijd. Kort tevoren had hij in een in terview nog gezegd: „Nescio bestaat niet meer, hij is nu een oud, halfvalide mannetje dat piekert overz'n stofwisseling." Met zijn overlijden ging de my the van de eeuwige jeugd, die van zijn literaire werk uitging, zeker niet verloren. Zijn jeugd werk al in 1918 gebundeld ('Dichtertje', 'Titaantjes', 'De Uitvreter'), met melancholieke humor geschreven, zou pas in de jaren van zijn ouderdom reusachtig populair worden. De generatie van de jaren zes tig herkende in de figuren die Nescio ten tonele bracht, ver wante zielen. De enige literaire prijs die Nescio verwierf was de hem in 1954 toegekende Marianne Philips-prijs. Na zijn dood bleef zijn literaire werk hoog aanzien genieten, zonder dat er sprake was van een mas sale belangstelling. Nescio is een dichter voor de fijnproe vers. Zijn eerste boek verscheen niet eens bij een echte uitgever, maar bij de Haarlemse kunst handelaar J.H. de Bois. Mijn vader of grootvader had die eersteling voor ƒ3,10 toege zonden kunnen krijgen. Had hij het maar gedaan, want vol gens een Nijmeegse antiquair kost het debuut van Nescio (in goede staatnu tussen de dui zend en tweeduizend gulden. Bij De Slegte in Den Haag vroeg ik, onwetend van die prijsontwikkeling, naar vroege drukken van Nescio. De be diende haalde vanachter het glas de eerste uitgave uit 1918, met slappe kaft en met de be faamd geworden prent van Eeyer Stolk. Zonder het boek uit handen te geven, noemde de verkoper de prijs: „Zeven honderd gulden." Voor mijn negentiende druk uit 1980 betaalde ik destijds vijftien gulden en twee kwartjes. Eigen schuld, had ik in 1947 maar de derde druk moeten kopen. Ik ben een late Nescio-roeping. Vandaar Nescio's echte debuut was de vertelling 'De uitvreter', als los verhaal verschenen in het ja- nuari-nummer van De Gids in 1911. 'Titaantjes' volgde in 1915 in Groot-Nederland, om dat De Gids-redactie het ver haal had afgewezen vanwege de vrijmoedige bespiegelingen over God. ('Van God was niets te hopen, die gaat zijn eigen weg en geeft geen reken schap.'). De redactie van De Gids vroeg Nescio of hij in de slotpassage, ('Gods Troon is nog ongeschokt. Zijn wereld gaat haar gang maar'), de naam van God in die van Zeus wilde veranderen, maar daar ging Nescio niet op in en hij heeft ook nooit meer iets in De Gids gepubliceerd. Carel Scharten vond Nescio 'niet veelbelovend' en de def tige heren van De Gids met De Meester voorop zagen in Nes cio's 'Uitvreter' en 'Titaantjes' wel iets van de nieuwe tijd, maar het was doodgewoon 'hun genre niet'. Pas in 1933 verscheen bij Van Nijgh en Ditmar een tweede druk en in dat jaar maakte Nescio ook maar meteen be- door Qerard kend dat hij in werkelijkheid J.H.F. Grönloh heette. Prof N. Donkersloot had in en boekge- spreking n.l. achter de schrij versnaam Nescio de naam Nico Eisenloeffel geplaatst. Nescio plaatste in de tweede druk een mededeling, waarin hij zijn werkelijke naam bekend maakte. Na de oorlog (1946) is aan de drie beroemde Nescio-verhalen een vierde, 'Mene Tekel', toe gevoegd. In zijn beroemde Nes- eio-Kronkel schreef Carmig- gelt in 1962 dat Nescio 'altijd een weinig-schrijver is ge weest'. 'Dichtertje', 'Titaantjes' en 'De Uitvreter' werden ge schreven vóór de Eerste We reldoorlog en doorstonden sindsdien alle letterkundige stromingen en modes waarover mensen zich druk maakten. De jeugd van vandaag leest deze drie met meesterhand geschre ven verhalen, waarin alleen een paar spellingseigenaardig heden gedateerd aandoen, even geestdriftig als die van veertig jaar geleden. Omdat de vraag naar meer werk van Nescio steeds groter werd, verscheen in 1961 een al in 1942 aan zijn dochter in be waring gegeven bundel oude verhalen onder de veelzeg gende titel 'Boven het dal'. „En dan heb ik hiermee", schreef