Ier
cliënten
1988
l'IK HEB GETRACHT ME NOOIT TE LATEN VERLEIDEN TOT MORALISEREN'
>R 1988
ITEN ZN B.V.
(lebben wij de beste
u gereserveerd.
Ineens verandert de beminnelijke zeventiger .tegenover me
achter het bureau, in een vingerwijzende professor. „Dat",
zegt hij, „kan ik nooit zo ongenuanceerd hebben gezegd."
Ik kruip onmiddellijk in mijn schulp als de student die het
I zich niet kan veroorloven zijn bul in gevaar te brengen.
„Misschien", zeg ik, „heb ik een verkeerd woord gebruikt.
I Had ik moeten zeggen dat ik u verschillende malen heb ho
ren beweren dat u niet tegen kritiek kón in plaats van
künt." Hij staat op en kijkt uit het raam naar het verstilde
I pleintje in Amsterdam-Zuid. „Dat is helemaal correct. Als
jongen kon ik niet tegen kritiek en was ik mateloos jaloers,
daar moet de samenhang zitten. En ook later nog."
Indië-gangers laaiend op dr. L. de Jong
IN BEELD UIT BEELD
Wij wensen u
een voorspoedig
en gezond 1988
R AUTOMOBIELBEDRIJF
Diepe tevredenheid
Stimulerend
Typerend
Nuttig
Schrijf bloes
EINDREDACTIE:
VORMGEVING:
I
DE STEM OUDEJAARSKRANT DONDERDAG 31 DECEMBER 1987 PAGINA 3
A67
Lou de Jong is er bijna klaar mee
'12.000 GEVALLEN' VAN OORLOGSMISDADEN IN NEDERLANDS-INDIË'
wurin den hen tan
ROOSENDAAL - De Voml
(Vereniging vmn Oud Mill-
pubUcal
nagelt voor
m-tiOln Nederland. Indiè.
In lijn nog te venchljnm bo<
uil de weit 'Het Koninkrijk d
iterdag
Roo» *-
Khoktop.4
m lijn er ge- rul H**hutlu* rij druk
„„it en dat niet ilk. boven nen op mlnkter Deetman (on-
talel 1. gekomen, tan Ik roe denrij.) cm de publicatie tegen
sntD.Jon.ae ITSfS'nïSiS.'ïSK "Ü,"dÏ V* Vn .rü™»
l iïm Mllmwino«k«BTiiï te worden veroordeeld", ai- Jont ral wonfcn benaderd. Jong «cfttergrondin7onn.tie, Lut het niet gun tl* met de
l die nooit in de rapportaao U Duiten, dat we het niet gewe
ten hebben ale het toch tevoor-
In lndli, die door de en hoofdbettuunlld van Voml).
FORD SCORÏjlt)
raat 165-Tel. 01150-13857
itraat 20 - Tel. 01140-13041
Door BoetKokke
„Toen ik in '53 promoveerde, toonde ik
in mijn dissertatie aan dat bijna alle
verhalen over de vijfde colonne die de
weg voor de Duitsers zou hebben geëf
fend, naar het rijk der fabelen moesten
worden verwezen. Duitsers en NSB be
gingen vele schurkenstreken - maar die
vijfde colonne bestond niet. Toen
schreef Jan Romein - niet de eerste de
beste- dat 'De Jong dat alleen maar
heeft geschreven om de Bondsrepubliek
gemakkelijker in de NAVO te krijgen'.
Over die opmerking heb ik liggen huilen
in m'n bed -letterlijk. Dat lijkt heel
lang geleden, het zou me nu niet meer
kunnen gebeuren".
„Als ik in de loop van mijn werk iets
geleerd heb, dan is het tegen kritiek te
kunnen. Ik kan eerlijk en oprecht zeg
gen dat ik mijn feiten uitvoeriger ge-
checked heb dan ooit vóór mij is gedaan.
Dat zeg ik niet om te pochen, ik vind ge
woon dat dat móést, omdat ik niet als
particulier maar wat zat te beweren,
maar een regeringsopdracht uitvoerde.
