Qoud
boeken
K. Schippers en het gewone
tijdschriften
Wordt
slootwater
natter
als
het
regent?
Slavenopstand in Suriname
eindelijk goed beschreven
ienst ANP
[omroepen
te Dance
en snel
Stoffig
Elie Cohen en het kamp:
4Ik ben geen heilige'
Damesliefde en koele dood
Van Dis en Van Lohuizen
brengen oorlog
in Mozambique dichtbij
BOEKENGIDS
D3
De wereld
van Nescio
Vaa terpen
f
VRIJDAG 24 APRIL 1992
en van de nieuwste ont-
an van 13 tot en met 16
wordt voor de negende
festival gehouden. Er is
dertig speciaal geselee-
ndse en een aantal bui-
I; van het publiek op een
Ijdtheatervoorstelling en het
fioed mogelijk tot haar recht
•n komen van een produk-
'De jeugd van Hitier' door
atergroep Wederzijds dient
Voorbeeld. Ook kunstenaars
andere disciplines praten
r de voorbereiding van dit
van Niklas Radström, ver-
d door Karst Woudstra en
fegisseerd door Matthieu
jthschmidt.
staan weer diverse kinder-
irstellingen van klassiekers
het programma, o.a. 'Oidi-
rs Royal Baby' door Tenee-
en 'Lanseloet van Dene
rken' door theatergroep Het
inument. Eva Bal's Speel-
?ater geeft in dit festival de
ïmière van 'Kaïet Kaïet' op
:st van Arne Sierens.
ider de titel 'Proeve' wordt
h aantal eenmalige voorstel-
ligen gehouden die zich nog
I een voorstadium bevinden;
n podium voor prille artis-
l'ke ontwikkelingen in het
lagdtheater. Een speciaal
I lekje geeft informatie over
ld complete programma. Tele-
Inisch reserveren kan men
maf 6 mei via Schouwburg
lasino, tel. 073-125125. De
liartverkoop begint op 24
pril aan de kassa van de
:houwburg.
oepen kunnen met ingang
'ngen van de Radionieuws-
rlands Persbureau doorge-
5.000 gulden betalen als ze
et ANP-nieuws willen uitzen-
en.
oofdredacteur R. Khargi van
e Radionieawsdienst juicht
et beschikbaar stellen van de
-bulletins toe. Naar zijn
ening kunnen de uitzendin-
en van lokale omroepen daar-
"ee aan aantrekkelijkheid
"innen. Hij beschouwt dat als
en winst voor de publieke om-
oep.
golvende bewegingen van het
bovenlijf werden met een
enorme souplesse uitgevoerd.
Roël straalde bovendien een
grote innerlijke kracht uit en
was ook schitterend in een vlie
gensvlug duet met William
Elias. Het zwakke element was
de poging tot dramatisering
van de man-vrouwrelatie. Ook
in de overige stukken was die
minder overtuigend. 'Absolute
Rule' was een even atletisch als
theatraal liefdesduet van de
langharige David Brown (ooit
de danspartner van Elisa
Monte zelf) met de zwarte Da-
nita Ridout. Er werd soms
agressief gemanoeuvreerd maar
het waren toch vooral tech
nisch ingewikkelde bewegingen
die niet konden ontroeren.
Geopend werd met 'Split Per
sonality' dat de sierlijke hand
bewegingen van de aziatische
dans leek te combineren met
Afrikaans aandoende bewe
ging. Het zag er ook enigszins
oosters uit vanwege de aankle
ding. De ver doorbuigende bo
venlichamen en doorzwaaiende
armen waren van een mooi in
gehouden kracht. De bijzon
dere techniek die de choreo
grafe ontleend heeft aan de
trainingen van de Newyorkse
bokser Joe Pilades was erin te
rug te vinden. Toch was die
techniek, die de ruggegraat ex
tra sterk ontwikkelt, minder
opzienbarend aanwezig dan
verleden jaar. Ook miste je in
de stukken een climax, het
kabbelde allemaal wat teveel
door zonder contrasten. Ook ri
'Between going and staying
hoewel dat tevens erg dyna
misch was, met snelle sprongen
en pirouettes. Het werd gedanst
in harembroeken op minimale
rockmuziek met een aziatisd1
tintje maar miste ook de wisse
lende accenten die het boeienn
hadden kunnen maken.
