DESTEM IK BLIJF HOPEN DAT WE DIE NODIG HEBBEN ZATERDAG I 12 NOVEMBER 19881 r klopt iets niet met de baby van mevrouw Van H. Het kind is niet wakker te krijgen, zijn temperatuur is abnormaal laag, als hij drinkt is het te weinig, en in de wieg spuugt hij de helft er weer uit. De dokter op het consultatiebureau, haar eigen huisarts, lacht haar in het bijzijn van de zuster uit: „Zuster, moet u horen. Mevrouw Van H. klaagt maar, maar dit kind groeit als kool". Tegen haar schoonouders zegt de arts „dat ze niet in staat is om kinderen op te voe den, want ze is zwaar overspannen". Negen weken later de diagnose van de kinderarts: het kind heeft geen schildklier. „U had geen dag later moeten ko men". Geen excuses, niks, van haar huisarts. Integen deel, mevrouw Van H. zal nog vaak te horen krijgen 'dat ze niet zo moet klagen, want er is toch niets aan de hand'. Zwijguur Pp voorstel van de huisarts besluit ze sterilisatie. De gynaecoloog doet Seresta Luisteren 33 jaar Praktijknorm w E E K E E, Door Marja Klein Obblnk Een voorbeeld van de andere partij. De huisarts vertelt: „De patiënt is binnen, gaat zitten, wrijft alsmaar met zijn han den over over zijn buik en dan gaat het zo: Ik: Wat hebt u nou? Patiënt: Ik heb pijn in mijn buik. Ik: Hoe lang hebt u daar al last van? De patiënt geeft omstandig antwoord, zodat ik het nog niet weet. De volgende vraag: Waar heeft u pijn? Ant woord: Overal Dan volgt een serie vra gen over wanneer de pijn zich manifes teert. Voor, tijdens of na het eten, op de w.c, of tijdens het vrijen misschien? En daar wordt een voor een 'ja' op geant woord. Hoe is de pijn? Stekend, kram pend, of, als het een vrouw is, lijkt die pijn op een wee? Antwoord: 'Ja, het is buikpijn', of de andere mogelijkheid, het is én een stekend, én een zeurend én een dreinend gevoel. Kijk, daar weet ik nou echt geen raad mee. Ik maak het ook wel eens mee dat een patiënt agressief wordt, als ik door blijf vragen. Om bij het voorbeeld te blij ven: 'Ik zeg toch dat ik buikpijn heb'. Zo van: jij moet toch weten wat ik heb, of geloof je me soms niet?". Mevrouw Van H. werd niet geloofd. Achteraf blijkt dat zij zich terecht onge rust heeft gemaakt over haar baby. Maar zij wordt niet serieus genomen. Recent onderzoek van klinisch psycho loge Ludwien Meeuwesen heeft uitgewe zen dat de verhouding tussen huisarts en patiënt nog veel te wensen overlaat. Vooral als die patiënt met 'vage' klach ten komt. De onderzoekster analyseerde 85 bandopnamen van gesprekken tussen tien huisartsen en hun patiënten. Het re sultaat is teleurstellend. Maar in een op de vijf gesprekken luisteren arts en pa tiënt goed naar elkaar; ze hebben even veel inbreng. In de overige gevallen is het voornamelijk de arts die spreekt. Lud wien Meeuwesen noemt het spreekuur 'zwijguur'. „Bij het afluisteren van alle banden begon ik me na verloop van tijd echt af te vragen: wie mag er eigenlijk spreken op het spreekuur? De patiënt niet, dat werd mij wel duidelijk". Naar aanleiding van de uitkomsten van Meeuwesens onderzoek riep De Stem riep haar lezers op in een brief te gageren. Mevrouw Van H. is een hen. Haar zoon is inmiddels negentien jaar. He eerste acht jaar van zijn leven heeft ze hem al haar aandacht moeten geven. He jongen moet zijn hele leven aan de medicijnen blijven. En hij heeft een ont- wikkellngsachterstand van twee jaar. Na de geboorte van haar tweede zoon kan mevrouw Van H. er niet nog meer kinderen bij hebben. Ze heeft alleen al Mn haar oudste zoon haar handen vol. neemt de pil. De vrouw klaagt bij naar huisarts over een vieze afscheiding ze sinds het gebruiken van de pil heeft gekregen. Haar huisarts is resoluutr zijn antwoord: „Je hoeft je niet druk maken". Toch laat de vrouw een in wendig onderzoek doen. De uitslag daar- hand" ^°rt en 'crac'lt'8: «Niks aan de rst een klein vooronderzoek en