Nescio met vertrouwde zelf spot, „mijn literaire nalaten schap verzorgd, alsof ik inder daad overleden was." In de Nederlandse literatuur is Nescio bij geen enkele stro ming ingedeeld. Wel is in zijn gesprekstoon de invloed van Multatuli gesignaleerd, maar Nescio is toch meer dan Multa tuli een dichter die het niet weet, voor wie begrippen als God, eeuwigheid, het menselijk bestaan, de schoonheid van de natuur waard zijn om aan een doelloze beschouwing onder worpen te worden. Bij Nescio overheerst ook de verwonde ring over de vraag waarom al les, ook de schoonheid, zo on eindig zinloos is. Hoofdfiguren in Nescio's kleine schetsen blijven boven het dal der plichten zweven, met als enig geloof, het geloof 'in de mythe van hun jeugd. De wereld van Nescio is niet de wereld van de burgerheren en wie, zoals Hoyer voor de poli tiek kiest, moet als afgeschre ven worden beschouwd. De volgende aflevering (over vier weken) behandelt o.m. Nescio en zijn omgeving. Tot die omgeving reken ik gemaks halve en op de eerste plaats Amsterdam-Oost, dat gelukkig weer Watergraafsmeer heet. Nescio: mythe van de jeugd. - FOTO ARCHIEF DE STEM Door Ivo Postma Wie over de ervaringen van overlevenden van de Duitse misdaden tijdens de Tweede Wereldoorlog hoort of leest, "aagt zich telkens weer af hoe mensen tot zulke diepten heb ben kunnen zinken. Na het zeer vele dat hierover al ge schreven is door slachtoffers en onderzoekers, is er een Meuw boek verschenen waarin die vraag zich opdringt. De schrijver van 'Beelden uit de nacht' is dr. Elie Cohen, een Nederlandse jood die de con centratiekampen overleefde. In zijn vertwijfelde zoektocht naar het antwoord loopt hij vast in een sombere vaststel- hng. Wanneer Elie Cohen op de te levisie de levende skeletten van nongerende Ethiopiërs ziet, denkt hij bij zichzelf: zo heb ik er ook uitgezien. De Tweede wereldoorlog bepaalt het we reldbeeld van deze joodse arts die door verraders in handen van de Duitsers werd gespeeld. i het zien van die honge rende Afrikaantjes denkt hij terug aan de tien weken die hij in het begin van 1945 door bracht in het concentratie kamp te Melk in Oostenrijk „In Melk voelde ik mij verlie derlijken", schrijft Elie Cohen in het relaas van zijn ervarin gen in de concentratiekampen Amersfoort, Westerbork, Auschwitz, Mauthausen en de satellietkampen van Mauthau sen, Melk en Ebensee, tussen augustus 1942 en mei 1945. Hoewel het pas nu wordt gepu bliceerd, bestaat het boek uit 'verse' herinneringen. De grondstof is namelijk het let terlijke relaas dat de schrijver in 1948 heeft gedaan aan me dewerkers van het Rijks Insti tuut voor Oorlogs Documenta tie en dat sindsdien in de ar chieven heeft gesluimerd. „Ik ben geen Titus Brandsma. Ik ben geen heilige. Ik wou ge woon leven", zegt Elie Cohen, die met 'Beelden uit de nacht' zijn omvangrijke oeuvre over de concentratiekampen heeft willen afsluiten. Maar deson danks zit hij nog vol met de drang telkens opnieuw over zijn herinneringen te praten. Door Johan Diepstraten Het grootste gedeelte van onze tijd wordt gevuld met halve waarnemingen en halve gedachten, waarvan niemand de moeite neemt om ze op papier vast te leggen. Er wordt zelden over gerept, kennelijk doen ze er nauwelijks toe om !de rang van een officiële mededeling te kunnen halen'. Juist die alledaagse voorvallen die geen enkele waarde lijken te hebben, zijn het onderzoekster rein van de schrijver K. Schip pers. Ruim twintig jaar geleden schreef hij de uitzonderlijke ro man 'Een avond in Amsterdam' over een wandeling van kantoor naar huis op een normale vrij dagavond om half zes. De dood gewoonste handelingen bleken uit een veelheid van details te bestaan. De roman 'Eerste in drukken' (1979) bevat de memoi res van een driejarige. Wat her innert een kleuter van zijn eerste levensjaren? Zo goed als niets. Maar het is wel de periode dat hij kennis maakt met licht, ruimte en kleur, geuren, klanken en woorden. Die eerste indruk ken heeft Schippers zeer nauw keurig vastgelegd. Deze twee voorbeelden' geven aan waarmee Schippers zich al zijn hele schrijverscarrière be zighoudt: met de onbevangen heid van een argeloze toeschou wer bekijkt hij de wereld. Het is net alsof hij het eerst alles ont dekt. Niets staat vast, bij alles wat hij ziet, stelt hij vragen tot in het absurde toe. 