DE STEM
OVERLEVENDEN UIT
JONGENSKAMPEN
IN INDIË RICHTEN
EEN MONUMENT OP
A
W E E K E
2 |(DE STE
DE Al
GAF DE
P
i
V
lis dertienjarige jongen verbleef
H.L.B. Mahieu tijdens de Japanse overheersing van
het toenmalig Nederlands Indië een jaar in een jon
genskamp. Jongens vanaf tien jaar, gescheiden van
hun moeders, werden ondergebracht in afzonderlijke
kampen. Nu is H.L.B. Mahieu voorzitter van het comité
'Jongenskampen Bangkong-Gedungjati' dat zich in
zette voor het plaatsen van een monument op het ere-
veld van de Nederlandse oorlogsgravenstichting 'Kali-
banteng' te Semarang. Dat monument wordt 22 sep
tember onthuld. Met behulp van een schrijver die
eveneens de oorlog in Indië meemaakte, is de in 's
Gravenpolder woonachtige Mahieu bezig met het op
schrift stellen van de gebeurtenissen in de jongens
kampen. Het comité streeft er naar het boek over an
derhalf jaar uit te brengen. „Opdat het nageslacht
weet wat er in die jongenskampen gebeurde. Over die
jongenskampen is nu nog weinig bekend".
Beeld
Gedreven
Details
Mm jr mmm
ZATERDAG
20 AUGUSTUS 1988
Geen afscheid
Als ratten
Voorbij
re(
van 20 op 21 augus
sche, Oostduitse, Po
troepen Tsjechoslowa
ken aan 'het socialisr
Acht maanden tevore
der Antonin Novotny
eek. Binnen enkele
choslowakije verandei
munistische partij wer
communistische hervc
Cernik en Svoboda vc
het woord niet bedreic
Moskou, Oost-Berlijn,
groeide de angst voor
Praagse Lente sloegerj
HAVELS VISI
OP HUIDIG
TSJECHISCH
SITUATI
Door Romain van Damme
Monotoon vertelt hij zijn verhaal. Zon
der emoties. Soms staart hij voor zich uit
en duurt het een tijdje voordat hij verder
praat. „Ik ben nu ruim twee jaar bezig
met deze zaak. Natuurlijk ken ik emo
ties, word ik emotioneel. Maar ik heb ge
leerd het rustig te vertellen, kalm te blij
ven".
Boven staat een koffer vol aantekenin
gen van mensen die in het bewuste jon
genskamp zaten. „Dagboeken soms. Om
tot een goed inzicht te komen hebben we
de mensen die opgespoord zijn, gevraagd
of ze hun ervaringen wilden opschrijven.
Precies wat er gebeurd was. Dat ligt nu
boven, heb ik allemaal doorgelezen. Dat
ging soms moeizaam".
Uit naam van al die jongens zijn Ma
hieu en de zijnen op zoek naar het waar
om. „Wat heeft de Jap er toe gebracht
een kind bij zijn moeder weg te halen en
in een ander kamp onder te brengen.
Naar wij weten is dat nooit eerder ge
beurd in de geschiedenis. We hebben een
speurneus die in de archieven duikt, we
proberen nieuw feitenmateriaal aan te
dragen".
Over de jongenskampen is niet veel ge
schreven. Mahieu pakt een boek dat een
paar jaar na de oorlog verscheen.
„Daarin staat wel wat over de kampen,
maar veel dingen kloppen niet. Onze
groep, de jongens die in het kamp geze
ten hebben, is tot nu toe drie keer bij elk
aar geweest. Bij de tweede reünie dacht
ik, er moet wat meer mee gedaan wor
den. Nu kan het nog, nu zijn er nog men
sen die weten wat er destijds gebeurde.
Ik kaartte dat aan en iedereen was met
een enthousiast".
Bijna vijf maanden geleden kreeg het
comité uit handen van de beeldhouwer
Anton Beysens een bronzen beeld. Voor
stellende een kampjongen van ongeveer
twaalf jaar met een patjol (hakbijl) over
de schouder en een bosbijl naast zijn
voeten. Dat beeld wordt straks geplaatst
in Semarang. „Ter nagedachtenis van
alle jongens die in de interneringskam
pen het leven lieten. Toen wij bezig wa
ren met deze zaak, werden wij vaak ge
beld door mensen die in andere kampen
zaten. Wij beseffen terdege dat mensen
die in andere jongenskampen zaten het
niet lukt een monument te plaatsen.
