DE RTEM IËNNE GLAS DE TOEKOMST EN HETNUTVAN HET GYMNASIUM IW E EKE >ets bv HoKTfVRiS Hfe*5 i 01140-12770 ZATERDAG I -i 11 JUN119881 I et is de enige vorm van voortge zet onderwijs in Nederland waarin nog uitgebreid les wordt gegeven in de klassieken, Grieks en Latijn. Vele tienduizenden leerlingen worstelen zich jaar-in-jaar-uit weer door Homerus en Vergilius. Praktisch nut heeft dat nauwelijks, hoogstens een kleine categorie theolo gie- en talen-studenten passen de tijdens die lessen opgedane kennis in hun latere leven toe. De vraag rijst dus of het gymnasium in zijn huidige vorm nog wel van deze tijd is. Danst het „de tango van een grijs ver leden", zoals de Belgische chansonnier Jacques Brei het ooit, terugkijkend op zijn gymnasium-tijd, uitdruk te? Of is er wel degelijk bestaansrecht voor deze vorm van voortgezet onderwijs? Breken Rammelend Glaverbel HO(^T|C)TLA'K Minder aandacht Geen klassieken Beperkt nut Vraagtekens E Weinig binding A68 VCASER SYSTEM» Hij betere v.w.b. bf ire inwerktijd en het van wind en warmte laar niets te verduren en i og mooier en beter •OORT IO HULST 10 jaar garantie op ig. de enige echte. ^solerend dubbel glas hermetisch is ildeerde metaalband. srdubbeling van de isolatie. rmindert met 50%. «trouwbare isolerende r garantie en Komo- [t de kamer ook bij het H Door Ad Burger Uiterlijk onderscheidt het Sint-Oelbert- gymnasium in Oosterhout zich in weinig van iedere andere, in de jaren vijftig ge bouwde school voor voortgezet onder- gekloven boterhammen in de venster banken, een affiche met voorstellingen in de plaatselijke schouwburg tegen het prikbord. Geen replica's van beroemde klassieke beelden, geen Latijnse spreuken boven de deur. Slechts wie een leslokaal inblikt en daar een foto van het Parthenon of een wandkaart van het Ro meinse rijk ontwaart, zou de indruk kun nen krijgen te maken te hebben met een school waar de 'klassieken' een belang rijke plaats innemen. Zoals zoveel onafhankelijke ('catego rale', heet dat in het jargon) gymnasia, begon ook het St.-Oelbertgymnasium als klein-seminarie, zeg maar de eerste fase- priesteropleiding. Het teruglopend aan tal priesterproepingen leidde er in 1960 toe dat ook externen werden toegelaten, zo'n zes jaar later begon voorzichtig de discussie over het toelaten van vrouwe lijke leerlingen. Nu telt de school zo'n 525 leerlingen, meisjes en jongens, en herinneren alleen de twee preekstoelen in de kantine (de voormalige kapel) en de afdrukken van chambrettes in een en kele zaal aan het seminarie-verleden. Het Sint-Oelbertgymasium viert dezer dagen zijn honderdjarig bestaan. Tien jaar geleden, bij de viering van het ne gentigjarig bestaan, was het nog maar zeer de vraag of de school het eeuwfeest zou halen. Het was de tijd net na het ka binet-Den Uyl, waarin de toenmalige so ciaal-democratische minister van Onder wijs Van Kemenade radicaal wilde bre ken met het systeem van voortgezet on derwijs. Van Kemenade kwam met het plan voor de middenschool, één grote, voor iedereen gelijke 'basis-opleiding'. Pas na drie of vier jaar zou er een split sing komen naar onderwijssoort. Het zou het einde betekenen voor de be staande schoolvormen, het gymnasium voorop. De achterliggende gedachte was dat kinderen van lzjaar in het huidige systeem een schoolkeuze moeten maken die bepalend is voor de rest van hun op leiding. Dat vond men te vroeg; het mo ment van die allesbepalende keuze zou minstens drie jaar moeten worden uitge steld. Het plan van Van Kemenade bleek politiek niet haalbaar. CDA en WD oordeelden het veel te vérgaand. De dis cussie over de toekomst van het voortge zet onderwijs duurde voort. Ze resul teerde uiteindelijk in de basisvorming van Van Kemenades opvolger Deetman, eenpolitiek compromis tussen CDA en WD. De idee: leerlingen volgen de eer ste twee, drie of vier jaar (al naar gelang het talent) veertien dezelfde vakken. Die vakken