'Wordt slootwater natter als het regent?' of 'Weegt papier met een potloodstreepje erqp zwaar der dan blanco papier?' zijn van die typische Schippers-overwe- gingen. In eerste instantie lijken ze onzinnig, maar die uitzonder lijke manier van observeren heeft wel degelijk zin: de lezer wordt in verwarring gebracht en gaat nadenken over wat hij ziet, hoort en zegt. Taalbank Uit ergernis over de manier waarop iedereen met taal om gaat, ontwierp Schippers in zijn roman 'Bewijsmateriaal' (1978) een taalbank: afhankelijk van een aantal criteria wijst een bank aan iedereen een hoeveel heid woorden toe. Hoeveel woor den heeft een timmerman, een boer, een metselaar of een visser nodig, vraagt de hoofdpersoon zich af en concludeert: 'Zo leert iedereen nog eens dat ook de taal een werktuig is waar niet te roekeloos mee mag worden om gesprongen'. In een interview (Bzzlletin, 76) verklaarde Schip pers: „Taal is bezit. Omdat nie mand aan dat bezit wordt herin nerd, doet ook niemand moeite om zich zo helder mogelijk uit te drukken." De resultaten van al die obser vaties heeft hij in 5 poëziebun dels vastgelegd, in vier romans en sinds een aantal jaren in 'Ver halen en beschouwingen' zoals de ondertitel luidt voor drie K. Schippers. FOTO BERT NIENHUIS bundels: 'De berg en de steenfa- briek'(1986), 'Museo sentimen tal' (1989) en het zojuist versche nen boek 'Eb'. Ontdekkingstochten Wat maakt deze boeken zo fasci nerend? Het zijn de ontdek kingstochten van Schippers in de wereld van de literatuur, de fotografie, stedebouwkunde en de schilderkunst. Als leitmotief gèldt wat Nescio zijn schilder Bavinck tegen Koekebakker laat zeggen: 'Begrijp jij wat die zon van mij wil? Vier-en-dertig on dergaande zonnen heb ik tegen de muur staan, achter elkaar, omgekeerd. En toch staat-i daar weer iederen avond.' Schippers probeert te doorgronden op welke manier schilders, fotogra fen en schrijvers betekenis aan de dingen geven. Het is om die reden dat hij reist naar de Montaigne Sainte-Vic- toire, de berg die Cezanne keer op keer op zijn doeken vereeu wigde. 'Hij moet zijn verteerd door de wens iets te kunnen weergeven van de niet te schat ten rijkdom aan kleur en licht die hij steeds weer zag. Hij was niet uit op een kopie en ook niet op een impressie maar wilde binnen een voorstelling duizen den ogenblikken vertegenwoor digen.' In de voetsporen van Dali be zoekt Schippers de plaatsen in Noord'-Catalonië, want daar had de schilder op zijn beelden ge jaagd. 'Er moet daar iets zicht baar zijn dat zijn werk verdui delijkt zonder dat het er het raadsel aan ontneemt.' In het Musee d'Orsay achter haalt Schippers wat er zo bij zonder is aan het werk van Vuil- lard die iets nieuws probeerde te ontdekken op ?de gewoonste plekken. 