Zo fris en zonder stof is het
proza van Nescio, dat ik
zijn literaire werk met j
enige tegenzin onder de I
titel 'Stoffig Goud' gerubri-
ceerd wil zien.
Nescio (betekent 'Ik weet 't
niet') is de schrijversnaam voor
Jan Hendrik Frederik Grönloh,
in 1882 te Amsterdam geboren
en van beroep directeur van
een met India handel drijvende
maatschappij, de Holland
Bombay Comp te Amsterdam.
In 1961 overleed Nescio op
bijna tachtigjarige leeftijd.
Kort tevoren had hij in een in
terview nog gezegd: „Nescio
bestaat niet meer, hij is nu een
oud, halfvalide mannetje dat
piekert overz'n stofwisseling."
Met zijn overlijden ging de my
the van de eeuwige jeugd, die
van zijn literaire werk uitging,
zeker niet verloren. Zijn jeugd
werk al in 1918 gebundeld
('Dichtertje', 'Titaantjes', 'De
Uitvreter'), met melancholieke
humor geschreven, zou pas in
de jaren van zijn ouderdom
reusachtig populair worden.
De generatie van de jaren zes
tig herkende in de figuren die
Nescio ten tonele bracht, ver
wante zielen. De enige literaire
prijs die Nescio verwierf was
de hem in 1954 toegekende
Marianne Philips-prijs. Na zijn
dood bleef zijn literaire werk
hoog aanzien genieten, zonder
dat er sprake was van een mas
sale belangstelling. Nescio is
een dichter voor de fijnproe
vers.
Zijn eerste boek verscheen niet
eens bij een echte uitgever,
maar bij de Haarlemse kunst
handelaar J.H. de Bois. Mijn
vader of grootvader had die
eersteling voor ƒ3,10 toege
zonden kunnen krijgen. Had
hij het maar gedaan, want vol
gens een Nijmeegse antiquair
kost het debuut van Nescio (in
goede staatnu tussen de dui
zend en tweeduizend gulden.
Bij De Slegte in Den Haag
vroeg ik, onwetend van die
prijsontwikkeling, naar vroege
drukken van Nescio. De be
diende haalde vanachter het
glas de eerste uitgave uit 1918,
met slappe kaft en met de be
faamd geworden prent van
Eeyer Stolk. Zonder het boek
uit handen te geven, noemde
de verkoper de prijs: „Zeven
honderd gulden."
Voor mijn negentiende druk
uit 1980 betaalde ik destijds
vijftien gulden en twee
kwartjes. Eigen schuld, had ik
in 1947 maar de derde druk
moeten kopen. Ik ben een late
Nescio-roeping. Vandaar
Nescio's echte debuut was de
vertelling 'De uitvreter', als los
verhaal verschenen in het ja-
nuari-nummer van De Gids in
1911. 'Titaantjes' volgde in
1915 in Groot-Nederland, om
dat De Gids-redactie het ver
haal had afgewezen vanwege
de vrijmoedige bespiegelingen
over God. ('Van God was niets
te hopen, die gaat zijn eigen
weg en geeft geen reken
schap.'). De redactie van De
Gids vroeg Nescio of hij in de
slotpassage, ('Gods Troon is
nog ongeschokt. Zijn wereld
gaat haar gang maar'), de
naam van God in die van Zeus
wilde veranderen, maar daar
ging Nescio niet op in en hij
heeft ook nooit meer iets in De
Gids gepubliceerd.
Carel Scharten vond Nescio
'niet veelbelovend' en de def
tige heren van De Gids met De
Meester voorop zagen in Nes
cio's 'Uitvreter' en 'Titaantjes'
wel iets van de nieuwe tijd,
maar het was doodgewoon
'hun genre niet'.
Pas in 1933 verscheen bij Van
Nijgh en Ditmar een tweede
druk en in dat jaar maakte
Nescio ook maar meteen be-
door
Qerard
kend dat hij in werkelijkheid
J.H.F. Grönloh heette. Prof N.