Daarom zeg ik met nadruk, en wij hech
ten daar veel belang aan, dat dit beeld
ter nagedachtenis van alle gevallen jon
gens in Indië is".
Hij noemt zich gedreven. Het gevoel dat
hij dit moet doen, dat beeld en het boek,
is diep geworteld. „Dat er door het ont
hullen van het monument en dat boek
meer aandacht komt voor ons, is eigen
lijk niet het hoofddoel. Dat is een neve
neffect. Een prettig neveneffect. Te lang
is er over ons gezwegen. Nu wordt er
meer aandacht besteed aan ons. Er is een
kentering gaande".
Zijn vader was marine-officier in Soe-
rabaja, stond aan het hoofd van een ge
zin met vier kinderen. „Ik was de oudste.
Toen de oorlog uitbrak werd mijn vader
krijgsgevangene en naar een kamp in
Soerabaja gebracht. Daar bezochten we
hem twee keer. Vervolgens werd hij op
transport gezet naar Singapore. Na twee
maanden moest hij naar Birma, naar de
spoorlijn. Ja, hij is teruggekomen. Nau
welijks herkenbaar, hij was nog maar 35,
maar volledig grijs geworden in die paar
jaar, een wrak".
Soms vraagt hij de pen neer te leggen
en geen aantekeningen te maken. Dan
slaat hij als het ware een zijweggetje in,
vertelt over de gruwelijkheden om zich
daarna weer met een schok te realiseren
dat hij terug moet naar de hoofdweg, het
verhaal over de jongenskampen. „Nadat
de krijgsgevangenen getransporteerd wa
ren, werden de andere mannen, vrouwen
en kinderen bijeen gedreven. Niet alle
mannen werden gepakt. De mannen die
de Japanners nodig hadden, bleven bui
ten. Ze droegen een speciaal herken
ningstekens. Bijvoorbeeld de electriciens.
Maar als de Jappen wisten hoe het
moest, verdwenen ook die mannen".
Hij herinnert zich veel, pijnlijk scherp
zijn de meeste details. „Een wijk werd
omheind, en daar werden alle mannen,
vrouwen en kinderen van Nederlandse
afkomst naar toe gedreven. Soms zaten
er 25 mensen in een huisje. Later werden
de vrouwen en kinderen naar speciale
Het voormalig klooster van de zusters Franciscanessen dat gebruikt werd als
jongenskamp.
D:
Het bronzen beeldje met daarop de tekst: 'Ze waren nog zo jong'
De vergeten jongens
Het christenkerkje In de omgeving
van Gedungjati.
vrouwenkampen getransporteerd. Ik
ook. We werden in een grote geblin
deerde auto gestopt, 24 uur lang".
In de vrouwenkampen moesten de
kinderen allerlei huishoudelijke kar
weitjes opknappen. Dat duurde tot eind
augustus 1944. „Vanaf dat moment wer
den de jongens van elf jaar en ouder uit
de vrouwenkampen gehaald en naar
aparte interneringskampen gebracht. La
ter werd dat tien jaar. Ik geloof dat ze
begonnen zijn met twaalf jaar. We wer
den overgebracht naar een voormalig
klooster van de zusters Franciscanessen
van Heijthuizen, het Bangkongkamp".
In dat kamp werden ongeveer 900 jon
gens en 600 zieke mannen uit de speci
fieke mannenkampen ondergebracht.
„Zo'n 900 jongens, gescheiden van hun
moeder in een deplorabele toestand. Stel
je eens voor, je haalt een kind van twaalf
jaar zo maar weg bij zijn moeder. Mijn
moeder. Die stond voor een hele moei
lijke keus toen. Mijn broertje was ander
half jaar jonger. Die mocht blijven, maar
mijn moeder vroeg of hij mee mocht met
mij. Dan bleven wij tenminste bij elkaar.
Dat moet voor haar vreselijk moeilijk ge
weest zijn. Twee kinderen plotseling
weg. Het lukte haar. Mijn broertje ging
mee".
De volgende dag was er geen afscheid.
„We moesten bij elkaar staan. Er werd
gesnauwd, geschopt. De moeders had
den snel bundeltjes gemaakt met daarin
het meest noodzakelijke. Afscheid ne
men kon niet. We gingen weg en achter
de prikkeldraad stonden de moeders en
de andere kinderen te huilen en te krij
sen. Zelf beseften we nauwelijks wat ei
aan de hand was. We vonden het wel
avontuurlijk. Op pad naar een ander
kamp".