'Toch ontglipt het me steeds,' bekent Schippers aan het begin van zijn speurtocht. Aan het einde ervan beschrijft hij de speciale manier van kijken van Vuillard en heeft daarmee het 'geheim' onthuld. Ideeën Wie de beschouwingen van Schippers heeft gelezen, kijkt in het vervolg anders naar Cezan ne, Dali, Vuillard en al die an dere schilders (Tanguy, Balthus, Canaletto) die hij behandelt. De lezer wordt op ideeën gebracht en merkt dat in de allergewoon ste voorvallen bijzonderheden kunnen schuilen. Door de boe ken van Schippers beseft hij hoe belangrijk kleur, reuk, geur en taal zijn. De blinde John Hull is door zijn handicap de toegang 'tot de al gemene eenvoud ontzegd'. In het prachtige verhaal 'Regen in de kamer' (in: 'Eb') maakt Schip pers duidelijk dat kijken en zien niet alleen afhankelijk is van het gezichtsvermogen, maar gekop peld moet worden aan de andere zintuigen. In 'De berg en de steenfabriek' onderzoekt hij wat er te zien is op het 'Natuurpad voor blinden' ('Het mocht alleen worden be luisterd, geroken, betast'). In 'Museo Sentimental' beschrijft Schippers o.a. wat het voor het dove meisje Vanessa inhoudt om klanken te leren die ze niet kan horen. Schippers gaat terug naar de es sentie, zoals Marcel Duchamps, Man Ray en Queneau dat voor hem deden. Het aardige van de drie bundels 'Verhalen en be schouwingen' is dat hij de lezer weet te boeien, zelfs als de on derwerpen niet zijn eerste be langstelling hebben. Als geen ander is hier een schrijver aan het woord waar de verbeelding echt aan de macht is. 'Het schijnt 's nachts wel eens in speelgoedwinkels te gebeuren,' vertelt hij in 'Eb'. 'Houten solda ten gaan op mars, poppen spre ken met elkaar, bromtollen dan sen hun mooiste pirouettes'. In de wereld van K. Schippers ge beurt dit in werkelijkheid. K. Schippers: 'De berg en de steenfabriek', 'Museo Sentimental', 'Eb'. Uitg. Querido, prijzen resp. 37,50, 39,50 en 32,50. Door Archie Sumter 'Businengre doro' (Daar zijn de bosnegers!) gilde de zwarte slavin Ambemba op 27 juni 1727 op de plantage Poelwijk, in Oost-Suriname. Haar alarmkreet veroor zaakte grote ontsteltenis. De op de plantage aanwezige slaven raakten in paniek, sommigen sloegen op de vlucht. De vier blanken, on der wie Gerhardts, de eige naar van de plantage, zaten als ratten in de val. Het was het eerste treffen tussen de 'marrons' en de slavenmees ters in Suriname. Het woord marron komt van het Spaanse cimarron, hetgeen oorspronke lijk weggelopen vee betekende. In Zuid-Amerika werd het de naam van de weggelopen slaven en nog altijd beschouwen de bosnegers in het Surinaamse oerwoud 'marron' als een ere naam. 'Businengre doro' is ook de titel van een nieuw boek van de an tropoloog Wim Hoogbergen over de slavenopstand in Suriname. Het is het eerste werk over deze opstand dat volledigheid na streeft en dat lijnen naar het he den trekt. Volgens Hoogbergen 'zijn er wel degelijk parallellen met de huidige strijd van de bos neger Ronnie Brunswijk tegen het gezag in Paramaribo'. De marronage - het verzet van de weggelopen slaven en slavin nen - kwam in heel het Caraï- bisch gebied voor. Maar de Suri naamse opstand, die geleid werd door een zekere Boni, was de be langrijkste, zegt Hoogbergen. Dat eerste treffen, bij de plan tage Poelwijk, ruim 250 jaar ge leden, zette de toon. Een van de vier blanken op Poelwijk, een bezoeker, wipte over een balu strade, rende naar de rivier en sprong daar in een korjaal. Even later kwam de plantage-eige naar Gerhardts aanrennen, ach tervolgd door drie marrons, en sprong in de rivier. Een van de marrons vuurde drie keer, maar steeds ketste het geweer. Ger hardts kon aan boord van de korjaal klimmen. De blanke timmerman van Poel wijk probeerde ook de korjaal te bereiken, maar hij werd bij de oever doodgeschoten. De vierde blanke, de paardeknecht, ver school zich op zolder en werd daar door de marrons ontdekt en gevangengenomen. Achteraf wa ren de marrons van mening dat Gerhardts wel een bijzonder sterke 'tapoe' (een bezwerings- middel) moest hebben gehad. Toen de vrijheidsstrijd van de marrons ontstond, in de acht tiende eeuw, had Suriname veel belangrijke suiker-, koffie- en cacaoplantages. In 1777 namen enkele marrons de benen naar het naburige Frans Guyana. Van daaruit werden de aanvallen te gen de planters in Suriname