Donkersloot had in en boekge-
spreking n.l. achter de schrij
versnaam Nescio de naam Nico
Eisenloeffel geplaatst. Nescio
plaatste in de tweede druk een
mededeling, waarin hij zijn
werkelijke naam bekend
maakte.
Na de oorlog (1946) is aan de
drie beroemde Nescio-verhalen
een vierde, 'Mene Tekel', toe
gevoegd. In zijn beroemde Nes-
eio-Kronkel schreef Carmig-
gelt in 1962 dat Nescio 'altijd
een weinig-schrijver is ge
weest'. 'Dichtertje', 'Titaantjes'
en 'De Uitvreter' werden ge
schreven vóór de Eerste We
reldoorlog en doorstonden
sindsdien alle letterkundige
stromingen en modes waarover
mensen zich druk maakten. De
jeugd van vandaag leest deze
drie met meesterhand geschre
ven verhalen, waarin alleen
een paar spellingseigenaardig
heden gedateerd aandoen, even
geestdriftig als die van veertig
jaar geleden.
Omdat de vraag naar meer
werk van Nescio steeds groter
werd, verscheen in 1961 een al
in 1942 aan zijn dochter in be
waring gegeven bundel oude
verhalen onder de veelzeg
gende titel 'Boven het dal'. „En
dan heb ik hiermee", schreef
Nescio met vertrouwde zelf
spot, „mijn literaire nalaten
schap verzorgd, alsof ik inder
daad overleden was."
In de Nederlandse literatuur is
Nescio bij geen enkele stro
ming ingedeeld. Wel is in zijn
gesprekstoon de invloed van
Multatuli gesignaleerd, maar
Nescio is toch meer dan Multa
tuli een dichter die het niet
weet, voor wie begrippen als
God, eeuwigheid, het menselijk
bestaan, de schoonheid van de
natuur waard zijn om aan een
doelloze beschouwing onder
worpen te worden. Bij Nescio
overheerst ook de verwonde
ring over de vraag waarom al
les, ook de schoonheid, zo on
eindig zinloos is.
Hoofdfiguren in Nescio's
kleine schetsen blijven boven
het dal der plichten zweven,
met als enig geloof, het geloof
'in de mythe van hun jeugd. De
wereld van Nescio is niet de
wereld van de burgerheren en
wie, zoals Hoyer voor de poli
tiek kiest, moet als afgeschre
ven worden beschouwd.
De volgende aflevering (over
vier weken) behandelt o.m.
Nescio en zijn omgeving. Tot
die omgeving reken ik gemaks
halve en op de eerste plaats
Amsterdam-Oost, dat gelukkig
weer Watergraafsmeer heet.
Nescio: mythe van de jeugd.
- FOTO ARCHIEF DE STEM
Door Ivo Postma
Wie over de ervaringen van
overlevenden van de Duitse
misdaden tijdens de Tweede
Wereldoorlog hoort of leest,
"aagt zich telkens weer af hoe
mensen tot zulke diepten heb
ben kunnen zinken. Na het
zeer vele dat hierover al ge
schreven is door slachtoffers
en onderzoekers, is er een
Meuw boek verschenen waarin
die vraag zich opdringt.
De schrijver van 'Beelden uit
de nacht' is dr. Elie Cohen, een
Nederlandse jood die de con
centratiekampen overleefde. In
zijn vertwijfelde zoektocht
naar het antwoord loopt hij
vast in een sombere vaststel-
hng.
Wanneer Elie Cohen op de te
levisie de levende skeletten van
nongerende Ethiopiërs ziet,
denkt hij bij zichzelf: zo heb ik
er ook uitgezien. De Tweede
wereldoorlog bepaalt het we
reldbeeld van deze joodse arts
die door verraders in handen
van de Duitsers werd gespeeld.
i het zien van die honge
rende Afrikaantjes denkt hij
terug aan de tien weken die hij
in het begin van 1945 door
bracht in het concentratie
kamp te Melk in Oostenrijk
„In Melk voelde ik mij verlie
derlijken", schrijft Elie Cohen
in het relaas van zijn ervarin
gen in de concentratiekampen
Amersfoort, Westerbork,
Auschwitz, Mauthausen en de
satellietkampen van Mauthau
sen, Melk en Ebensee, tussen
augustus 1942 en mei 1945.