Maar vergissingen blijven voorkomen,
en ik heb dat leren accepteren. Mijn in
stelling tegenover de kritiek is nu: ik
moet de inhoud ervan eerst helemaal
losmaken van de verpakking en dan
zien wat ik ermee kan doen. Soms is een
artikel beledigend, of beledigend be
doeld, maar kan er toch een zakelijk ge
lijk in zitten. Ik kan nu mijn emoties te
rugdringen en met dat zakelijke gege
ven iets doen."
Aanleiding tot dit deel van het ge
sprek: de telefoontjes die regelmatig als
stoorzenders fungeren. Onderwerp: de
rel rond de concepttekst voor het laatste
deel, voor zover dat betrekking heeft op
na-oorlogse misdragingen van Neder
landers in Indonesië. De Jong maakt
duidelijk dat het geen zin heeft om over
een concepttekst ('daérom stuur ik die
naar dertig mensen, er kan van alles
veranderen') te gaan discussiëren, en
dat déze kritiek op z'n minst voorbarig
is.
Even terug naar de eerste herfstdag
van dit jaar, toen Lou de Jong in zijn
werkkamer om vijf voor half drie ('op
dat precieze tij dstip heb ik toch even ge
let, ja') het woordje 'einde' schreef. En
daarmee was in principe de opdracht
die prof. dr. L. de Jong meer dan dertig
jaar geleden van de regering kreeg, ver
vuld. De geschiedenis van het Konink
rijk der Nederlanden in de Tweede We
reldoorlog stond te boek. Wat heet - het
stond te boekenplank.
Wat voelde de man die het grootste
standdaardwerk uit de vaderlandse ge
schiedenis voltooide op dat moment?
Eerst moet de brand in de pijp - het is
jammer dat niemand de tonnen tabak
heeft bijgehouden die tijdens het schrij
ven in rook zijn opgegaan.
Bedachtzaam: „Voldoening natuurlijk.
Toen ik in '55 de opdracht kreeg had ik
nooit kunnen vermoeden dat het zó'n
karwei zou worden. Ik zag de structuur
helder voor me, maar ik wist niet hoe
het uit zou dijen. Nu ben ik bijna 74 en
het werk is af - dat stemt tot diepe te
vredenheid. Voor drie dingen ben ik al
die jaren bang geweest. Het eerste was
dat een deel van het materiaal door
brand verloren zou gaan. Het tweede
dat ik mijn gezichtsvermogen zou ver
liezen. En misschien het belangrijkste
van allemaal: dat ik schrijfkramp zou
krijgen."
„Dat is allemaal niet gebeurd, dat is
me bespaard gebleven. Zoals het na
tuurlijk tot voldoening stemt dat ik lang
genoeg in leven gebleven ben om het
werk af te ronden. Twee keer heeft het
daar niet naar uitgezien. In '69, toen ik
bezig was aan deel drie, kreeg ik een
hersenvliesbloeding die gevaarlijk had
kunnen zijn, maar die spoorloos aan me
voorbij ging. En in '80 moest ik een open
hartoperatie ondergaan. Routine, maar
toch. Ik heb heel zorgvuldig proberen te
voorkomen dat er na mijn dood een
chaos zou ontstaan. Ik heb Paape, mijn
opvolger aan het Rijksinstituut, gede
tailleerde instructies gegeven en ge
zorgd dat alle fiches met gegevens toe
gankelijk waren. Het is heerlijk dat het
allemaal niet nodig is geweest.
In Vrij Nederland, zeg ik, stond een keer
een leuke grap. 'Als Lou de jong vóór
1984 sterft (het zag er toen naar uit dat
het werk in dat jaar klaar zou zijn) is de
hele Tweede Wereldoorlog nóg voor niks
geweest'. Leuk, maar legt zoiets geen ge
weldige druk op een mens?
n, die dat ln (twetai
Lou de Jong „Ik ben daaraan gewend
geraakt. Een van de grootvaders van
mijn eerste vrouw was de befaamde
Neerlandicus Verdam, de schrijver van
het middelnederlands woordenboek.