her vat. Een zekere Boni vormde de meest radicale groep om zich heen. Hij pleegde de ene overval na de andere op de Nederlandse plantages. De Nederlanders maakten tevergeefs jacht op hem. Boni's verhouding tot de zwarte slaven werd steeds slechter. Na weer een aanval op het dorp Animbaw besloot een zekere Bambi wraak op Boni te nemen. „Op 20 februari 1793 om drie uur 's nachts bereikte een kleine patrouille het huis van granmam Boni „alwaar Bambi hem omsin gelde en dood schoot, alsmede zijn Hoofd afsloeg en zijn regter- hand naam, vervolgens zijn twee wijven en kinderen gevangen", aldus de lezing van de archieven. Boni was dood en zijn marrons tekenden spoedig daarna de vrede met de Nederlanders. Maar het boek 'De bosnegers zijn gekomen' eindigt pas in 1860, toen een gemengd Neder lands-Franse commissie de Bo ni's eindelijk als vrije mensen erkende. De nazaten van de overvallers van plantage Poelwijk wonen thans nog in het gebied aan de Marowijne en de Lawa, de grensrivieren tussen Suriname en Frans-Guyana. Wim Hoogbergen: 'De bosnegers zijn gekomen!'. Uitg. Prometheus, prijs 34,90. Door Camiel Hamans Over twee zaken spreken welopgevoeden niet: sex en dood. Erover schrijven kan nog net. 'Optima' doet het. In het nieuwste nummer een koele, cleane beroepsautobio grafie door Peter Lenssen over een beul, bediener van de elek trische stoel. „Voordat ik dit deed, trok ik leidingen in de bouw en kluste ik er in de avonduren een beetje bij, zwart uiteraard, maar sinds ik, zoals dat in het jargon heet, staatselektricien ben gewor den, heb ik een dagtaak aan het onderhoud en afstellen van de apparaten die overal in het land staan opgesteld." De beul mag graag experimen teren om uit te vinden wat een effectieve, maar tegelijkertijd esthetische executiemethode is. Zeventienhondervijftig volt heeft zijn voorkeur. Een door gaans dodelijke dosis, die geen verbranding en schroeilucht oplevert. De beul houdt van zijn werk: „Ik heb er daarom nog een tijdje serieus over ge dacht een mobiele installatie te bouwen, in een oplegger, met stoel én tribune, en me als vrij ondernemer in deze branche te begeven, maar de investering vormde een te groot risico." Een keer dood is niet genoeg voor deze 'Optima'. Henk Pröpper gaat als precieze, keu rige kraai op reis. Hij neemt zichzelf mee: „Ik geloof dat een man wordt gekozen door zijn beroep. Kleine jongens willen piloot worden, brandweerman of dokter, beroepen met een avontuurlijk cachet. Reeds als kind viel mij bij de paar begra fenissen die ik moest bijwonen de speciale stijl van lopen van de begrafenisondernemer op. De mensen om mij heen huil den en die mannen - het zijn nooit vrouwen, die bezitten dat vermogen niet - manoeuvreer den daardoorheen met gladge streken, ernstige gezichten." Niet deze hele aflevering is zo afstandelijk. Margriet de Moor publiceert een prachtig, gede tailleerd beschreven verhaal vol mysterie en verlangen. Maghiel van Crevel krijgt de lachers op zijn hand met ver sregels als: „Je meent je bent; ik smaal je schraal; je tracht je faalt; ik haat je kaal". En de kinderboekenschrijfster Anne Vegter komt met seks. Lesbo-avonturen van een bouwvakster onder de titel 'Natuurlijk'. Slecht geschre ven, even onwaarschijnlijk als recht-op-en-neer-erotische verhalen en niets aan de fanta sie overlatend, maar opwin dend en vochtig: „En zo wer den haar twee borsten zicht baar en geloof me, ik heb al wat borsten onder handen ge had, maar geen heeft het ooit gehaald bij wat ik daar onder het strakke truitje vermoedde: twee stevige kleine vulkaantjes strak van de lava die nog over vloedig moest gaan vloeien. De tepeltjes stijf rechtop zetten zich schrap voor de ontbran ding, boorden zich haast door de stof van het truitje." Of Het werd pas echt een ge kreun en gekronkel