Hoewel het pas nu wordt gepu
bliceerd, bestaat het boek uit
'verse' herinneringen. De
grondstof is namelijk het let
terlijke relaas dat de schrijver
in 1948 heeft gedaan aan me
dewerkers van het Rijks Insti
tuut voor Oorlogs Documenta
tie en dat sindsdien in de ar
chieven heeft gesluimerd.
„Ik ben geen Titus Brandsma.
Ik ben geen heilige. Ik wou ge
woon leven", zegt Elie Cohen,
die met 'Beelden uit de nacht'
zijn omvangrijke oeuvre over
de concentratiekampen heeft
willen afsluiten. Maar deson
danks zit hij nog vol met de
drang telkens opnieuw over
zijn herinneringen te praten.
Door Johan Diepstraten
Het grootste gedeelte van
onze tijd wordt gevuld met
halve waarnemingen en
halve gedachten, waarvan
niemand de moeite neemt om
ze op papier vast te leggen.
Er wordt zelden over gerept,
kennelijk doen ze er nauwelijks
toe om !de rang van een officiële
mededeling te kunnen halen'.
Juist die alledaagse voorvallen
die geen enkele waarde lijken te
hebben, zijn het onderzoekster
rein van de schrijver K. Schip
pers.
Ruim twintig jaar geleden
schreef hij de uitzonderlijke ro
man 'Een avond in Amsterdam'
over een wandeling van kantoor
naar huis op een normale vrij
dagavond om half zes. De dood
gewoonste handelingen bleken
uit een veelheid van details te
bestaan. De roman 'Eerste in
drukken' (1979) bevat de memoi
res van een driejarige. Wat her
innert een kleuter van zijn eerste
levensjaren? Zo goed als niets.
Maar het is wel de periode dat
hij kennis maakt met licht,
ruimte en kleur, geuren, klanken
en woorden. Die eerste indruk
ken heeft Schippers zeer nauw
keurig vastgelegd.
Deze twee voorbeelden' geven
aan waarmee Schippers zich al
zijn hele schrijverscarrière be
zighoudt: met de onbevangen
heid van een argeloze toeschou
wer bekijkt hij de wereld. Het is
net alsof hij het eerst alles ont
dekt. Niets staat vast, bij alles
wat hij ziet, stelt hij vragen tot
in het absurde toe.
'Wordt slootwater natter als het
regent?' of 'Weegt papier met
een potloodstreepje erqp zwaar
der dan blanco papier?' zijn van
die typische Schippers-overwe-
gingen. In eerste instantie lijken
ze onzinnig, maar die uitzonder
lijke manier van observeren
heeft wel degelijk zin: de lezer
wordt in verwarring gebracht en
gaat nadenken over wat hij ziet,
hoort en zegt.
Taalbank
Uit ergernis over de manier
waarop iedereen met taal om
gaat, ontwierp Schippers in zijn
roman 'Bewijsmateriaal' (1978)
een taalbank: afhankelijk van
een aantal criteria wijst een
bank aan iedereen een hoeveel
heid woorden toe. Hoeveel woor
den heeft een timmerman, een
boer, een metselaar of een visser
nodig, vraagt de hoofdpersoon
zich af en concludeert: 'Zo leert
iedereen nog eens dat ook de
taal een werktuig is waar niet te
roekeloos mee mag worden om
gesprongen'. In een interview
(Bzzlletin, 76) verklaarde Schip
pers: „Taal is bezit. Omdat nie
mand aan dat bezit wordt herin
nerd, doet ook niemand moeite
om zich zo helder mogelijk uit te
drukken."