In dat kamp werd snel duidelijk wat
van hen verlangd werd. „We kregen een
donderspeech. Op ontsnappen stond de
doodstraf. We werden bewaakt door de
heiho's, Indonesiërs in dienst van de
Jappen. We waren bang, zo bang dat we
stonden te trillen op onze benen. Aan
vankelijk waren die jongenskampen geen
werkkampen. Maar dat duurde niet lang.
We werden verdeeld in groepen die
grond moesten bewerken. Grond om
groenten te verbouwen voor de vrouwen
kampen en de Jappen. We moesten ook
vijvers graven om vissen te houden".
Iedere ochtend moesten ze aantreden.
Blote voeten, kaalgeschoren en nauwe
lijks kleren aan het lijf. Iedere ochtend
moesten ze onder strenge bewaking naar
het werk. Iedere dag was er slaag. „Je
kreeg slaag als je het niet goed deed. Of
je moest elkaar slaan. Aanvankelijk ging
dat zachtjes, maar al snel sloeg de een
iets harder. De Jappen stonden er la
chend naar te kijken".
Mahieu staat op. Pakt een papier
waarop staat wat voor regime er in de
jongenskampen heerstte. „Je was ver-
Elicht hard te werken. Er was ernstige
onger; er was een vliegen en wandlui-
zenplaag; er was mishandeling, niet
structureel overigens, veel intimidatie,
veel angst en heimwee. We sliepen op de
vloer. In een klaslokaal lagen veertig jon
gens. Ieder van hen had een paadje van
veertig centimeter breed tot zijn beschik
king om zijn deken uit te rollen. We had
den praktisch geen kleren, geen medicij
nen".
„Veel verdriet was er. Jongens zaten op
de wc een potje te janken. Ze schaamden
zich daarvoor. Veel zieke mannen stier
ven. Wij vonden hen oud, misschien wa
ren ze veertig, vijftig. Ze gingen als rat
ten dood. Er was geen ziekenhuis. De
gemaakt werd in dat kerkje. Anders kon-1
den we er niet in".
In die omgeving moesten ze de bossen I
in. Hout kappen. „Zwaar werk was dat. I
Wij waren mager, zwak, uitgeput. Wel
moesten mahoniehout, dat is keihard I
hout, kappen en zagen. In blokken zagen I
van een meter en aan de kant van de weg I
leggen. Daar heb ik nog een kromme rug I
van overgehouden. We, mijn broertje I
was er ook, kregen kandji te eten. Meel I
met water. Dat was je zo weer kwijt. Ei I
was helemaal niets. Geen water om te I
verschonen of om wonden te behande-|
len. Je trapte vaak in splinters, dat gin
weer zweren. Het was verschrikkelijk".
Dat duurde tot 23 augustus. Toen pas
hoorden ze dat de bom was gevallen en
Japan capituleerde. „Op die bewuste dag I
kwam er een Jap aan. Hij gooide zijn I
fiets weg en praatte heftig met zijn supe
rieuren. Plotseling moesten we stoppen
met werken. We moesten alles laten Eg-
gen en terug naar het kamp. Vreemd was I
dat, als je anders wat liet liggen moest je I
zoeken tot je het vond en kreeg je slaag, f
In het kamp kregen we betere voeding".
Later moesten ze lopend naar het sta-1
tion. Daar stonden ze uren te wachten.
„Plotseling zagen we een trein met Euro-1
pese vrouwen. Maar we slaagden er niet
in met hen te praten. Dat werd ons ver
boden door de Jap. We werden terugge-1
bracht naar het Bangkongkamp. Toen
hoorden we pas dat de oorlog voorbij
was. Een Nederlands vliegtuig strooide
pamfletten boven Semarang uit. Toen zei
de Jap, okay, we geven ons over".
Mahieu is diverse keren teruggeweest
in Indonesië. Ook als marine-officier,
„Ik volgde mijn vader op. Straks ben ik
er weer. Voor de onthulling van dat mo
nument. Een monument voor dat ene
jaar. Het jaar van die jongenskampen,.
Later dit jaar wordt eenzelfde beeld door I
zijne koninklijke hoogheid prins Bernard
onthuld in Bronbeek, daar zijn we bij
zonder trots op. Daarnaast verkopen we I
kleine bronzen beeldjes om de kosten
enigszins te dekken. Overigens hebben
we voor dat grote beeld in Indonesië zelf
een aantal sponsors gevonden. De ove
rige kosten betalen we uit eigen zak".
„Ja, we weten dat er al veel geschreven I
is over de burgerkampen. Over de vrou
wenkampen, over de mannenkampen.