vraagt .a,ar bodang zij al last heeft van die af leiding. „Zuster, wilt u die even be- nandelen?" „Ze hebben me nooit verteld wat het was. Waarom ik niets gevraagd heb? Je wordt overrompeld. Weet je, ik had veel respect voor die mensen. Ik keek tegen ze op. Ik dacht: zij zullen het wel weten. Nee, nu denk ik dat niet meer hoor. 25 Jaar geleden was dokter zijn nog een roe ping. Ik heb het idee dat ze het nu echt doen voor die titel, het geld. Maar goed, ik was toen zo zenuwachtig. Het maalde bij mij: een half jaar ben ik voor mijn klachten bij de huisarts geweest. Ik kreeg voor de tweede keer die klap, ik was toch degene die klaagde". Drie maanden later - de 'behandelde' wond moest eerst genezen - de operatie, 's ochtends om acht uur. 's Middags om vier uur is mevrouw Van H. nog niet uit de narcose. Toch wordt ze de volgende morgen al ontslagen. Thuis begint ze meteen te vloeien. Ze blijft nog drieë neenhalve maand sukkelen. Als ze over de ingreep wil praten, zegt de dokter: „Niet meer over praten, want dan wordt u alleen maar zieker. Het is allemaal voorbij". Dat denkt mevrouw Van H. ook. Nu tweeëneenhalf jaar geleden wordt een blaasverzakking geconstateerd. „De ope ratie verloopt van A tot Z negatief'. Drie dagen lang büjft mevrouw Van H. pijn houden. „De derde dag ben ik zo brutaal om te zeggen: hebben jullie van binnen alles aan elkaar genaaid of hoe zit het". De vijfde dag ontdekt de verpleegster het vieze verband en de dokter constateert een infectie. De pijn blijft. Ze kan niet plassen, ook geen ont lasting. Ze mag op de achtste dag, zoals normaal gesproken, niet naar huis. De negende dag komt de gynaecoloog kijken. Hij schrijft seresta voor. „Me vrouw zal zich wel te druk maken. Het is psychisch". Maar mevrouw Van H. kent seresta, haar overspannen buurvrouw ge bruikt het, en ze weigert. „Dan ben je maar eigenwijs", zegt de dokter en de hele zaal geniet mee. De elfde dag kan ze een vingerhoedje vol plassen, de volgende dag mag ze naar huis. Ze krijgt anti-biotica mee, want ze voelt zich nog steeds niet lekker. De huisarts komt, en ontdekt een stevig ab ces onder de blaas. „Dat gevoel hè, je denkt 'eindelijk iemand die weet dat ik niet klaag'. Je hebt het moeilijk hoor...iedere keer moet óf de specialist of de huisarts er achter komen dat 't écht is. Dat je niet klaagt om aandacht te vragen". Twee jaar is mevrouw van H. niet meer bij haar huisarts geweest. „Ik probeer met mijn gezin zo gezond mogelijk te le ven, gebruik goede homeopathische mid delen. Een andere huisarts? Ik heb er aan gedacht, maar dan moet ik weer nieuwe contacten maken en mijn hele privéleven gaan blootleggen. Ik ben niet iemand die loopt te klagen, maar ook niet iemand die, als het me niet bevalt, meteen naar een ander loopt. Ik blijf ge woon hopen dat we de man niet meer nodig hebben". „Ik heb gereageerd op jullie oproep, omdat ik vind dat er veel te veel naar artsen wordt opgekeken. Je mag er nooit over klagen, want ze zijn onfeilbaar. Dat moet uit de taboesfeer. Ze mogen gerust fouten maken, want ze zijn en blijven een mens, alleen: ze moeten ze kunnen toegeven. Ook wil ik ze zo laten zien dat de klachten van patiënten vaak gegrond De patiënt: „Je wordt overrompeld. Weet Je, Ik had veel respect voor die mensen. Ik keek tegen ze op. Ik dacht: zij zullen het wel weten. Nee, nu denk Ik dat niet meer hoor". - FOTO'S ARCHIEF DE STEM Als de relatie verziekt is De dokter: „Je bent bezig met een gesprek waarin de patiënt dingen kwijt wil. Anderzijds zit je daar als arts en Je weet dat hij of zij niet de enige Is". zijn. Ze moeten luisteren. Moet je je voorstellen, dat het in het bedrijfsleven net zo als in de gezondheidszorg zou gaan. Als je daar een fout maakt, kost dat geld! De huisarts wordt niet gestraft voor het niet luisteren. Ik denk dat als hij beter luistert, dat een