De resultaten van al die obser
vaties heeft hij in 5 poëziebun
dels vastgelegd, in vier romans
en sinds een aantal jaren in 'Ver
halen en beschouwingen' zoals
de ondertitel luidt voor drie
K. Schippers.
FOTO BERT NIENHUIS
bundels: 'De berg en de steenfa-
briek'(1986), 'Museo sentimen
tal' (1989) en het zojuist versche
nen boek 'Eb'.
Ontdekkingstochten
Wat maakt deze boeken zo fasci
nerend? Het zijn de ontdek
kingstochten van Schippers in
de wereld van de literatuur, de
fotografie, stedebouwkunde en
de schilderkunst. Als leitmotief
gèldt wat Nescio zijn schilder
Bavinck tegen Koekebakker laat
zeggen: 'Begrijp jij wat die zon
van mij wil? Vier-en-dertig on
dergaande zonnen heb ik tegen
de muur staan, achter elkaar,
omgekeerd. En toch staat-i daar
weer iederen avond.' Schippers
probeert te doorgronden op
welke manier schilders, fotogra
fen en schrijvers betekenis aan
de dingen geven.
Het is om die reden dat hij reist
naar de Montaigne Sainte-Vic-
toire, de berg die Cezanne keer
op keer op zijn doeken vereeu
wigde. 'Hij moet zijn verteerd
door de wens iets te kunnen
weergeven van de niet te schat
ten rijkdom aan kleur en licht
die hij steeds weer zag. Hij was
niet uit op een kopie en ook niet
op een impressie maar wilde
binnen een voorstelling duizen
den ogenblikken vertegenwoor
digen.'
In de voetsporen van Dali be
zoekt Schippers de plaatsen in
Noord'-Catalonië, want daar had
de schilder op zijn beelden ge
jaagd. 'Er moet daar iets zicht
baar zijn dat zijn werk verdui
delijkt zonder dat het er het
raadsel aan ontneemt.'
In het Musee d'Orsay achter
haalt Schippers wat er zo bij
zonder is aan het werk van Vuil-
lard die iets nieuws probeerde te
ontdekken op ?de gewoonste
plekken. 'Toch ontglipt het me
steeds,' bekent Schippers aan
het begin van zijn speurtocht.
Aan het einde ervan beschrijft
hij de speciale manier van kijken
van Vuillard en heeft daarmee
het 'geheim' onthuld.
Ideeën
Wie de beschouwingen van
Schippers heeft gelezen, kijkt in
het vervolg anders naar Cezan
ne, Dali, Vuillard en al die an
dere schilders (Tanguy, Balthus,
Canaletto) die hij behandelt. De
lezer wordt op ideeën gebracht
en merkt dat in de allergewoon
ste voorvallen bijzonderheden
kunnen schuilen. Door de boe
ken van Schippers beseft hij hoe
belangrijk kleur, reuk, geur en
taal zijn.
De blinde John Hull is door zijn
handicap de toegang 'tot de al
gemene eenvoud ontzegd'. In het
prachtige verhaal 'Regen in de
kamer' (in: 'Eb') maakt Schip
pers duidelijk dat kijken en zien
niet alleen afhankelijk is van het
gezichtsvermogen, maar gekop
peld moet worden aan de andere
zintuigen.
In 'De berg en de steenfabriek'
onderzoekt hij wat er te zien is
op het 'Natuurpad voor blinden'
('Het mocht alleen worden be
luisterd, geroken, betast'). In
'Museo Sentimental' beschrijft
Schippers o.a. wat het voor het
dove meisje Vanessa inhoudt om
klanken te leren die ze niet kan
horen.
Schippers gaat terug naar de es
sentie, zoals Marcel Duchamps,
Man Ray en Queneau dat voor
hem deden. Het aardige van de
drie bundels 'Verhalen en be
schouwingen' is dat hij de lezer
weet te boeien, zelfs als de on
derwerpen niet zijn eerste be
langstelling hebben. Als geen
ander is hier een schrijver aan
het woord waar de verbeelding
echt aan de macht is. 'Het
schijnt 's nachts wel eens in
speelgoedwinkels te gebeuren,'
vertelt hij in 'Eb'. 'Houten solda
ten gaan op mars, poppen spre
ken met elkaar, bromtollen dan
sen hun mooiste pirouettes'. In
de wereld van K. Schippers ge
beurt dit in werkelijkheid.