Daar heeft hij tientallen jaren aan ge
werkt, maar hij stierf toen hij ergens bij
de 'r' of de 's' was. Het is een standaard-
opmerking geworden in de familie. Lou,
denk aan opa Verdam
Niet alleen schrijvers, ook lezers zitten
met het probleem, zeg ik. En vertel hem
van mijn laatste gesprek met mijn va
der, die alweer vele jaren geleden als 89-
jarige werd opgenomen in het zieken
huis met een gebroken heup. „Ik zal dit
waarschijnlijk niet overleven, jongen",
zei hij,„want als ze iemand van mijn
leeftijd opereren is het gevaar van trom
bose levensgroot". Ik vroeg hem hoe hij
tegen de dood aankeek. „Ik vind het goed
zo", zei mijn vader, „alleen had ik deel
zeven graag uitgelezen". De volgende
dag, na zijn dood, vond ik deel zeven op
tafel-de leesbril tussen pagina driehon
derd en driehonderdeen.
„Dat is een van de treffendste reacties
die ik ooit op mijn werk gehad heb",
zegt Lou de Jong na een lange stilte,
„zoiets geeft toch een heel nieuwe di
mensie aan wat je doet. Daarom is er,
naast de voldoening waar we het over
hadden, toch ook spijt dat er een einde
komt aan zoiets fascinerends. Iets wat
ik mócht doen, als eerste die hele pe
riode in z'n algemeenheid beschrijven.
De eerste zijn die een heel landschap
mag zien droogvallen, de eerste zijn die
het mag betreden - ja, dat zal ik missen.
Maar de voldoening overheerst."
Evengoed zeg ik, vrolijk is de materie
niet. Tk kon het alleen omdat mijn merg
niet aangetast was' zei Lou de Jong er
gens. Wat bedoelde hij daar precies mee?
„Als ik, als jood, tijdens de bezetting in
Nederland was geweest, al die angsten
en ellende had moeten doorstaan, dan
zou ik er, gegeven mijn aard, niet mijn
hele leven mee bezig hebben kunnen
blijven. Maar ik ben met doodsangst
naar Engeland gevlucht, en die afstand
heeft me het werken mogelijk gemaakt.
Ik heb Presser, mijn leermeester, veer
tien jaar aan 'De Ondergang' zien wer
ken. Die heeft er enorm onder geleden,
elke dag weer die confrontatie met het
verlies van zijn eigen, jonge, vrouw. En
dat was dan 'nog' maar veertien jaar, en
dan nog als neventaak.
Hoe moet ik dat nou zien, vraag ik. His
torie bedrijven is een wetenschap. Als De
Jong al die delen had moeten schrijven
over de ondergang van het Romeinse
Rijk, dan zou dat toch in principe de
zelfde bezigheid moeten zijn?
Glimlacht: „Ja en nee. Ik zou me - als
Gibbon dat al niet afdoende had ge
daan-met hart en ziel op de Romeinen
hebben gestort, maar zonder de emotio
nele betekenis die dit heeft. Ook heel
concreet - van dat boek over de Romei
nen nemen vijfhonderd of duizend men
sen kennis, van het Koninkrijk zijn
twee en een half miljoen boeken over de
toonbank gedaan. Die wetenschap is
enorm stimulerend. Maar er is nog iets:
als je echt aan het schrijven bent is dat
veel minder emotioneel dan men denkt.
Ook voor mij, als jood, als man die zijn
familie verloren heeft. Het werk zelf is
veel meer wetenschappelijk -de re
search- en artistiek: het schrijven. Het
is te vergelijken met het werk van een
'chirurg die nare operaties moet doen,
maar er zich niet voortdurend het hoofd
over breekt, kén breken."
Blijft staan, zeg ik, dat dertig jaar bezig
zijn met beestachtigheid en lafheid, ge
weld, verraad en wreedheid, een mens
niet vrolijker kunnen maken.