Maar nog nooit over de specifieke jon
genskampen. Jongens die van hun moe
der afgepakt werden en gebruikt werden I
als slaven. Voor zover we weten is dal
nooit eerder gebeurd". 22 September,
meer dan 43 jaar na de capitulatie van
Japan krijgt dat een tastbare herinnering
in Semarang, ter nagedachtenis aan alle
jongens die gedurende de Japanse over
heersing van het toenmalig Nederlands I
Indië in de periode van 1944-1945,
scheiden van hun moeder, in speci
daarvoor ingestelde jongenskampen het I
leven heten. Op het monument staat:
'Zij waren nog zo jong'.
H.L.B. Mahieu, voorzitter van het comité:
is weinig bekend".
„Over de specifieke jongenskamp
- FOTO'S WILLEM M
zusters die er waren deden wat ze 1
den, voor hen heb ik een diep respeci I
Sociale contacten waren er niet, je werd I
egocentrisch. Er was totaal geen vertier
Wij, de mensen die in een dergelijke I
kamp gezeten hebben, zijn geen vrolijke!
mensen. Ik ook niet. Humor heb ik wel I
maar uitbundig ben ik niet. Ik ben ent'
stig, zoals de anderen. Logisch, je 1
een deel van je jeugd overgeslagen".
Hij pakt een atlas om te laten zien|
waar hij met honderd andere jongens uit
het Bangkongkamp naar toe gebracht I
werd in juni 1944. „Naar het houthak-1
kerskamp Kali Ceret. Met gesloten wa-
gons werden we daar naar toe gebracht
Daar was een klein kerkje, een christen. I
kerkje, dat werd ons kampje. Daar zaten I
ook jongens uit andere kampen, in totaal I
180 jongens. Ja, later ben ik nog terugge-1
weest. Op deze foto's kun je nog zien c
er met bamboe en hout een ven
Door Leo van Vlijmen
Het was die 20e augustus de
warme zomerdag op rij en de bierhv
in de Praagse binnenstad hadden ee:
cord-omzet.
In het gebouw van het Centrale C
té, aan de oever van de Moldau, hei
grote bedrijvigheid. Ondanks het vr
avonduur waren de vensters verlicht
de derde verdieping vergaderde het
tijpresidium onder leiding van Ale
der Dubcek. Hoofdpunten op de agi
waren een boze brief van Leonid B
nev en een rapport over de politiek
tuatie in het land. Dit was samenga
door Drahomir Kolder en Alois lit
beiden vertegenwoordigers van de
matische vleugel.
Het rapport stond vol kritiek op E
ceks koers, maar de samenstellers
stateerden ook, dat de bevolking niei
kant was tegen het socialistische
teem.
Tegen half tien was men het er in
presidium over eens dat er niet ges
ken kon worden over een 'contrarev
tionair gevaar', zoals Brezjnev in
brief veronderstelde en zoals in Polei
in de DDR werd beweerd.
Alexander Dubcek stond op het f
de discussie af te ronden toen prei
Cernik uit de vergadering werd we
roepen. Enkele ogenblikken later kei
hij doodsbleek terug. „Het is zovt
stamelde hij, „de bezetting is begonn
En na zich vermand te hebben vert
hij wat hij zojuist had gehoord. Of
Praagse luchthaven Ruzyne waren t
Sovjetrussische militaire vliegtuigen
land; het vliegveld was hermetisch a
grendeld. De Praagse Lente was l|
laatste uren ingegaan.
W acl
c K 'f* ÓClaV Havel
schrijft zijn gevoelens over de ti
stand twintig jaar na de Russisc
inval in Tsjechoslowakije in 19
Oe auteur heeft zelf gevangen
zeten voor zijn activiteiten in
sjechisch beweging voor de ml
senrechten, Charta '77. Ha-
kreeg in 1986 de Erasmusprijs.
woont momenteel in Praag.
Door Vaclav Havel
9P 21 augustus 1968, nu 20 jaar gelee
•el de Sovjetunie Tsjechoslowakije Ij
nen naar aanleiding van de Tsjechis
pogingen tot hervorming van het
eem, tijdens de Praagse Lente. De k
•e daarna de macht overnam stond
omen achter de invasie en acceptee
onder enige terughoudendheid de S
ten °P de Tsjechische experimj
'eden betitelden de bezetting
lrt°e lijke bijstand' en eisten gelei
net aian rest van de samenlevi
c als zij, instemming zou betuigen