K. Schippers: 'De berg en de
steenfabriek', 'Museo Sentimental',
'Eb'. Uitg. Querido, prijzen resp.
37,50, 39,50 en 32,50.
Door Archie Sumter
'Businengre doro' (Daar zijn
de bosnegers!) gilde de
zwarte slavin Ambemba op
27 juni 1727 op de plantage
Poelwijk, in Oost-Suriname.
Haar alarmkreet veroor
zaakte grote ontsteltenis. De
op de plantage aanwezige
slaven raakten in paniek,
sommigen sloegen op de
vlucht. De vier blanken, on
der wie Gerhardts, de eige
naar van de plantage, zaten
als ratten in de val.
Het was het eerste treffen tussen
de 'marrons' en de slavenmees
ters in Suriname. Het woord
marron komt van het Spaanse
cimarron, hetgeen oorspronke
lijk weggelopen vee betekende.
In Zuid-Amerika werd het de
naam van de weggelopen slaven
en nog altijd beschouwen de
bosnegers in het Surinaamse
oerwoud 'marron' als een ere
naam.
'Businengre doro' is ook de titel
van een nieuw boek van de an
tropoloog Wim Hoogbergen over
de slavenopstand in Suriname.
Het is het eerste werk over deze
opstand dat volledigheid na
streeft en dat lijnen naar het he
den trekt. Volgens Hoogbergen
'zijn er wel degelijk parallellen
met de huidige strijd van de bos
neger Ronnie Brunswijk tegen
het gezag in Paramaribo'.
De marronage - het verzet van
de weggelopen slaven en slavin
nen - kwam in heel het Caraï-
bisch gebied voor. Maar de Suri
naamse opstand, die geleid werd
door een zekere Boni, was de be
langrijkste, zegt Hoogbergen.
Dat eerste treffen, bij de plan
tage Poelwijk, ruim 250 jaar ge
leden, zette de toon. Een van de
vier blanken op Poelwijk, een
bezoeker, wipte over een balu
strade, rende naar de rivier en
sprong daar in een korjaal. Even
later kwam de plantage-eige
naar Gerhardts aanrennen, ach
tervolgd door drie marrons, en
sprong in de rivier. Een van de
marrons vuurde drie keer, maar
steeds ketste het geweer. Ger
hardts kon aan boord van de
korjaal klimmen.
De blanke timmerman van Poel
wijk probeerde ook de korjaal te
bereiken, maar hij werd bij de
oever doodgeschoten. De vierde
blanke, de paardeknecht, ver
school zich op zolder en werd
daar door de marrons ontdekt en
gevangengenomen. Achteraf wa
ren de marrons van mening dat
Gerhardts wel een bijzonder
sterke 'tapoe' (een bezwerings-
middel) moest hebben gehad.
Toen de vrijheidsstrijd van de
marrons ontstond, in de acht
tiende eeuw, had Suriname veel
belangrijke suiker-, koffie- en
cacaoplantages. In 1777 namen
enkele marrons de benen naar
het naburige Frans Guyana. Van
daaruit werden de aanvallen te
gen de planters in Suriname her
vat. Een zekere Boni vormde de
meest radicale groep om zich
heen. Hij pleegde de ene overval
na de andere op de Nederlandse
plantages. De Nederlanders
maakten tevergeefs jacht op
hem.
Boni's verhouding tot de zwarte
slaven werd steeds slechter. Na
weer een aanval op het dorp
Animbaw besloot een zekere
Bambi wraak op Boni te nemen.
„Op 20 februari 1793 om drie
uur 's nachts bereikte een kleine
patrouille het huis van granmam
Boni „alwaar Bambi hem omsin
gelde en dood schoot, alsmede
zijn Hoofd afsloeg en zijn regter-
hand naam, vervolgens zijn twee
wijven en kinderen gevangen",
aldus de lezing van de archieven.
Boni was dood en zijn marrons
tekenden spoedig daarna de
vrede met de Nederlanders.