.„Natuurlijk heb ik veel deprimerends
moeten schrijven - maar ik heb ook mo
gen schrijven over de meest fantastische
dingen. Het was geweldig om de presta
ties van illegalen aan de vergetelheid te
ontrukken, geweldig om kleine monu
mentjes op te richten voor mensen. Nee,
voor zover ik kan nagaan heeft dit werk
mijn kijk op het leven niet veranderd,
me niet cynischer gemaakt. Van mijn
jonge jaren af heb ik de mens niet ver
heerlijkt. Ik kwam al vroeg tot de con
clusie dat de mensheid bestaat uit een
„Het was geweldig om de presta
ties van illegalen aan de vergetel
heid te ontrukken, geweldig om
kleine monumentjes op te richten
voor mensen." - fotosanp
openhartigheid waarmee u over uzelf
praat. Over uw gevoelens, over het feit
dat u in de na-oorlogse jaren in psycho
analyse bent geweest om een gevoel van
'holheid' kwijt te raken, over veel meer.
IJdelheid, misschien omgekeerde ijdel-
heid, zullen sommigen zeggen.
„Ik voel de bereidheid om over mezelf te
praten als er naar gevraagd wordt, dan
alleen als een verplichting die voort
vloeit uit mijn werk Ik moet voor veel
mensen pijnlijke dingen publiceren, dan
moet ik ook bereid zijn te laten zien wie
ikzelf ben. Toen Ischa Meijer me een
paar jaar geleden opbelde voor een VN-
interview, toen wist ik precies wat me te
wachten stond. Maar ik vind dat ik in
zo'n geval ja hoor te zeggen, en niet kan
roepen: voor die openhartigheid ben ik
niet thuis. Kijk naar datzelfde VN dat
sinds jaar en dag iedereen op de snijta
fel legt, maar de eigen vuile was angst
vallig binnen probeert te houden. Dat
kan gewoon niet, vind ik."
„Dit was wat", zegt De Jong nadat het
gesprek beëindigd is, „we hebben dus
sinds enkele dagen een videorecorder,
die mijn vrouw en mij tot volstrekte
wanhoop drijft. Wat mijn kleinkinderen
spelenderwijs kunnen, dat gaat ons bo
ven de pet. Ik moet denken aan mijn
grootouders, die zijn nooit echt aan de
telefoon gewend geraakt. Ik ben nu ape
trots dat ik erin geslaagd ben Annie
Hall op de recorder te krijgen, helemaal
klein aantal geweldige figuren, een
klein aantal schurken en de grote massa
daartussen die noch het een noch het
ander is."
„In de AJC, voor de oorlog, zongen ze
'de mens is goed'. Ik wist al op m'n
twaalfde dat dat dat onzin was. En het
bleek bij uitstek in de oorlogstijd. Ik heb
altijd de instelling gehad van: verwacht
niet te veel van je medemensen, dan kan
het misschien nog meevallen. Ik moet
ineens denken aan de toespraken van
Wilhelmina uit Londen, waarin ze een
paar keer sprak over ons heldenvolk.
Ook in de oorlogsomstandigheden her
kende ik dat als volslagen nonsens."
Wat is, als je het zo bekijkt, het nut van
'terugkijken naar toen om te voorkomen
dat het wéér gebeurt'? Is de mens über
haupt tot leren in staat?
„We mogen er bepaald van uitgaan dat
de nobelheid van geest niet algemeen
verspreid is, ja. Maar ik ben er toch van
overtuigd dat de bezinning op de
Tweede Wereldoorlog nuttig is. Het ver
velende is natuurlijk dat je niets kunt
bewijzen. Je kunt zeggen 'er is nu veel
discriminatie in Nederland' en daaruit
de conclusie trekken dat het 'allemaal
niks geholpen heeft'. Je kunt ook zeg
gen: waarschijnlijk zou de discriminatie
veel wijder verbreid zijn als die bezin
ning er niet was. We hebben een - hoe
heet-ie ook al weer - een Centrumpartij
gehad, die door brede afwijzing weer in
het niets is verdwenen. Zoiets kun je
niet los zien van de Tweede Wereldoor
log. Wel iets, maar stel je verwachtin
gen niet te hoog. Mensen kunnen iets le
ren uit de geschiedenis, maar gaan dan
weer andere fouten maken. En die wor
den pas weer herkend door de volgende
generatie.