worden op twee niveaus (eindni veau mavo en 'verrijkt' lbo-niveau) gege ven en slorpen tachtig procent van de lesruimte op. De overige twintig procent kunnen de scholen zelf invullen. Na de basisvorming kunnen de leerlingen door stromen naar de bovenbouw van de be staande schoolvormen. Ook hier heet de achterliggende filosofie het uitstel van keuze. Het zonder enige twijfel grootste verschil met de middenschool van Van Kemenade: de huidige schoolvormen blijven bestaan. Een rammelend voorstel, oordeelt drs. J. Seegers, rector van het Sint Oelbertgym nasium. Op de eerste plaats voldoet het voorstel met, omdat het niet zal leiden tot uitstel van keuze van studierichting, in feite toch een van de argumenten voor de basisvorming. „In de meuwe wet blij ven alle scholen autonoom als het gaat om het toelaten van studenten. Het gym nasium mag zijn eigen toelatingseisen blijven hanteren. In ons geval betekent het dat we alleen die leerlingen toelaten van wie we redeli jkerwijs kunnen aanne men dat ze het einddiploma gymnasium kunnen halen. In dit opzicht verandert er dus niets". De in de wet opgenomen eis dat alle scholen in de basisvorming twee niveaus moeten aanbieden, zal in de praktijk om die reden ook voor het gymnasium nau welijks opgaan. Omdat net gymnasium" het recht blijft houden om de leerlingen op eigen normen aan te nemen, zal het gymnasium in de praktijk alleen het hoogste niveau aanbieden. Overigens verwacht Seegers grote problemen op scholen die wel die twee niveaus moeten aanbieden. Het werken met twee kennis niveaus doorbreekt de vertrouwde klas senstructuur, wat desoriënterend kan werken voor jonge leerlingen die net van de basisschool aftomen. Het gymnasium mag dan weinig van de basisvorming te vrezen hebben als het om het zelfstandig voortbestaan gaat, de vorm waarin de basisvorming gegoten originele Thermopane® van latlewerke" atsebaan 39, bdyen op zoom 01640-44050 jeopend van 9.00 12.00 uur. /te ■a t FOTO'S DE STEM/BEN STEFFEN Gymnasium, q uo vadis wordt, tast het gymnasium wel in zijn es sentie aan. De door Deetman uitgedok terde lessentabel voor de basisvorming laat veel te weinig ruimte voor het eigen beleid van de school. „We mogen maar twintig procent zelf invullen. Dat ver houdt zich natuurlijk nauwelijks met uit spraken van deze ministers dat scholen autonomer zouden moeten gaan wer ken", aldus Seegers. Het probleem van het gymnasium is niet in de laatste plaats dat sommige vakken die nu nog in de onderbouw verplicht zijn, niet langer of met aanzienlijk min der uren in Deetmans basisvorming zijn opgenomen. Die komen in het gunstigste geval voortaan in de twintig procent 'vrije ruimte' aan bod; in het ongunstig ste geval worden die vakken pas na de basisvorming, vanaf het vierde leetjaar, gegeven. „Dat betekent eenvoudigweg minder aandacht en uren voor die vak ken. De eindtermen voor het gymna sium, de eisen waaraan iedere leerling moet voldoen om het diploma te halen, veranderen vooralsnog niet. De enige conclusie is dat het er voor de gemid delde gymnasium-leerling stukken moei lijker op wordt". Seegers loopt de verandering een voor een na. Van de moderne talen, nu alle drie nog verplicht in de onderbouw, blij ven er in de basisvorming slechts twee over: Engels en een tweede taal, Frans of Duits. „In principe houdt dat in dat een leerling in veel gevallen slechts met twee moderne talen tijdens zijn schoolloop baan zal kennismaken. Dat betekent dus dat we een hele generatie studenten in het hoger onderwijs krijgen die maar met twee moderne talen hebben kennisge maakt. Volstrekt onvoldoende. Als je dat wil voorkomen, zul je die derde moderne taal ook in de vrije ruimte moeten aan bieden. Dat zal behoorlijk wat van die twintig procent opslokken". Soortgelijke vergelijkingen kunnen worden getrokken met scheikunde (nauwelijks als zodanig herkenbaar ondergebracht bij natuur kunde) en