Maar het boek 'De bosnegers
zijn gekomen' eindigt pas in
1860, toen een gemengd Neder
lands-Franse commissie de Bo
ni's eindelijk als vrije mensen
erkende.
De nazaten van de overvallers
van plantage Poelwijk wonen
thans nog in het gebied aan de
Marowijne en de Lawa, de
grensrivieren tussen Suriname
en Frans-Guyana.
Wim Hoogbergen: 'De bosnegers
zijn gekomen!'. Uitg. Prometheus,
prijs 34,90.
Door Camiel Hamans
Over twee zaken spreken
welopgevoeden niet: sex en
dood. Erover schrijven kan
nog net. 'Optima' doet het.
In het nieuwste nummer een
koele, cleane beroepsautobio
grafie door Peter Lenssen over
een beul, bediener van de elek
trische stoel. „Voordat ik dit
deed, trok ik leidingen in de
bouw en kluste ik er in de
avonduren een beetje bij,
zwart uiteraard, maar sinds ik,
zoals dat in het jargon heet,
staatselektricien ben gewor
den, heb ik een dagtaak aan
het onderhoud en afstellen van
de apparaten die overal in het
land staan opgesteld."
De beul mag graag experimen
teren om uit te vinden wat een
effectieve, maar tegelijkertijd
esthetische executiemethode is.
Zeventienhondervijftig volt
heeft zijn voorkeur. Een door
gaans dodelijke dosis, die geen
verbranding en schroeilucht
oplevert. De beul houdt van
zijn werk: „Ik heb er daarom
nog een tijdje serieus over ge
dacht een mobiele installatie te
bouwen, in een oplegger, met
stoel én tribune, en me als vrij
ondernemer in deze branche te
begeven, maar de investering
vormde een te groot risico."
Een keer dood is niet genoeg
voor deze 'Optima'. Henk
Pröpper gaat als precieze, keu
rige kraai op reis. Hij neemt
zichzelf mee: „Ik geloof dat een
man wordt gekozen door zijn
beroep. Kleine jongens willen
piloot worden, brandweerman
of dokter, beroepen met een
avontuurlijk cachet. Reeds als
kind viel mij bij de paar begra
fenissen die ik moest bijwonen
de speciale stijl van lopen van
de begrafenisondernemer op.
De mensen om mij heen huil
den en die mannen - het zijn
nooit vrouwen, die bezitten dat
vermogen niet - manoeuvreer
den daardoorheen met gladge
streken, ernstige gezichten."
Niet deze hele aflevering is zo
afstandelijk. Margriet de Moor
publiceert een prachtig, gede
tailleerd beschreven verhaal
vol mysterie en verlangen.
Maghiel van Crevel krijgt de
lachers op zijn hand met ver
sregels als: „Je meent je bent;
ik smaal je schraal; je tracht je
faalt; ik haat je kaal".
En de kinderboekenschrijfster
Anne Vegter komt met seks.
Lesbo-avonturen van een
bouwvakster onder de titel
'Natuurlijk'. Slecht geschre
ven, even onwaarschijnlijk als
recht-op-en-neer-erotische
verhalen en niets aan de fanta
sie overlatend, maar opwin
dend en vochtig: „En zo wer
den haar twee borsten zicht
baar en geloof me, ik heb al
wat borsten onder handen ge
had, maar geen heeft het ooit
gehaald bij wat ik daar onder
het strakke truitje vermoedde:
twee stevige kleine vulkaantjes
strak van de lava die nog over
vloedig moest gaan vloeien. De
tepeltjes stijf rechtop zetten
zich schrap voor de ontbran
ding, boorden zich haast door
de stof van het truitje."
Of Het werd pas echt een ge
kreun en gekronkel van jewel
ste toen ik erin slaagde Rhea's
stevige billen te pakken te krij
gen, weliswaar met één hand,
want nochtans stuurde ik de
Volkswagen immergeradeaus
naar Oostenrijk, met de andere
hand."
Een onverwachte bijdrage in
'het verder zo literaire 'Opti
ma'. Een opmaat voor het be
leid van de vernieuwde redac
tie?