En bovendien, zeg ik, kun je met de ge
schiedenis, net als met de bijbel, alle
kanten op.
„Dat realiseer ik me als historicus, maar
ik heb getracht me nooit te laten verlei
den tot moraliserend schrijven in de zin
van: dit is de les die je hier uit moet
trekken. Een geschiedschrijver moet
naar alle kanten openstaan. Ik heb bij
voorbeeld in deel drie beschreven hoe
we in mei '40 onder de voet zijn gelopen.
De één kan na die lectuur zeggen: 'zie je
wel, je moet goed voorbereid zijn, dus
bewapenen, NAVO' enzovoorts. Maar de
ander zegt met evenveel recht: 'hieruit
blijkt zonneklaar dat militair verzet
voor een land als het onze geen zin heeft,
laten we ons maar eens bezinnen op én-
dere mogelijkheden'. Zo werkt het, dat
weetje van tevoren."
Een duidelijk punt van onderscheid tus
sen u en andere wetenschappers is de
Als er al een 'nee' uit zijn mond komt,
dan betreft het niet hemzelf maar
iemand anders. Over de affaire-Aantjes
wil De Jong niet praten, al blijft hij
vierkant achter zijn houding van toen
staan.
„Het blijft wel", zegt hij na een pauze,
„een typerend voorbeeld van de ontwik
keling in het na-oorlogse Nederland. Er
zijn voordien heel wat besmette figuren
aan de macht geweest zonder dat er aan
de bel werd getrokken. In de eerste tien,
vijftien jaar na de oorlog wilde men van
die nare tijd niks meer weten, en vond
men dat het maar eens afgelopen moest
zijn met dat gewroet. Heel typerend was
bijvoorbeeld het feit dat er maar één
proteststem was toen De Quay, die als
Nederlandsche Unie-man toch in de zo
mer van '40 duidelijk néé had gezegd te
gen de democratie, premier werd. Dat
was niemand minder dan Geyl, die een
vlammend artikel schreef. Niet alleen
kreeg hij geen bijval, hij werd zelfs ner-,
gens geciteerd. Pas in de jaren daarna
kwam het besef dat je er niet kwam met
alleen maar zand-erover."
De telefoon onderbreekt het gesprek.
De Jong vraagt zijn gesprekspartner zo
snel mogelijk met 'het kabeltje' op te
draven. Ik kijk intussen de bescheiden
werkkamer rond en constateer nu pas
met verbazing dat alle 'techniek' er ont
breekt. Geen computers en andere elek
trische apparaten, zelfs goed-lopende
archiefladen ontbreken. In plaats daar
van liggen de stapeltjes papieren met
aantekeningen, telkens met een elas
tiekje erom, rij naast rij op de venster
bank.
Vandaar, veronderstel ik, het ontbreken
van allerlei apparaten die de schrijver
van een damesromannetje tegenwoordig
al onmisbaar acht?
„Ik moet er niet aan denken. Vroeger
heb ik veel getypt, bijvoorbeeld het hele
manuscript van De Bezetting. Op die
machine daar, een Imperial uit 1939. In
Londen op de kop getikt en mee naar
Nederland gebracht. Met twee vingers
overigens, ik heb nooit les gehad. Maar
toen ik met Voorspel begon, realiseerde
ik me dat, als het er echt op aan kwam,
ik naar de pen greep. Met zo weinig mo
gelijk techniek tussen mij en het eindre
sultaat. Ik ben toen naar een groothan
del gegaan en heb gezegd: laat me al je
ongelinieerde schrijfblocs zien. Die heb
ik allemaal geprobeerd en tenslotte heb
ik de gladste soort gekozen, van SHV.