aardrijkskunde (levert zeer fors in). Het eigene van het gymnasium wordt echter het meest aangetast door de plaats die de klassieke talen in de basis vorming innemen. Of beter gezegd, niet innemen, want Grieks noch Latijn ko men in het veertien vakken omvattende basispakket van Deetman voor. Op zich logisch, immers de basisvorming geldt voor alle vormen van onderwijs. Het ge volg is echter dat gymnasia, willen ze echte gymnasia blijven, ook die twee vakken in de twintig procent vrije ruimte zullen moeten aanbieden. Dat echter lijkt een bijna onmogelijke opgave: Latijn en Grieks zijn, om het zo maar eens te noemen, arbeidsintensief. Het accent ligt, hoewel minder dan pak weg twintig jaar geleden, nog steeds op het vertalen; het zijn de enige twee talen in het voortgezet waarbij het eindexa men uit een vertaaltoets bestaat. En het leren vertalen van klassieken kost enorm veel tijd: wie in één les van vijftig minu ten twintig versregels in de Odyssee op schiet, houdt er een straf tempo op na. Nu zijn er deskundigen die vinden dat die klassieke talen, waarvoor in de bo venbouw meestal zes uur per taal per week is gereserveerd, best met minder uren toekunnen. Verleg het accent van het vertalen naar de meer algemene ken nis over de klassieke filosofie en cultuur. Een gedachtengang die rector Seegers kan begrijpen, maar niet wil delen. „Het geniet verre de voorkeur wanneer leerlin gen via authentieke teksten kennis kun nen maken met een bepaalde cultuur. Taal is voor dat soort ontmoetingen nog steeds het meest geëigende middel", vindt hij. Seegers wijst erop dat „niemand het gek vindt dat leerlingen op de middel baar school Shakespeare in het Engels moeten lezen". „Of draai de zaak om. Stel dat je teksten van Vondel in het Frans vertaald zou lezen. Dan zal blijken dat er een wezenlijk verschil met Vondel in het Nederlands is". Bovendien wijst hij op de meer onderwijskundige voorde len van het vertalen. „Vertalen, zeker bij de klassieken, is een uitstekend middel om bij leerlingen scherpte, denkscholing, accuratesse, het nauwgezet zoeken naar dat ene juiste woord aan te kweken. Het leren omgaan met taal, dat is in feite een van de belangrijkste argumenten om de vertaling te handhaven". Blijft de vraag of voor de klassieke ta len nog wel plaats is in het moderne on derwijs. Is het niet volstrekt uit de tijd, een anachronisme? Immers, wat is het nut van het leren van twee talen die nie mand ter wereld meer spreekt. Is het niet beter om de tijd die nu nog wordt be steed aan de talen van het verleden te be steden aan bijvoorbeeld informatica, de taal van de toekomst? De vraag stellen aan een rector van een gymnasium lijkt nog het meest op vloe ken in de kerk. Toch erkent Seegers dat het praktisch nut van de klassieken uiterst beperkt is. „Inderdaad, als iemand solliciteert op een functie in het bedrijfsleven, zal men niet snel onder de indruk zijn van het feit dat hij Homerus zo aardig kan vertalen. Veel belangrijker voor zo'n bedrijf is of zo iemand een ty pediploma heeft". „Maar", zo voegt hij er meteen aan toe, „het is de vraag of dat nu wel zo re levant is. Het nut van een bepaald vak wordt te vaak vertaald naar de prakti sche toepassingsmogelijkheden ervan. Zo in de trant van: 'Je kunt er niet van eten, dus gooi het maar weg'. Er zijn na tuurlijk heel wat waarden waarvan het nut zich niet makkelijk laat omschrijven. Wat is bijvoorbeeld de waarde van een vak als muziek, wat is de waarde van rei zen? Als iemand geleerd heeft van mu ziek te genieten, kan dat voor die ielnand bijzonder waardevol zijn". Een poging om de maatschappelijke waarde van het vak te definiëren, leidt tot de constatering dat „een kennisma king met de klassieken - een uitstekend vormingsmiddel, zij het niet het enige - jongeren leert kijken naar andere ciütu- ren, doet kennismaken met andere ma nieren van denken en doen, zodat ze misschien ook wat