van jewel ste toen ik erin slaagde Rhea's stevige billen te pakken te krij gen, weliswaar met één hand, want nochtans stuurde ik de Volkswagen immergeradeaus naar Oostenrijk, met de andere hand." Een onverwachte bijdrage in 'het verder zo literaire 'Opti ma'. Een opmaat voor het be leid van de vernieuwde redac tie? Optima, 9e jaargang nr.3. Losse nummers 12,50, abonnement voor vier afleveringen per jaar f 45,- Foto die Kadir van Lohuizen in Mozambique maakte. Door Ans van Goch 'De oorlog in Mozambique is een kinderoorlog. Kinderen worden door bandieten ont voerd, het leger lijft ze in. Voor hun tiende jaar is hun gevoel al een beetje gestorven. Wie niet vecht en langs de spoorlijn naar etensresten zoekt en in de vluchtelingenkampen vegeteert of in de door honger geteis terde gebieden woont, sterft weer op een andere wijze. Zij lopen door ondervoeding het gevaar van hersenbeschadi ging. Waar twee olifanten vechten lijdt het gras het meest'. Onder meer op deze wijze maakt Adriaan van Dis in zijn boek 'Waar twee olifanten vechten' (de titel is ontleend aan een Mofambiquaans spreekwoord) dat hij samen met fotograaf Kadir van Lo huizen samenstelde, de strijd in Mozambique - weer - aan schouwelijk. Die guerrilla-oorlog is al onge veer vijftien jaar aan de gang. Aan de ene kant vechten de re geringstroepen van het Frelimo en aan de andere kant de 'Ban- didos Armodos' van het Rena- Berucht Deze laatste groepering heeft het grootste deel van het land in handen en is berucht van wege haar wrede strijdmetho- des. De soldaten van het Re- namo trekken in kleine bendes het land door, branden dorpen plat, moorden en roven naar believen en dwingen met de meest gruwelijke methodes mannen en kinderen zich bij hen aan te sluiten. Gevolg: honderdduizenden doden, on telbare vluchtelingen en een land dat finaal óp is. Op indrukwekkende wijze heeft Adriaan van Dis in zijn boek 'In Afrika' de aandacht van de wereld op deze bijna vergeten strijd gevestigd. Hij schetst daarin zijn eigen bele venissen en ervaringen van de slachtoffers van het ver scheurde Mozcambique. Maar dat boek behoeft hier geen na der betoog dan dat het terecht een 'bestseller' is geworden, ook al klinkt dat in deze con text misschien wat wrang. Vergelijkbaar Een jaar na het verschijnen van 'In Afrika' hoorde Van Dis over de ervaringen van de foto graaf Kadir vari Lohuizen. Van Lohuizen bezocht in de zomer van 1990-1991 het door de strijd verscheurde land drie keer. Hij liftte mee in vlieg tuigjes van hulporganisaties, trok op met militaire transpor ten en reisde per trein. Toen bleek dat beide mannen bijna dezelfde streken hebben be zocht, vergelijkbare avonturen hebben meegemaakt. Van Dis: „Mozambique liet ons niet los en eenmaal thuis er gerden we ons aan het gemak waarmee het rijke Westen een van de wreedste oorlogen van deze eeuw vergeet. Want geen grootmacht heeft belang bij Mozambique, er zitten alleen lijken in de grond. Duizenden kinderen hebben hun ouders voor hun ogen zien sterven, honderden kinderen zijn in het bijzijn van hun ouders levend gekookt." Intenser De heren besloten daarop hun ervaringen te bundelen. Van Dis koos enkele fragmenten uit 'In Afrika' en schreef enkele nieuwe schetsen die het ver haal van de foto's nog intenser maken. Beeld en tekst vertellen elk hun eigen verhaal. Sober. Aan grijpend. Emotioneel. Zelfs bij de meest geharde Westerling, die niet zit te wachten op alweer een foto van een hongerend kind, al weer een verhaal over een oor log, alweer een verslag van el lende, zal na het lezen en be kijken van dit boek een snaar geraakt worden. Adriaan van Dis en Kadir van Lohuizen: 'Waar twee olifanten vechten, Mozambique in oorlog'. Uitg. Meulenhoff, prijs 4,50.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1992 | | pagina 21