Jaren tot tevredenheid mee gewerkt,
maar toen werd het papier stroever. Ik
heb ze daarover geschreven, en kreeg
toen als antwoord: 'U schrijft toevallig
niet met een vulpen? Zo ja, dan bent u
de laatste in Nederland'. Dat was het
dus. Zij hadden het papier verstroefd
ten bate van de ballpoint. Ik schrijf
sindsdien met de goedkoopste ballpoints
die het Rijksinkoopbureau kan leveren.
Maar er is wel iets geks aan de hand."
Laat me een stukje manucript zien
van vele jaren terug en een recente pa
gina. Het duidelijke handschrift, vroe
ger fors van opzet, is ingekrompen tot
miniatuur-gekriebel waar ik minstens
een loep bij nodig zou hebben.
Zegt: „Dat is volstrekt onbewust ge
beurd, mijn schrift is drie maal zo klein
geworden. Regelmatig probeer ik groter
te schrijven als ik aan die arme secreta
resses denk, maar het lukt niet. Ergens
in mijn hoofd heeft iemand het besluit
genomen om zó te gaan schrijven dat die
ballpoint de minste kilometers hoeft af
te leggen. En de dames komen er toch
altijd uit, dus het zal wel goed zijn".
Vertelt vervolgens enthousiast over
,alle toekomstplannen: een nieuwe ver
sie van 'De Bezetting', die als het goed
gaat in 1990 op het scherm komt, en het
afronden van het Koninkrijk, met regis
ters, wijzigingen en kritiek.
Je zou je ook kunnen voorstellen dat
iemand met die plank vol boeken de rest
van zijn leven in tevredenheid achter
over gaat leunen.
„Zo zit ik niet in elkaar. Maar ik heb het
werk ook nooit als druk ervaren, ik heb
er van het begin af aan een onberede
neerd vertrouwen in gehad dat het zou
lukken, als onzelieveheer me de tijd gaf.
Kijk als ik me, schrijvende aan deel zes,
zorgen had gemaakt over deel acht of
deel tien, dan was ik natuurlijk gek ge
worden. Maar gelukkig heb ik een an
dere aard. Ik heb veel in de Alpen ge
wandeld met de familie. Dan begonnen
we op 1200 meter en liepen naar 3000.
Als je naar die top blijft kijken, dan
kom je er nooit. Je komt alléén boven
door naar de grond te kijken en voet na
voet te verzetten. Dan sta je ineens tot je
eigen verbazing bovenop, zoals ik tot
mijn verbazing aan het woord 'einde'
toe was.Dat is bepaald geen verdien
ste van me, hoor. Ik ben nou eenmaal zo.
Ik vind alle lof ook nogal absurd. Ik heb
hier dertig jaar aan gewerkt, maar ik
meen het oprecht als ik zeg dat iedere
huisvrouw die dertig jaar de bedden
heeft opgemaakt en het eten heeft ge
kookt, meer lof verdient dan ik. En ik
zeg dat niet uit valse bescheidenheid, zo
voel ik het echt."
Ik heb, terwijl de woorden over elkaar
tuimelen, het gevoel dat me iets ontgaan
is. Een woord dat ik uit de mond van Lou
de Jong niet had verwacht. Ja, daar is
het: u zei straks dat als onzelieveheer u
de tijd gaf.
Hij onderbreekt moeiteloos: „Dat was
onvolledig, ik had moeten zeggen: bij
wijze van spreken. Want ik geloof niet
in god, heb dat nooit gedaan. Gerbrandy
zei in Londen tegen me (de stem zakt
een octaaf en wordt voorzien van een
kraak) 'De Jong, de genade van het ge
loof is je niet geschonken, maar mis
schien komt het nog'. Dat is niet ge
beurd dus. Nee, ik kom niet verder dan
een raadsel, waaraan ik kop noch staart
kan ontdekken."
Wim van Leest
Leo Nierse