grote kostenbe sparing betekent. Maar ik wil anoniem blijven, omdat ik nog vaker naar mijn arts moet". De afhankelijkheid van de patiënt, de macht waarover een huisarts kan be schikken. Heel veel briefschrijvers die reageerden op de oproep van De Stem, vinden dit een kwalijke zaak. In 1974 schreef J.J. Klinkert in zijn boek 'Macht van Artsen': „In deze relatie is het aan de arts overgelaten al dan niet verant woording af te leggen. Wil hij dat niet doen, dan kan geen enkele patiënt hem daartoe dwingen; de arts behoudt im mers zijn eigen medische verantwoorde lijkheid. Daarom is de relatie arts-pa tiënt als machtsrelatie te beschouwen. De communicatie tussen arts en patiënt laat inderdaad vaak te wensen over", be vestigt H. van der Wilk. Hij is directeur van het Landelijk Patiënten/Consumen ten Platform, het overkoepelend orgaan voor alle patiëntenorganisaties. De uit komst van het onderzoek van Ludwien Meeuwesen heeft hem niet verrast. Hoewel er nog veel kan verbeteren, toont Van der Wilk ook begrip voor de problemen waar een huisarts mee te ma ken krijgt. Er zijn natuurlijk ook mensen die zich niet goed kunnen uiten. En ja, de dokter zit dan al vaak te schrijven in' plaats van een oplossing te verzinnen. Anderzijds kan de huisarts ook niet al tijd goed duidelijk maken waarom hij niet verwijst. Niet uitleggen waarom-ie het ene doet en het andere laat". De patiënt en de zijn klachten zijn ver anderd. De klachten zijn vooral 'vager' geworden. „Voor de dokter is dat moei lijk, want hij moet op beperkte informa tie afgaan. Ik heb er wel begrip voor dat hij dan geen antwoord heeft. Waar ik echter geen begrip voor heb is dat hij doet of-ie het wél weet. Dat hij medicij nen voorschrijft omdat hij geen tijd heeft om te praten". De huisarts anno 1988 worstelt met tijdgebrek. De mensen gaan eerder naar de dokter en met vagere klachten. Voor de huisarts wordt het er niet makkelijker op. Van der Wilk hierover: „De relatie is niet slechter geworden, maar de patiën ten leggen hun probleem nu op tafel". Dokter J. Schueler is huisarts in Ruc- phen en voorzitter van het district West- Brabant van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV). Hij vindt het een een zijdig belichte zaak. „Wij worden er he lemaal bedroefd van. En als De Stem zo'n oproep plaatst, dan zijn het bijna al tijd extremen die reageren". Van de an dere kant, zegt hij, overkomt het hem niet vaak om kennis te kunnen nemen van de reacties van patiënten. Geschrokken is hij van het 'zwijguur', zoals onderzoekster Meeuwesen het noemt. Zijn reactie op de patiënten-brie ven: „Een aantal ervaringen vind ik heel naar. Als ik heel eerüjk ben, zeg ik 'ik herken dit niet'. Zo'n eenzijdig verkeer wordt door mij als uitermate kil ervaren. Maar goed, ik kan natuurlijk niet in de spreekkamer van andere artsen kijken". Andere punten uit de brieven zijn voor hem wel herkenbaar: „Je bent bezig met een gesprek waarin de patiënt din gen kwijt wü. Anderzijds zit je daar als arts en je weet dat hij of zij niet de enige is. Wat probeer je dan te doen? In zo kort mogelijke tijd de best mogeüjke in formatie uit de patiënt zien te halen. Een van de trefwoorden die de brievenschrij vers gebruiken is het tijdgebrek. Ik denk dat dat in enorme mate het unieke pro ces tussen mensen kan verstoren. Hoe precies? Je kunt als arts verkeerd gaan werken door iets op te leggen; er kunnen dan alleen nog antwoorden komen. Dat is wat ze bedoelen met dat zwijguur". En kleinere praktijken, zou dat niet helpen? „Inderdaad, ik denk dat verminderde praktijknormen, nu is het nog 2350 pa tiënten per arts, verbetering zal bren gen". Maar ook de patiënt vraagt om een an dere benadering. 