opener staan voor onze multi-culturele samenleving. „Bo vendien, het monomaan meten van het onderwijs naar zijn maatschappelijke waarde, maakt van het onderwijs een nutsbedrijf. Dat kan toch nooit de be doeling zijn. Dat doet me denken aan Orwell en Huxley. Waar is die mens in de maatschappij? Het gymnasium moet zich mee ontwikkelen in de tijd, maar niet naar de waan van de dag". Leuk en aardig, maar de constatering blijft dat je er letterlijk weinig voor koopt. De werkgevers, die nooit anders hebben gedaan dan pleidooien houden voor een vooral praktisch, op de behoef- lie nooit anders ten van de arbeidsmarkt gericht onder wijsbestel, stellen om die reden ook vraagtekens bij handhaving van de klas sieken in de huidige vorm. „Natuurlijk is het goed om leerlingen een zekere culturele bagage mee te ge ven. De vraag is echter of dat zo moet. In de zestiende eeuw had het misschien nog zin om begaafde leerlingen de grondbe ginselen van Latijn en Grieks bij te bren gen, maar je kunt je gerust afvragen of dat nu nog wel zo nodig is. Andere, meer praktische vakken zijn daar ook zeer goed geschikt voor. Om eens een wille keurig voorbeeld te nemen: een vak als Frans, nuttig in de praktijk, heeft in feite toch dezelfde intellectuele meerwaarde als de klassieken", aldus een woordvoer der van het Verbond van Nederlandse Ondernemers (VNO). Top-ondernemer Rauwenhoff, voor zitter van de hoofddirectie van Philips -ft- Nederland, wees enige tijd geleden in een toespraak op een symposium over de toekomst van het gymnasium op de ver anderde plaats van de klassieke talen. Het gymnasium is losgeraakt van zijn theologische achtergrond (van klooster scholen is al lang geen sprake meer) en voorbereidend wetenschappelijk onder wijs geworden. De betekenis van Latijn is eeuwenlang groot geweest; het was dé voertaal van Europese wetenschappers, een taal die zich niets aantrok van lands- enzen. „Latijn had als gemeenschappe- Ijk instrument, als voertaal een enorme infrastructurele betekenis", aldus onder nemer Rauwenhoff. Bovendien was er, zeker in de Middel eeuwen, een directe binding tussen de Grieks-Romeinse en de toenmalige denkwereld. „Het klassieke, literaire en filosofische erfgoed nam een grote plaats in in de eigen denkwereld. Filosofie, kunst en wetenschap waren er direct op gefundeerd", constateert Rauwenhoff. Naarmate echter theologie, filosofie en wetenschappen verder van de klassieke denkwereld afgroeiden, veranderde vol gens de Philips-directeur de betekenis en studie van klassieke talen en culturen. Het gevolg: vandaag de dag is de band tussen wetenschappen en klassieke talen nauwelijks meer aanwezig. En tegen die achtergrond, mag men uit de woorden van Rauwenhoff concluderen, zijn de klassieken zoals ze nu gegeven worden, al vele eeuwen uit de tijd. Rauwenhoff gaat daarbij niet zover dat hij voor afschaffing van de vakken Grieks en Latijn pleit; daarover laat hij zich in absolute bewoordingen niet uit. Beide vakken zouden best nog een plaatsje kunnen krijgen in het 'meuwe' gymnasium; dat nieuwe gymasium, waar filosofie, kunst, literatuur èn retorica (de kunst van het verstandelijk redeneren) een belangrijke plaats dienen in te ne men, zou volgens Rauwenhoff jongeren moeten opleiden tot „mensen die ver stand van hun vak hebben, maar die daarnaast ook het nodige weten en kun nen; mensen die beschikken over sociale vaardigheden, die zich duidelijk kunnen uitdrukken, mondeling en schriftelijk, liefst ook nog in een paar moderne talen, mensen die iets kunnen begrijpen van andere disciplines, van organisatiestruc turen en sociale processen, kortom men sen met een brede ontwikkeling". En voor die brede ontwikkeling is het aardig kunnen vertalen van Homerus leuk meegenomen, maar is het kunnen typen met tien vingers waarschijnlijk net iets belangrijker. J

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1988 | | pagina 29