Optima, 9e jaargang nr.3. Losse
nummers 12,50, abonnement
voor vier afleveringen per jaar
f 45,-
Foto die Kadir van Lohuizen in Mozambique maakte.
Door Ans van Goch
'De oorlog in Mozambique is
een kinderoorlog. Kinderen
worden door bandieten ont
voerd, het leger lijft ze in. Voor
hun tiende jaar is hun gevoel al
een beetje gestorven. Wie niet
vecht en langs de spoorlijn
naar etensresten zoekt en in de
vluchtelingenkampen vegeteert
of in de door honger geteis
terde gebieden woont, sterft
weer op een andere wijze. Zij
lopen door ondervoeding het
gevaar van hersenbeschadi
ging. Waar twee olifanten
vechten lijdt het gras het
meest'.
Onder meer op deze wijze
maakt Adriaan van Dis in zijn
boek 'Waar twee olifanten
vechten' (de titel is ontleend
aan een Mofambiquaans
spreekwoord) dat hij samen
met fotograaf Kadir van Lo
huizen samenstelde, de strijd
in Mozambique - weer - aan
schouwelijk.
Die guerrilla-oorlog is al onge
veer vijftien jaar aan de gang.
Aan de ene kant vechten de re
geringstroepen van het Frelimo
en aan de andere kant de 'Ban-
didos Armodos' van het Rena-
Berucht
Deze laatste groepering heeft
het grootste deel van het land
in handen en is berucht van
wege haar wrede strijdmetho-
des. De soldaten van het Re-
namo trekken in kleine bendes
het land door, branden dorpen
plat, moorden en roven naar
believen en dwingen met de
meest gruwelijke methodes
mannen en kinderen zich bij
hen aan te sluiten. Gevolg:
honderdduizenden doden, on
telbare vluchtelingen en een
land dat finaal óp is.
Op indrukwekkende wijze
heeft Adriaan van Dis in zijn
boek 'In Afrika' de aandacht
van de wereld op deze bijna
vergeten strijd gevestigd. Hij
schetst daarin zijn eigen bele
venissen en ervaringen van de
slachtoffers van het ver
scheurde Mozcambique. Maar
dat boek behoeft hier geen na
der betoog dan dat het terecht
een 'bestseller' is geworden,
ook al klinkt dat in deze con
text misschien wat wrang.
Vergelijkbaar
Een jaar na het verschijnen
van 'In Afrika' hoorde Van Dis
over de ervaringen van de foto
graaf Kadir vari Lohuizen. Van
Lohuizen bezocht in de zomer
van 1990-1991 het door de
strijd verscheurde land drie
keer. Hij liftte mee in vlieg
tuigjes van hulporganisaties,
trok op met militaire transpor
ten en reisde per trein. Toen
bleek dat beide mannen bijna
dezelfde streken hebben be
zocht, vergelijkbare avonturen
hebben meegemaakt.
Van Dis: „Mozambique liet ons
niet los en eenmaal thuis er
gerden we ons aan het gemak
waarmee het rijke Westen een
van de wreedste oorlogen van
deze eeuw vergeet. Want geen
grootmacht heeft belang bij
Mozambique, er zitten alleen
lijken in de grond. Duizenden
kinderen hebben hun ouders
voor hun ogen zien sterven,
honderden kinderen zijn in het
bijzijn van hun ouders levend
gekookt."
Intenser
De heren besloten daarop hun
ervaringen te bundelen. Van
Dis koos enkele fragmenten uit
'In Afrika' en schreef enkele
nieuwe schetsen die het ver
haal van de foto's nog intenser
maken.
Beeld en tekst vertellen elk
hun eigen verhaal. Sober. Aan
grijpend. Emotioneel.
Zelfs bij de meest geharde
Westerling, die niet zit te
wachten op alweer een foto
van een hongerend kind, al
weer een verhaal over een oor
log, alweer een verslag van el
lende, zal na het lezen en be
kijken van dit boek een snaar
geraakt worden.
Adriaan van Dis en Kadir van
Lohuizen: 'Waar twee olifanten
vechten, Mozambique in oorlog'.
Uitg. Meulenhoff, prijs 4,50.