33 Jaar geleden begon dr. Schueler zijn praktijk in Rucphen. „Om het verschil aan te.geven: toen was de praktijk twee keer zo groot. Ik was iedere ochtend om tien uur klaar met het spreekuur, ik reed natuurlijk wel meer visites. Lang niet iedereen had een auto. Nu zijn we met zijn tweeën en het spreekuur slokt driekwart van onze tijd op. En ik heb zelfs twee onderzoekska- mers zodat zo weinig mogeüjk tijd verlo ren gaat". De mensen gaan eerder, dus vaker naar de dokter. Die mensen komen met klachten, aldus Schueler „waaraan je nog geen richting kunt geven". „Als arts sta je dan voor het dilemma: afwachten of de hele batterij van het medische kun nen er op loslaten. Die beslissing is sterk afhankelijk van je, laat ik het zo maar noemen, je zekerheidsgevoel als arts. Het om kunnen gaan met onzekerheid. Want ik ben ervan overtuigd dat een huisarts lang niet altijd die volstrekte zekerheid heeft. Dit in tegenstelling tot een specia list die op volstrekte zekerheid werkt. Die put iedere mogelijkheid uit en heeft alle instrumenten tot zijn beschikking. Stel iemand heeft pijn in de borst. Je doet allerlei testjes en je hebt geen gege vens die zeggen dat het bedreigend is. Maar de patiënt houdt de klachten, is angstig. Is zo iemand dan gezond? Als de angst büjft, zal ik aanbieden daar iets aan te doen. Dan geef ik, hoewel ik te rughoudend ben, kalmeringsmiddelen, maar van korte duur. Dan kom ik weer terug op die brieven; de dokter zou zo snel pillen voorschrij ven. Daar wil ik toch dit op zeggen: per- soonüjk heb ik meer moeite om patiën ten van geneesmiddelen af te houden als ze er aan te brengen. Hoe dat komt? Een extra geruststelling, vermoed ik. Maar ook dat ze dan kunnen aantonen dat ze bij de dokter zijn geweest. Medicijnen als maatschappeüjk aübi voor je ziek- zijn". Niet alleen komen er meer patiënten met vage klachten waardoor het moeiüjk is een diagnose te steüen; nog moeiüjker wordt het als een patiënt over die vage klachten zelf ook vaag büjft. Dr. Schueler: „De relatie arts-patiënt is een wisselwerking. De arts zal probe ren om zo goed mogeüjke informatie, maar dan moet de patiënt die ook wel géven. Sommige mensen kunnen zich niet goed uiten. Ook maak ik mee, en dat künkt misschien ongeloofwaardig, dat patiënten mij informatie weigeren. Een voorbeeld? Ja, misschien, alhoewel ik het dan wel, voor de duideüjkheid, een beetje extreem moet brengen. En hij noemt het voorbeeld van de patiënt met buikpijn. Uit het onderzoek van Ludwien Meeu wesen is ook gebleken dat de relatie manneüjke arts-vrouweüjke patiënt vooral te wensen over laat. Bovendien zouden vrouweüjke artsen beter kunnen communiceren. Dr. Schueler zet daar grote vraagtekens bij. „Heeft dat met het man- of vrouw-zijn te maken? Ik ken ook een ander proefschrift dat zegt dat manneüjke artsen sneüer werken. Zou het niet zo kunnen zijn dat manneüjke artsen minder tijd hebben omdat hun praktijk in het algemeen groter is? Ik be twijfel of de artsen uit het onderzoek wel aüemaal dezelfde praktijkgrootte heb ben". De praktijknorm. Die moet omlaag. Minder patiënten per arts, zodat er meer tijd op het spreekuur overbhjft. Het is al jaren het stokpaardje van directeur Van der Wilk van het Patiëntenplatform. „En dat niet aüeen", zegt Van der Wilk. „Wij willen ook af van het open spreekuur. Het is veel te druk. Een een open spreek uur moet er aüeen voor spoedgevallen zijn. Daarnaast moet er een afspraak ge maakt kunnen worden. Echt, er zijn nog veel te veel artsen die alleen met een open spreekuur werken". Verder pleit het Patiëntenplatform voor klachtenbureaus. Die zijn er al hier en daar. Van der Wilk: „Op dit moment zitten wij in een werkgroep van het mi nisterie om te bekijken hoe er een betere klachtenopvang kan komen. Inderdaad, er moet een soort ombudsman komen. Die zou dan spreekuur kunnen houden in een klachtenbureau. Overal in het land zouden die klachtenbureaus moeten staan".

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1988 | | pagina 29